Is er nood in Nederland? DONDERDAG 17 APRIL 1941 32ste Jaargang No. 9925 £eidócl^0oii/fca/iit Bureaux Papengracht 32. Telefoon: Redactie 20015. Administratie 20935. DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Giro 103003. Postbus 11. De roep der cijfers OFFICIEELE RAPPORTEN. WANNEER wij ons afvragen, of er in Nederland gebrek geleden wordt, dan zijn wij geneigd, om ons heen te zien en in onze naaste omgeving oppervlakkig te kijken naarden buitenkant Mis- #chien vinden wij, dat het nogal meevalt; misschien doen wij hartverscheurende ont dekkingen. Dat hangt af van de omgeving en van ons vermogen om verder te zien dan den buitenkant. Willen wij echter over onze kleine om geving heen de werkelijkheid leeren kennen van den toestand, waarin het Nederland sche volk in zijn geheel zich bevindt, dan zijn wij aangewezen op een stelselmatig en breed opgezet onderzoek en op het bestu- deeren van een reeks cijfers. Wij zullèn u er eenige voorzetten. Het zijn cijfers, die gaan spreken een sombere taal als men zich goed realiseert, wat zij beteekenen. Het zijn cijfers, die geput zijn uit officieele rapporten, dateerend uit de jaren 19371940, en uitgebracht aan de toenmalige regeering. Oude cijfers dus? Ja, zij zijn alle meer dan een jaar oud maar wij gelooven niet, dat er iemand zal zijn, die beweren durft, dat de toestand in middels zoozeer gewijzigd is, dat ze hun beteekenis hebben verloren. Integendeel vernemen wij van de zijde der organisatie van de Winterhulp Nederland, dat de ge gevens van deze cijfers door de^ervaringen van Winterhulp in het afgeioopen seiz -.en volkomen worden gedekt, -ja, dat men zelfs vaststellen kan, dat deze cijfers nog slechts een zwakke weerspiegeling zijn van de be hoeften onder ons volk, die voor den lOden Mei aanwezig waren en die vaak in vollen omvang nog aanwezig zijn. Doch laten de cijfers hun verhaal be ginnen. HET ALGEMEEN LEVENSPEIL. WANNEER wij allereerst eens overzien op welk levenspeil de bevolking van Nederland zich bevindt, dan krijgen wij een aardige voorstelling door de gegevens over de inkomstenbelasting. Hierbij moeten wij er wel op letten, dat !het dus gaat over personen, die nog in staat zijn om inkomstenbelasting te beta len. Volgens de gegevens nu van de Rijksin komstenbelasting over het jaar 1 Mei 1938 tot 30 April 1939 verdienden 643.649 per sonen (47.18 pet. der belastingbetalers) een inkomen van 8001400; 369.295 perso nen (27.07 pet.) verdienden 1400—2000; 183,599 personen (13.46 pet.) verdienden f 20003000 en 167.865 personen (12.29 pet.) verdienden 3000 of meer.,) Hieruit leeren wij, dat bijna de nelft van alle belastingbetalers met de van hen af hankelijke personen moeten leven van een inkomen van tusschen de f 800.en 14O0. Drie kwart (75 pet.) van alle Nederland- sche belastingbetalers moet met hun gezin leven Van minder dan f 2000 per jaar. BENEDEN HET MINIMUM. Hoe leven zij daarvan? Een officieel onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek geeft ons daar in een inzicht. Dit onderzoek strekte zich ■uit over 598 gezinnen met minder dan r 1400 inkomen over de jaren 19351938. In doorsnee werden *de gelden in deze ge zinnen als volgt besteed: Voeding 491.— Huishuur 180.— Woning 127.— Kleeding en schoeisel 87.— Belasting 16.— Ontspanning 19.— Ontwikkeling 16.— Diversen 187.— De gemiddelde gezinsgrootte is 4.93, dus bijna 5 personen. Van deze bedragen moe ten dus 5 personen leven. Wanneer men al leen het bedrag neemt, dat per gezinslid aan voeding besteed wordt, dan is dit 99.5C per jaar en dus per dag f 0.27 per gezins lid. Het gemiddelde tekort per week bij deze gezinnen is 54 cent. In dezelfde periode, waarin de bn- derzoekingen plaats vonden, lagen de kosten van een minimum voeding per dag iets daarboven, zoodat over een jaar gerekend, gesproken moet wor den van een voeding die beneden het minimum ligt. En deze gezinnen behoorden nog ni< eens tot het leger der wcrkloozenl Hoe zag het er daar uit? WERKLOOZENELLENDE. IN een rapport van de Commissie tot On derzoek van den Gezondheids- en Voe dingstoestand der Werkloozen, uitgebracht aan den minister van Sociale Zaken (uitge geven in 1940), omvattend een onderzoek over 700 werklooze gezinnen, verspreid over geheel Nederland, wordt het volgen de geconstateerd: „Het gemiddelde nadeelige saldo bedraagt voo; alle klassen 58 cent per week. Het nadeelig saldo is in den win ter het grootst (98 cent), neemt in de lente af (62 cent) en is het geringst in den zomer (14 cent). Hierbij moet wor den opgemerkt, dat tegenover de hoo- gere brandstoffen uitgave in den win ter staat de brandstoffenbijslag. De budgettekorten loopen op tot 15.1 pet. Kleinste gemiddelde is 3.1 pet. bij gezinnen van 3 personen. Hoogste gemiddelde tekort is 11.5 pet. bij gezin nen met 10 personen." Dat bij deze tekorten noodgedwongen bezuinigd moet v/orden, ligt voor de hand. Huishuur kan niet verminderd worden zonder te verhuizen. Op vuur kan ook niet bezuinigd worden zonder de gezondheid te benadeelen en op licht niet zonder groot ongerief. Op voeding bezuinigt men in de eerste instantie op qualiteit en eerst in de tweede instantie op quantiteit. Er ontstaat een achterstand aan kleeding, schoeisel en dekking. Sommige gezinnen verkiezen hongerlijden boven schulden ma ken, andere gezinnen maken alles onderge schikt aan een zoo ruim mogelijke' voe ding. De voedingsuitgaven t. o. v. het geheele budget bedragen pl.m. 40 pet. bij kleine gezinnen en tot 60 pet. bij de groote ge zinnen, met een gemiddelde van 51.7 pet. voor alle gezinnen te zamen. De commissie constateerde voorts: „Al bestaat over het algemeen de moge lijkheid, dat de voeding der werkloozen voldoende is, toch is in 24 pet van de gezinnen de voeding krap of matig te noe men (het overeenkomstige cijfer bij de werkende bedraagt 6 pet.); terwijl de Ca. Fe, eiwit- en vitamine A-voorziening bij resp. 31, 26, 20 en 10 pet. van de gezinnen beneden de door de commissie gestelde normen blijft." Wat den gezondheidstoestand betreft wordt gezegd: „Geneeskundige rapporten en meenin gen der medici wijzen erop, dat in het al gemeen de gezondheidstoestand der werk- loozen-gezinnen niet onrustbarend is, maar dat toch telkens symptomen worden waar genomen, die tot voorzichtigheid in dit oor deel noodzaken." OP HET PLATTELAND. MEN zou kunnen meenen, dat boven genoemde gegevens meer speciaal betrekking hadden op het leven in de ach terbuurten der groote steden en dat het op het platteland beter zou zijn. Ook hieromtrent hebben we de beschik king over gegevens van de Commissie van Advies Dienst kleine boerenbedrijven over de jaren 19361939. Hieruit blijkt, hoe men duidelijk kon vaststellen, dat men behalve in de kleistreken in het Noorder en Westen van ons land, op de zand- en veen gronden in Oost- en Zuid-Nederland om en onder het minimum leeft. De voedingsmiddelen, die het bedrijf zelf voortbrengt, worden zooveel mogelijk ver kocht om aan inkomsten te komen, wat echter voor de eigen voeding en daarmede voor de gezondheid ernstige gevolgen met zich kan meesleepen. Ondervoeding bij kin deren uit groote behoeftige gezinnen moest worden geconstateerd. Bovendien kunnen door gebrek aan middelen meestal geen voorzieningen worden getroffen tegen ziek te, overlijden, invaliditeit, ouderdom en dergelijke gevallen. 90 pet der gezinnen bezit niet eens van elk stel onderkleeding twee stuks. Bijzon dere hulp van de zijde van Burgerlijk Arm bestuur, Kerkelijke Diaconie of van parti culiere zijde wordt zelden ontvangen. ARMENZORG WAT de armenzorg betreft, die in Nederland van overheids en parti culiere zijde werd beoefend, mogen de volgende getallen een indruk geven: Aantal instellingen van weldadigheid (Art. 3 Armenwet) op 1 Januari 1938: 8187 met een toename van 71 tegenover 1937. Hiervan waren 6923 instellingen voor ondersteuning in geld en levensbehoeften. Uitdeelingen werden gehouden aan 220.401 gezinshoofden. Aan 76.186 alleen wonende personen werd gedurende drie maanden of korter of langer onder steuning verleend. Bovendien werd aan 44.831 doortrekkenden en 27.812 dak- loozen ondersteuning gegeven, terwijl 202.980 personen met losse giften zijn ge steund. Zoo werd dus aan 572.210 personen ondersteuning verleend. Hieronder zjjn niet begrepen de onder steunde valide werkloozen en in werk verschaffing werkende werkloozen. De ondersteuning met geld en levensbehoeften bedroeg 60.691.250. Hiervan werd 84 door de overheid en 16 door kerkelijke en liefdadige instellingen betaald. Deze getallen hebben dus betrekking op liefdadigheid in engeren zin. De totale uitgaven van alle soorten hulpbetoon bedragen 130.646.854. Hierbij komen aan onkosten f 4.279.326. zoodat een totaal bereikt wordt van 134.926.180.—. Hiervan werd 109.526.351.of 81.18 door de overheid gedragen en 25.399.829. of 18.82 door kerkelijke en particuliere instellingen. Hierbij komt 1.318.670.aan steun van verschillende crisiscomité's en Zuiderzeesteun. Bovendien besteedden in hetzelfde jaar Rijk en gemeenten aan werkverschaffing en werkloozensteun 135.193.500.waarin niet is begrepen steun uit bijdragen van leden van werk- loozenkassen. HULP NOODIG OF NIET? DIT zijn eenige cijfers uit officieele rapporten. Dorre cijfers, maar zij spreken een vlammentaal voor hem, die zijn hart niet sluit. Laat ze tot u spreken en luistert naar hun roep. Dan Is het geen vraag meer of hier hulp noodig is of niet? Mr. H. G. Mr. C. M. I. F. Göseling f C~?\ Foto L. Crt. Op den Tweeden Paaschdag is te Bu- chenwalde overleden de oud-minister van Justitie mr. C. M. J. F. Goseling. Carolus M. J. F. Goseling werd 10 Juni 1891 te Amsterdam geboren. Hij bezocht daar het gymnasium van de paters Je- zuieten en studeerde vervolgens in de rechten aan de universiteit in de hoofd stad. In 1916 promoveerde hij op stellin gen tot doctor in de rechten. Tijdens de vorige mobilisatie was de heer Goseling resp. luitenant der artillerie en toen geruimen tijd werkzaam op het toenmalige Ministerie van Oorlog. In 1919 vestigde mr. Goseling zich als advocaat en procureur te Amsterdam. Reeds spoedig na intreden in de advoca tuur nam de heer Goseling een werksaam aandeel in het katholieke verenigingsle ven te Amsterdam. Zijn politieken arbeid begon hij als be stuurder van de R.K. kiesvereniging in den kieskring Amsterdam. Na geruimen tijd daarvan voorzitter geweest te zijn, werd hij lid van het bestuur der R.K. staatspartij. In 1929 werd hij opvolger van wijlen minister jhr. mr. Ch. Ruys de Bee- renbrouck als lid van de Tweede Kamer. Na de benoeming van prof. Aalberse tot voorzitter van de Tweede Kamer werd mr. Goseling gekozen tot leider der R.K. ka merfractie. Van de R.K. Staatspartij werd hij in 1930 voorzitter. Van Juni 1937 tot Juli 1939 werd hij Mi nister van Justitie in het vierde kabinet- Colijn en in het voorjaar 1940 was hij als reserve-majoor chef van de afdeeling juri dische zaken aan het departement van De fensie. De heer Goseling behoorde tot de groep Nederlanders, die destijds naar Duitsch- land is overgebracht bij wijze van repres- saillemaatregel tegen de interneering van rijks-Duitschers in Nederlandsch-Indië. Momentje SPEELGOEDTREIN. Toe, laten wij maar eens spoortje gaan spelen. Straks neem ik mijn zoon mee naar een wachtkamer van een station der Nederlandsche Spoorwe gen. Daar zal namelijk een proef wor den genomen met het inrichten van speelkamers voor kinderen. Er zullen tafels geplaatst worden met speel goedtreintjes, die elecrtisch worden voortbewogen. Dat is een prachtig idee. Ten eerste maken de kinderen thuis het speelgoed toch maar kapot. Ten tweede zijn die treintjes van de Nederlandsche Spoorwegen veel echter. Ten derde mogen Jantje en Gerrit dan met vader mee en dat moet ook wel, want vader zou ze nooit alleen durven laten gaan. Zij zouden de boel afbreken of stiekum een locomotief in hun zak stoppen. Ten vierde: vader wil ook wel eens op reis. Daar komt deze zomer natuur lijk niets van en wat moet je in je vacantie dan anders doen? Maar nu begint de moeilijkheid. Dat mijn zoon naar Katwijk wil en ik naar Capri is geen bezwaar. Ik leg hem eenvoudig het zwijgen op. Dat hoort zoo bij een goede opvoeding. Maar er zijn ook nog andere vaders, die op reis willen met de speelgoed- trein. En die willen naar Biarritz, naar Tirol, Beieren of Budapest. En dan praat ik nog niet van onze zoons on derling. Laat ik dan maar liever thuis blij ven. Er is al herrie genoeg op de we reld. v* VOOR HET NIEUWE PAADHUIS VAN LEIDEN. In de weverij van Edmond de Cneudt te Soest worden de gobelins vervaardigd, welke binnenkort het interieur van het Leidsche stadhuis zullen sieren. (Foto Pax-Holland) HET INLEVEREN VAN RADIO TOESTELLEN. Ook verzegelde en in bewaring gegeven toestellen vallen er onder. Van bevoegde zijde wordt thans aan het A.N.P. medegedeeld: De inleveringsplicht van radiotoestellen door Joden geldt voor alle in hun bezit zijnde of hun toebehoorende toestellen, dus ook voor die toestellen,»welke zijn ver zegeld, opgeslagen of op de postkantoren of elders in bewaring zijn gegeven. Verzegelde toestellen moeten in verze gelden staat ten gemeentebesture worden ingeleverd. In bewaring gegeven of opgeslagen toe stellen moeten worden afgehaald en ver volgens eveneens worden ingeleverd. Ge huurde, almede huurkooptoestellen, voor zoover deze volgens de bepalingen van het contract nog aan den verkooper in eigen dom toebehooren, moeten aan de verhuur ders, resp. verkoopers worden terugbe zorgd. De inlevering resp. terugbezorging dient vóór 29 April a.s. in onbeschadigden toe stand te geschieden. De inlevering, resp. teruggevings-plicht is niet van toepassing op aansluitingen op de radiodistributie. VERBOD TOT HET KOOPEN VAN MAHONIE- OF CEDERHOUT. De directeur van het rijksbureau voor hout daartoe gemachtigd door den secre taris-generaal van het departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, maakt 'bekend, dat hij de bij de beschikking 1940 no. 1, artikel 4, sub B, verleende dispensa tie met ingang van heden mede intrekt ten aanzien van: het koopen, afleveren, gebrui ken, verbruiken, bewerken of verwerken van alle soorten mahonie- en cederhout in hoeveelheden van 3 M3 of meer per maand. Het is derhalve van heden af verboden zonder schriftelijke vergunning van den directeur van het rijksbureau voor hout mahonie- of cederhout in hoeveelheden van 3 M3 of meer per maand te koopen, af te leveren, te gebruiken, te verbruiken, te bewerken of te verwerken. BOLLENTELERS OOK ZAADTELERS. Verplicht een gedeelte van hun grond te betelen met zaadgewassen. De seeretrais-generaal van het departe ment van Landbouw en Visscherij heeft het volgende bepaald'. Alle bij de stichting „Nederlandsche Sier teeltcentrale", gevestigd te 's-Gravenha- ge, aangesloten 'georganiseerden, die door haar zijn ingedeeld in de groep: „Bloem bollentelers", voor zoover zij op 1 April 1941 in het bezit waren van vergunning voor het telen van hyacinthen dan wel of zoomede van tulpen voor een oppervlakte ter gezamenlijke grootte van tenminste 35 aren, zijn verplicht, volgens aanwijzing van de voornoemde centrale in het kalen derjaar 1941 voor zaadteelt een oppervlak te gronds met boon en dan wel of zoome de erwten te betelen, welke oppervlakte door meergenoemde centrale wordt bere kend naar een door haar te bepalen per centage van de oppervlakte, welke is uit gedrukt in de voormelde vergunning.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1941 | | pagina 1