QwtaaH&wgd
Ceaetiómimmum
Momentje
WOENSDAG 12 MAART 1941
32ste Jaargang No. 9895
^cGeid&rlieSou/i^a/nt
Telefoon: Redactie 20015. Administratie 20935. DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Giro 103003. Postbus 11.
Dit nummer bestaat uit
«wee bladen.
V Beter onderling begrip
Wat is het mooiste, waarnaar de K.R.O.
in het verleden heeft gestreefd, en wat de
K.R.O. in het verleden heeft bereikt?
Wij behoeven geen oogenblik te aarzelen
vóór het beantwoorden van deze vraag;
bij ons bestaat over het antwoord, dat ge
geven meet worden, niet de minste twijfel.
Dat antwoord is: dat de K.R.O. door
lijn -uitzendingen wederzijds veel vooroor
deel, wanbegrip, misverstand heeft wegge
nomen, heeft, weten te wekken en te ver
diepen onderling begrijpen en waardeeren.
De katholieken zelf hoorden in hun
radio spreken en oordeelen over niet-gsest-
verwanten, over „tegenstanders," zooals
een christen behoort te spreken en te oor
deelen over zijn mede-menschen; hoorden
in de bespreking van anderer meeningen
en stelsels een objectief begrip ervan en
een waardeering voor het goede, dat er in
ligt opgesloten.
Dat is, naar onze overtuiging, het mooi
ste geweest in het streven en werken van
den K.R.O.
Radio-uitzendingen, die het tegenover
gestelde van goed begrip en j-uiste waar
deering bereiken, zijn er in het verleden
óók geweest, betrekkelijk veel en van ver
schillende kanten en zijn er, helaas,
heden nóg. Als domheid en laster door de
radio de vrije teugel wordt gelaten, dan
is de radio de ergste sta-in-den-weg in
het, in dezen tijd meer dan ooit noodza
kelijke, streven naar bundeling van alle
krachten in ware eensgezindheid.
De K.R.O. heeft steeds gestaan in het
teeken van dat streven. Wij hopen, dat dit
cultureel en zoo volmaakt in den* geest
van den nieuwen tijd passende! werk
zal kunnen worden voortgezet. Wij willen
ons hier aansluiten bij den wensch van on
zen collega in het „Huisgezin", die o.m.
schrijft:
„Daarom, al is er dan van een als geslo
ten geheel gedacht katholiek programma
geen plaats meer in den één en Nederland
sdien omroep, we hopen toch, dat de on
derhandelingen, die gevoerd worden om
verantwoorde katholiek-religieuse uitzen
dingen, alsmede uitzendingen, welke meer
in het bijzonder van belang zijn voor het
katholieke volksdeel, mogelijk te maken,
«uilen slagen.
Niet enkel, omdat daardoor zal kunnen
■worden voortgezet zij het misschien in
meer 'beperkten omvang het cultureele
werk, dat de K. R. O. zoolang voor de ont
wikkeling in eigen kring heeft verzorgd,
maar ook omdat daardoor een weg open
blijft om ons katholieke geestesleven nader
te brengen tot het geheele volk."
EXTRA HULP VOOR GESTEUNDEN.
De waarnemend secretaris-generaal van
het departement van sociale zaken heeft
aan de gemeentebesturen een circulaire
gezonden, waarin o.m. gezegd wordt:
Evenals voor het afgeloopen dienstjaar,
zal ook voor 1941 extra-hulp in den vorm
vein kleeding, dekking en schoeisel kunnen
worden verstrekt aan ondersteunde en te
werkgestelde werkloozen en aan de z.g.
onder groep B. vallende kleine-grondge
bruikers en tuinbouwers.
De rijksbijdragen zullen hiervoor als
volgt worden berekend:
Voor de ondersteunde en tewerkgestelde
arbeiders.
Hiervoor mag over het dienstjaar 1941
per gemeente ten hoogste worden besteed
een bedrag, gelijk aan het gemiddeld aan
tal werklooze arbeiders, dat over de eerste
10 maanden van 1940 als werkzoekenden
bij de plaatselijke organen der arbeidsbe
middeling stond ingeschreven, vermeerderd
met het gemiddeld aantal tewerkgestelden
over de zelfde maanden, vermenigvuldigd
met 6.50.
Van dit bedrag komt 2.— ten laste van
de gemeente en 4.50 voor rekening van
het departement van sociale zaken.
Voor de B.-boeren en B.-tuinders.
Voor dezen mag over 1941 per gemeente
ten hoogste worden besteed een bedrag
gelijk aan de gemiddelde aantallen B.-boe
ren en B.-tuinders over de eerste maarden
van 1940, vermenigvuldigd met 3.25.
Van dit bedrag komt 2.25 ten laste
van het departement van sociale zaken,
zoodat vanwege de gemeente ƒ1.per B.-
boer en B.-tuinbouwer moet worden bijge
dragen.
ONDERSTEUNING kan slechts worden
verleend aan hen, die zich het nood
zakelijk levensonderhoud niet kunnen ver-
verschaffen, en het, hoewel een verzoek
daartoe gedaan is, niet ontvangen van an
deren, ingevolge de wet tot het verstrek
ken daarvan gehouden, of van kerkelijke,
bijzondere of gemengde instellingen.
Aldus luidt art. 28 van de Armenwet en
daarin ligt de grondgedachte van onze hui
dige armenzorg opgesloten.
Wie moet zorgen voor de armen, voor de
hulpbehoevenden, de ouden van dagen,
voor allen, die niet in hun levensonderhoud
kunnen voorzien?
Op de eerste plaats de particulieren en
wel te beginnen met de naaste familie
leden, waarna de instellingen van particu
liere liefdadigheid volgen. En pas wanneer
die particuliere hulp te kort schiet, komt
de overheid aan de beurt. Of zooals de Me
morie v. Toelichting het uitdrukt:
„De omvang van de burgerlijke armen
zorg worde bepaald door den omvang van
de liefdadigheidAan de samenleving
zelve is het dan te bepalen, waar de grens
tusschen beide zal liggen; naarmate de lief
dadigheid meer opbloeit, zal het terrein
van de overheidszorg inkrimpen".
Men noemt dit het z.g. subsidiariteits
beginsel.
Is dit „beginsel" gebaseerd op een on
veranderlijke wet, of is het niet meer dan
een richtlijn voor de practijk, welke zich
historisch als vanzelf heeft gevormd?
WANNEER wij in zeer grove lijnen de
ontwikkeling van de armenzorg
schetsen, dan zien wij in de oudste tijden
deze zorg uitsluitend liggen op de schou
ders van de individuen. Ieder deed naar de
mate van zijn krachten en naar de mate
van zijn medelijden wel in zijn allernaaste
omgeving. Het leven was eenvoudig, men
stelde geen hooge eischen en er was altijd
wel een stuk brood, dat gedeeld kon wor
den met een ongelukkige, die er niet zelf
voor zorgen kon.
In het oude Rome hielden de rijke patri
ciërs er heele zwermen „cliënten" op na,
die lederen morgen postvatten aan de
deuren der voorname huizen.
Naarmate de bevolking en dus ook het
aantal hulpbehoevenden vermeerderde, de
beschaving voortgang maakte en de chris
telijke charitas haar invloed gelden deed,
werd de particuliere liefdadigheid meer ge
organiseerd en in wij deren kring uitgebreid.
Kloosters werden het middelpunt van lief
dadige acties, congregaties en broeder
schappen werden opgericht, welke de ar
menzorg tot doel hadden. Naast de indivi-
dueele en naast de particuliere georgani
seerde liefdadigheid,, trad tenslotte de
overheidszorg op, toen het wassende leger
behoeftigen de krachten der particulie
ren te machtig werd.
De eene instantie nam dus van de ander
over wat deze niet meer verwerken kon.
De sterkere verlichtte noodgedwongen de
taak van den zwakkere, zonder dezen laatste
te willen uitschakelen. De georganiseerde
liefdadigheid wilde niet treden op het ter
rein der individueele zorg, doch nam slechts
het surplus over. Evenzoo wilde de over
heid slechts overnemen wat de particuliere
zorg over het hoofd groeide.
Hoezeer door het stijgen der nooden de
z.g. subsidiaire overheidszorg op den voor
grond is gekomen, moge blijken uit het
feit, dat terwijl in 1879 nog slechts 43
van alle hulp door de overheid werd ver
leend, dit percentage in 1938 reeds was op-
geloopen tot 81 Voor 1940 mag dat per
centage veilig op 85 worden gesteld.
Nu is het waar, dat zich op het stuk van
echte charitas heel wat bescheiden onttrekt
aan het nieuwsgierige oog van de buiten
wereld, maar dat deze illustratieve cijfers
de waarheid toch zeer dicht nabij zullen
komen, kan moeilijk worden ontkend.
MOET MEN aan het subsidiariteits
beginsel blijven vasthouden, nu nog,
nu de zwakke en ongewisse krachten van
het particulier initiatief meer en meer te
kort blijken te schieten en straffe organi
satie meer dan ooit een kwestie is van leven
of dood?
In Duitschland gaat men met het princiep
der subsidiaire overheidshulp radicaal bre
ken.
Daar wordt als beginsel gehuldigd: de
overheid zorge ervoor, dat aan iederen
volksgenoot een levensminimum is
gewaarborgd; dat moet niet worden over
gelaten aan particuliere activiteit. De
particuliere liefdadigheid zorge ervoor, dat
de behoeftige iets meer krijgt dan het
geen hij strikt noodig heeft om in het leven
te bleven.
Deze gedachte vonden wy dezer dagen
uitgedrukt in een artikel van dr. Robert
Ley in de „Deutsche Zeitung i. d. Nieder-
landen".
Dit artikel geeft de richtlijnen aan van
de toekomstige ouderdomsverzorging in
Duitschland, doch het is duidelijk, dat in
dien men deze princiepen voor de ouder
domsverzorging aanvaardt, mén dezelfde
princiepen ook aan de armenzorg ten grond-
TEGEN OPDRIJVING VAN PENSION
EN HUURPRIJZEN.
Waarschuwing van den gemachtigde
voor de prijzen.
Herhaaldelijk ontvangt de overheid
klachten over opdrijving van pension
en huurprijzen voor gemeubileerde en
ongemeubileerde kamers. De gemach
tigde voor de prijzen vestigt er nog
maals de aandacht op, dat het verhoo-
gen van pension prijzen en kamerhuur
op grond van de prijzcnbeschikking
1940, no. 1 en het huurprijzenbeslüit
1940 is verboden.
De handelwijze van pensionhouders of
kamerverhuurders, die van hun pension
gasten of onderverhuurders hoogere ver
goedingen eischen, terwijl zij zelf door de
genoemde verordeningen tegen opdrijving
van hun huishuur worden beschermd, ver
dient ernstige afkeuring. Tegen dergelijk
misbruik zal, vooral in de gebieden, waar,
door de oorlogshandelingen, woning-
schaarschte is ontstaan, met groote streng
heid worden opgetreden. Zoo noodig zal,
indien aan het genoemde onsociale optre
den geen einde komt, worden overgegaan
tot het verplicht stellen van aangifte van
alle gevallen van onderverhuur.
BOTERBONNEN IN HOTELS EN
RESTAURANTS.
De directeur van het rijksbureau voor
het hotel-, café-, restaurant en pensionbe-
drijf heeft in overleg met het centraal dis
tributiekantoor ten aanzien van het inne-
mesn van boterbonnen in deze gelegenhe
den richtlijnen gegeven, die o. ni. als ver
plichting bevatten, dat voor het ontbijt
maximaal 10 gram boter mag worden ge
vraagd en voor de koffietafel 15 gram.
Voor de overige prijzen wordt de onder
nemer binnen de grenzen der redelijkheid
vrijgelaten al dan niet een waarde aan
consumentenbonnen in te nemen, over
eenkomstig de in de spijzen verwerkte hoe
veelheid boter. Indien de ondernemer er
toe overgaat voor zijn gerechten meer dan
15 gram te vorderen, moet op elke spijs
kaart ten minste' een gerecht voorkomen,
waarbij deze gerens niet wordt overschre
den, d. w. z. dat ten minste een plat du
jour of vast menu met .een gang verkrijg
baar moet worden isestèTd tegen inneming
van slechts 15 gram' aan boterbonnen.
HET RAPEN VAN EIEREN VAN IN HET
WILD LEVENDE VOGELS.
De secretaris-generaal van het departe
ment van landbouw en visscherij heeft be
paald, dat in het geheele rijk:
a. Het zoeken, rapen en buiten openbare
wegen en voetpaden vervoeren van eieren
van kemphanen, wulpen, schooleksters,
grutto's, tureluurs, meerkoeten en water
hoentjes is toegestaan van heden tot en
met 19 April a.s.
b. Het ten verkoop in voorraad hebben,
te koop aanbieden, verkoopen, afleveren en
langs openbare wegen en voetpaden ver
voeren van eieren van het onder a. ge
noemde waterwild is toegestaan van heden
tot en met 21 April, met dien verstande,
dat het Vervoeren gedurende de data 20 en
21 April slechts binnen de bebouwde kom
der gemeenten en langs openbare wegen en
voetpadn is toegestaan.
c. Het zoeken, rapen, ten verkoop in voor
raad hebben, te koop aanbieden, verkoopen,
afleveren of vervoeren van eieren van zwa
nen, wilde eenden (alle soorten), ganzen,
duikers, watersnippen en goudplevieren
niet is toegestaan.
slag moet leggen.
Dr. Robert Ley schrijft dan:
„De toekomstige ouderdomsverzorging van
het Duitsche volk gaat van geheel andere
princiepen uit als de vroegere sociale ver
zekering. Deze werd opgevat als een toe
gift op het door het particuliere initiatief
verworven levensniveau. De toekomstige
ouderdomszorg wil juist het omgekeerde.
Zij verzekert van staatswege het noodzake
lijk Tevensminimum en laat de verdere op
bouw op dit fundament over aan de parti
culiere spaarzaamheid. Na zorgvuldig on
derzoek van alle omstandigheden, welke
richting geven aan het leven van het ar
beidende Duitsche volk, zijn wij tot de
overtuiging gekomen, dat de staatszorg het
algemeene fundament van de instandhou-
dign van het leven voldoende verzekeren
moet, terwijl in de behoeften, welke meer
de persoonlijke levenshouding raken, voor
zien moet worden langs den weg van de
particuliere bemoeienis. Op deze wijze zal
naar te hopen is eindelijk de nood
der oude en niet meer tot werken in staat
zijde volksgenooten doelmatig worden weg
genomen".
Zou er voor ons ook reden zijn om te bre
ken met het beginsel onzer Armenwet?
Wie „ja" zegt en wij voor ons zijn ge
neigd dit volmondig te doen moet er zich
wel van bewust zijn, dat er heel wat moei
lijkheden te overwinnen zullen zijn. Maar
de cijfers (43, 81, 85 spreken toch een
te duidelijke taal, dan dat wij niet zouden
trachten met een forschen greep ruim baan
te maken' voor een toestand, die reeds met
onbedwingbaren drang bezig is te groeien.
Mr. H. G.
Duitschland en
Nederland
.Teder kan een goed patriot zijn, mits hij
tevens een goed Europeaan is"
De Duitsche overheid hecht groot belang
aan persconferenties, dat is bekend. In
Berlijn worden ze al jarenlang iederen dag
gehouden. In Den Haag kennen we ze ook,
zoolang de bezetting reeds duurt. De leider
van die Berlijnsche conferenties, Hans
Fritzsche, Is dezer dagen in ons land ge
weest en op een der Haagsche conferen
ties heeft hij op verzoek een toespraak ge
houden, waarin hij verschillende vraagstuk
ken aanraakte, welke voor de verhouding
van Nederland tot Duitschland van belang
zijn.
Daar is allereerst de houding van de Ne-
derlandsche pers. De heer Fritzsche ver
klaarde geglimlacht te hebben, toen hij
zag, dat officieele mededeelingen van Duit
sche instanties dikwijls op de derde of vier
de pagina waren afgedrukt. Ook toen hij in
sommige kranten opmerkte, dat bij berich
ten, die den lezer wellicht niet zouden
„liggen", ter verontschuldiging „A.N.P." of
„naar het A.N.P. ons meldt" werd toege
voegd. Hij ziet daarin gemakkelijk op te
sporen „handigheidjes". Maar de heer
Fritzsche heeft niet alleen gelimlacht: „Er
is toch ook een gevoel van diep respect
over mij gekomen voor dit volk, dat zoo
patriottisch is en ik heb de moeilijkheden
aangevoeld, waarin dit volk verkeert, nu
het een mogendheid in zijn land heeft,
waarmee het een oorlog heeft gevoerd..
Op den grondslag van het aanvoelen der
moeilijkheden en het begrip voor eenig
wantrouwen, dat in Nederland nog leeft,
heeft de heer Fritzsche zijn verdere betoog
opgebouwd, een betoog, dat zich allereerst
keerde tegen de stelling van Engeland, dat
Duitschland dezen oorlog zou veroorzaakt
hebben. Het opnemen van alle in een be
sloten ruimte levende volksgenooten in één
staat, noemde de heer Fritzsche een der
primitiefste natuurrechten. Volgens dit
recht nu zijn Oostenrijk en het Sudeten -
land ingelijfd.
Als een volk zich in zijn natuurljke ont
wikkeling bedreigd voelt door een staat,
die zich als de voorhoede van vijandelijke
machtsconstellaties beschouwt, dan moet
het voor klaarheid zorgen. Dat was het mo
tief, hetwelk bij het bezetten van Bohemen
Moravië en Slowakije heeft gegolden.
Ten aanzien van Polen had Hitier door
zijn aanbod van het voorjaar 1939 een
soort van DuitschPoolsche symbiose voor
oogen gezweefd, wat tot vruchtbare samen
werking zou hebben kunnen leiden. De
Poolsche politici zijn er niet op ingegaan.
In grooter verband heeft de Führer zich ook
zulk een arbeidsgemeenschap met Enge
land gedacht. Maar zooals de heer Fritz
sche beredeneerde toen bleek, dat de
Engelschen het nieuwe Duitschland toch te
lijf wilden, greep de Führer Polen aan,
waarop Engeland aan Duitschland den oor
log verklaarde.
Het doel van Hitiers politiek was het ver
jongde Duitschland te beveiligen. De loop
der gebeurtenissen heeft er toe geleid, dat
Duitschland thans een nieuw Europa wil
scheppen. Met ongehoorde Duitsche offers
zou Hitier den oorlog reeds lang tot een
goed einde hebben kunnen brengen, zoo
betoogde de heer Fritzsche verder, maar de
Führer wil bloed sparen zoolang hij dit kan.
Als het mogelijk is een omstreden gebied
te winnen zonder een schot te lossen, dan
zal de Duitsche weermacht dat zeker doen.
Als voldongen feit wordt het beschouwd,
dat het continent reeds thans vast m Duit
sche hand is. Hierop echter wilde de heer
Fritzsche den nadruk leggen: Duitschland
is niet als imperialistische veroveraar deze
landen binnengerukt, doch slechts ter vei
ligstelling van zijn eigen levensrechten.
Het laat daarom de toekomst van deze lan
den geheel aan hen zelf over!
Alleen, Duitschland zal niet lijdelijk toe
zien bij het oplossen van de problemen,
het zal ook het woord voeren en misschien
een regeling voorstellen, welke het als de
beste beschouwt. Als voorbeeld noemde de
heer Fritzsche het Jodenprobleem. De ra
dicale oplossing, zooals die in Duitschland
werd doorgevoerd, zal volgens zijn overtui
ging in haar geheel toch het Joodsche volk
ten nutte komen, al maakt de thans leven
de Joodsche generatie een moeilijken tijd
door. Wanneer nu het groote, in centraal
Europa gelegen Duitschland dit probleem
heeft opgelost, dan zal het overige Europa
hieruit op de een of andere manier leering
moeten trekken.
Het is van belang kennis te nemen van
deze redeneeringen van den heer Fritzsche
aldus de „Utrechtsche Courant" wyl
we daarin duidelijke aanwijzing vinden
voor hetgeen van ons verlangd wordt bij
den opbouw van het nieuwe Europa, dat is:
een duidelijke erkenning van Duitschlands
leiderschap en een open staan voor de
denkbeelden, volgens welke men in Berlyn
tal van groote problemen heeft opgelost.
Dit beteekent intusschen geenszins, dat niet
ieder land zijn eigen gestalte mag geven
aan de oplossingen, welke aan de hand
worden gedaan. „Het nationaal-socialisme
is zelf veel te nationaal dan dat het 't na
tionalisme van andere volken zou willen
miskennen of verachten.... Het nationaal-
socialisme wil niet het imperialisme van de
LENTE
Hoera, de lente is er weer, ik heb
mij dus verstout en greep myn dunne
jas een keer, maar 't is nog vinnig
koud. Maar toch de winter is voorbij,
de zon schijnt op mijn hoed, en 't is
dan ook nog wel geen Mei, ntaar 't
wordt beslist weer goed.
't ls 's avonds nu al lekker licht, dat
geeft de lente ook, op straat is 't
menschelijk gezicht niet meer een
levend spook. De hemel is al blauw en
blij, iets wat ons zeer voldoet. Al is
't dan ook nog wel geen Mei, het
wordt beslist weer goed.
Het platje en het frisch balcon zijn
weer wat meer in tel; de bedden in de
vroege zon, die varen daarbij wel. En
Ma verzet reeds het gety en koopt
een zomerhoed, want toch, al is het
nog geen Mei, het wordt beslist weer
goed.
Mijn zomerpak hangt al weer klaar
't kwam gisteren uit de kast. Die
vetvlek is van 't vorig jaar, dat staat
zoo goed als vast. De winter is al weer
voorby, ik krijg dus goeden moed,
want heusch, al is het nog geen Mei,
het wordt beslist weer goed.
Maar als 'k mijn pak ontvlekken
laat en 't is weer mooi en net, ver
speel ik, hoe het my ook staat, mijn
laatste beetje vet. Maar 't hindert niet,
ik voel my vrij, de zon gaat in mijn
bloed, want ook al is het nog geen
Mei, het wordt beslist weer goed.
V
WINTERHULPEN EDERLAND
Gironummer van de W. H N.
Stort op 5553 of 877.
Kasvereeniging N.V., A'dam.
Postgironummer 877.
De Bank van de W. H. N. is
5553
toekomst zijnZiedaar ook een paar
uitspraken uit de rede van den heer Fritz
sche, welke in dit opzicht verhelderend
kunnen werken.
Het geheel is samen te vatten in dezen
stelreegl: „Ieder kan een goed patriot zijn,
op voorwaarde echter, dat hij tevens een
goed Europeaan is".
In den grond wordt hier niets nieuws
verlangd. Het is een herleving van de Pan-
Europa-gedachte, echter in een vorm, die
ten volle rekening houdt met de nieuwe
politieke constellatie, welke reeds in ander
half jaar oorlog werd geschapen.
AMSTERDAM 803.046 ZIELEN
Een millioen in het jaar 2000?
De statistiek heeft thans vastgesteld, dat
Amsterdam op 1 Januari 1941 telde: 803.046
inwoners. Wij zijn dus de 800.000 zielen
flink overschreden en op weg naar het mil
lioen, welk getal echter, volgens stede-
bouwkundige voorspellingen, eerst in het
jaar 2000 zal worden bereikt!
Hoe de stad aan den Amstel gegroeid is,
blijkt uit de volgende cyfers: in 1622 woon
den hier 150.000 menschen en in 1795 had
Amsterdam 217.000 inwoners. De annexa
ties van 1896 en 1921 brachten een flinke
toeneming. In Februari 1930 werd aan
de overzijde van het IJ de 750.000ste be
woner geboren, hetgeen met cadeaux ge
paard ging.
Op 1 Januari 1938 had Amsterdam reeds
788.375 inwoners en door opneming in het
Bevolkingsregister van alle hier vertoeven
de vreemdelingen steeg dit aantal een jaar
geleden tot even over de 800.000. Thans
zijn wij weer een stapje verder naar de
900.0000, of als men wil naar het millioen.
AMSTERDAM LEENT 15 MILLIOEN
Naar het Amstertlamsch Effectenblad ver
neemt heeft de gemeente Amsterdam een
kortloopende leening van f 15 millioen bij
bankiers opgenomen ter voldoening van de
boete van 15 millioen, die de stad is op
gelegd.
Mr. Kropman stadsadvocaat van Amsterdam
De Regeeringscommissaris voor Amster
dam, de heer E. J. Voute, heeft in de vaca
ture van stadsadvocaat benoemd mr. G. C.
J. D. Kropman, oud-wethouder voor Amb
tenaars- en Arbeidszaken.
DUITSCH SPOORBOEKJE.
Op 5 Mei verschijnt de eerste zomeruit-
gaive van het rijksspoorboek (kleine uit-
uitgave) betreffende de Duitsche spoor
wegen. Het zal ook de verbindingen bevat
ten met het neutarle buitenland. De post
treinen zyn afzonderlijk aangegeven. Be
stellingen worden r.u reeds aangenomen
door het dienstpostamt Den Haag, Hooge
Nieuwstraat en door alle overige kantoren
der „Deutsche diens'rost Nied~r1*-J~".