STADS NIEUWS VRIJDAG 24 JANUARI 1941 DE LEIDSCHE COURANT EERSTE BLAD - PAG. 2 Weerbericht ZONS OP- EN ONDERGANG Zon onder 18.11 uur. Zon op 9.33 uur. MAANSTANDEN. 24 Januari 6.41 op, 15.34 onder 25 Januari 7.35 op, 16.23 onder 26 Januari 8.22 op, 17.38 onder 27 Januari 9.01 op, 18.45 onder (Nieuwe maan). 28 Januari 9.35 op, 19.53 onder 29 Januari 10.03 op, 21.01 onder 30 Januari 10.37 op, 22.07 onder 31 Januari 10.50 op, 23,12 onder. .*3IIC3IIC3IIOIIOIIO 110IIO IICD II CL y Q Verduisteringstijden 0 Er is bepaald, dat er verduisterd moet worden tusschen zonsonder- 0 0 cang en zonsopkomst 0 Deze tijden zijn voor hedenavond E en morgenochtend: U 0 ZONSONDERGANG n z i8.li u'or. y - j* ZONSOPKOMST r 9.33 uur. Q 5 Tusschen deze beide tijden dient Q n er dus verduisterd te worden. 0 LDMCDIICDII Oil Oil Oil Oil CDII Oil O DE NIEUWE STAATSLEENING. Inschrijvingen van door oorlogsgeweld getroffenen. De „Maasbode" heeft aan het departe ment van Financiën gevraagd, hoe het gaan moet met het inschrijven op de staatsleening 1941, door Nederlandsche burgers, die door het oorlogsgeweld getrof fen zijn en hun vermogen geheel of groo- tendeels-zagen verloren gaan of toch min stens geblokkeerd, zoolang de hun in uit zicht gestelde schadeloosstelling niet is uit betaald. Het departement gaf het volgende advies: „Laten deze menschen, wat de vrijwil lige inschrijving betreft, doen wat zij kun nen, en dan rustig afwachten. Mocht on verhoopt tot een gedwongen leening moe ten worden overgegaan, dan zal geval voor geval de toestand worden bekeken van die menschen, die op grond van verlies of blokkeel ing van vermogen door oorlogs geweld, vrijstelling van de deelneming in de gedwongen leening verzoeken. Als dan blijkt, dat zij ten aanzien van de vrijwil lige inschrijving hebben gedaan wat zij konden, dan zal hun verzoek ongetwijfeld eerder voor inwilliging vatbaar zijn, dan verzoeken van hen die dit niet deden. Als zij in liquiditeitsmoeilijkheden verkeeren op het moment van storting op de vrijwil lige leening, kunnen zij terstond hun stuk ken bij de Nederlandsche Bank beleenen." DETAILHANDELAREN IN PORSELEIN, GLAS, ENZ. Te Utrecht is de eerste algemeene ver gadering gehouden van de onlangs opge richte vakgroep van detailhandelaren in porcelein, glas en aardewerk, luxe en huis houdelijke artikelen, galanterieën en speel goederen, genaamd Minerva. In deze ver gadering waarvoor uit alle deelen van het land ruime belangstelling bestond, kwam vooral de wensch naar ordening in ge noemde tak van handel naar voren. Na goedkeuring van statuen en reglement wer den als bestursleden gekozen: Postema, Assen, .voorzitter; van Rus- sum, Utrecht, secretaris; van Peer, Em- men, penningmeester; Paquay, Weert Bincker, Zutphen, commissarissen. In een vruchtbare gedachten wisseling werden voorts de richtlijnen bepaald om te komen tot de in deze branche gewenschte ordening. Het secretariaat is gevestigd te Utrecht, Amsterd. Straatweg 391. UITBREIDING TREINPERSONEEL. In verband met tekort aan treinpersoneel bij de Ned. Spoorwegen, zullen 218 hulp- treinbeambten aangesteld worden. Deze hulptreinbeambten zullen hoofdza kelijk worden aangewezen om goederen treinen te rijden. KERKNIEUWS PASTOOR J. M. A. VAN DEN MUYSENBERGH Woensdagavond is, naar het „Dagblad van N.-Biabant" meldt, in het St. Ignatius, ziekenhuis te Breda op 68-jarigën leeftijd overleden de zeereerw. heer J. M. A. van den Muysenbergh pastoor te Teteringen'. De overledene werd geboren in 1872, priester gewijd in 1899 en was sedert 1925 pastoor te Teteringen. DEKEN J. SPIERINGS. Naar de Prov. N.Br. en 's-Hert. Crt. ver neemt, heeft deken J. Spierings te Boxtel, om gezondheidsredenen zijn emeritaat aan gevraagd, dat hem met ingang van April is verleend. Juni a.s zou het 25 jaar gele den zijn, dat hij werd benoemd tot pastoor van de St. Petrusparochie aldaar. AUDIëNTIE BISSCHOP VAN HAARLEM. "Z.H.Exc. de Bisschop van Haarlem zal a.s. Woensdag geen audiëntie verleenen. L.T.B.-dag te Roelofarendsveen Rede van prof. Cleophas. Aan een voortreffelijk idee is door de afdeeling Roelofarendsveen vorm en uit voering gegeven. Donderdag, 23 Januari, is er een L.T.B.-dag gehouden, waarbij een uitgebreid programma over den geheelen dag verspreid op vlotte wijze ten uitvoer is geDracht. En er was een zeer goede be langstelling der leden, wat voor een gropt gedeelte mede veroorzaakt werd door het gunstig uitgekozen tijdstip. Want de tuin bouwbedrijven zijn voornamelijk nog ge vangen in de boeien van Koning-Winter, en dan is er voor de tuinders geschikte tijd aanwezig om te vergaderen, het verleden te bespreken, bespiegelingen te houden over de toekomst, vak- en andere belan gen te overdenken om ze straks weer te gaan toetsen aan de werkelijkheid. Betreffende het doel van dezen L.T.B.- dag werd van te voren medegedeeld, dat het „na de vele vergaderingen van de laat ste tien jaren over tuinbouwsteun, over teeltbeperking en saneering, over kostprij zen, richtprijzen, garantieprijzen, vergoe- dingsprijzen, minimumprijzen, afbraakprij- zen en heelemaal geen- prijzen, misschien toch wel zijn nut kan hebben om eens een keer de L.T.B.-organisatie en het L.T.B.-er zijn van een anderen kant te bezien; en vooral de huidige omstandigheden waarin wij leven, maken het wel gewenscht om ook eens een keer over „iets anders" te hooren spreken." Geheel in de lijn van deze doelstelling werd in den vroegen ochtend een alge meene H. communie gehouden, waarna om tien uur de Hoogmis werd opgedragen. Hierbij sprak de geestelijke adviseur der afdeeling, de weleerw. heer Jac. Betjes, tijdens de predicatie over de ideale op vatting van den arbeid, Spr. noemde de zoozeer verbreide zuiver materieele ge- dachtengang over den arbeid, waarbij en kel en alleen gelet wordt op de stoffelijke welstand van zichzelf en de zijnen. Hier tegenover staat de opvatting, dat de ar beid is opgenomen in het plan van God, zoodat alle arbeid een medewerking be- teekent aan de voortzetting van dit we reldplan. Vervolgens wordt de zuiver stof felijke arbeid opgeheven tot een maat schappelijke functie: een ander werkt te vens voor ons en wij werken tevens voor anderen. Hierdoor wordt onze arbeid een daad van naastenliefde. Tenslotte is onze arbeid een voornaam middel om den He mel te 'bereiken. Daarom is de arbeid niet alleen een middel tot winst, maar vooral ook een reden tot persoonlijk geluk, waar door de arbeid meer waarde krijgt, vooral wanneer de winst soms uitblijft. In het hooger plan gezien behoudt de arbeid daar om altijd zij n mooie beteeken is. Het is al dus spr., een onomstootelijk feit, dat wij door onze arbeid ons gezin in welstand moeten bewaren, maar daarbij mag de ar beidswaarde op het hoogere plan zeker niet over het hoofd gezien worden. Daarom zal men dagelijks zijn arbeid aan God op dragen, daarbij bedenkend dat aan hem, die eerst het Rijk van God zoekt, al het overige zal worden toegeworpen. Na de Hoogmis vereenigden de leden zich aan de koffietafel in de St. PancratiuS- zaal. In den namiddag. De namiddag werd begonnen met een kort Lof in de parochiekerk, waarna allen weer in vergadering bijeen kwamen in de zaal van het vereenigingegebouw. Deze vergadering stond onder leiding van den heer Jac. de Jong Gzn., die een bijzonder welkom richtte aan den Bonds- adviseur, prof. A. H. P. Cleophas, aan de afdeelingsadviseur kapelaan Jac. Betjes, aan de directie van de groen ten vel ing „Eendracht maakt macht", en aan het hoofd der Tuinbouwschool den heer Ver- kley. Mededeeling werd gedaan van inge komen bericht van verhindering van den heer L. G. C. de Jong Jaczn. Vervolgens werden enkele mededeelingen gedaan be treffende wijziging van het collectief ar beidscontract, waarover in een eerstvol gende vergadering uitvoerig zal worden gesproken. De leden werden aangespoord om met enkele noodzakelijke verhoogin gen van loon reeds van nu af in de prac- tijk rekening te houden. Van den penningmeester, den heer N. Bakker Hzn, was een schrijven binnenge komen, waarin deze motiveerde om van verdere bestuursfunctie ontheven te wil len worden. Het woord was hierna aan prof. A. H. P. Cleophas. Toespraak prof. Cleophas. Na de schoorie opzet van den L.T.B.-dag en het doel daarvan gememoreerd te heb ben, stelde prof. Cleophas in het brand punt van ieders belangstelling de vraag: „Wat moeten onze land- en tuinbouwor ganisaties in den eerstkornenden tijd gaan doen?" Het antwoord hierop is, aldus spr. moeilijk te bepalen. Alleen een gedachte kan met betrekking daarop naar voren ge bracht worden; een gedachte, welke welis waar steun vindt in de werkelijkheid. Daaruit mogen we -begrijpen, dat onze be sturen ten volle paraat zijn ten opzichte van alle eventualiteiten in de toekomst Het voortbestaan van onze organisatie is verzekerd, hoewel de werking ervan gron dige verandering zal ondergaan. Want een organisatie, welke werkelijk goed is, kan onmogelijk op dezelfde wijze blijven doorgaan als het tijdsbeeld plotseling ver andert. Er zijn nieuwe tijden gekomen: een feit. Er is een zwenking in de hedendaagsche geschiedenis. Welke veranderingen er ook moge komen, de beginselen waarop onze organisatie steunt zijn goed, het zijn de beginselen der sociale wijsbegeerte, welke in de verschillende pauselijke encyclieken zijn vastgelegd. Daarin is de grondslag van al ons werken. Evenwel moet men zich thans voorbereiden op eventueel sterk ge wijzigde omstandigheden in de toekomst, waarin gebroken zal worden met 'het vrije kapitalistische stelsel in de economie. Die onbeperkte vrijheid zal uit zijn: de geor dende economie staat voor de deur, en reeds de laatste jaren hebben we daarme de in zekere mate te doen gehad. Dit al les staat te wachten in de naaste toekomst, als de teekenen niet bedriegen. Voor de tweede maal in ons leven on dervinden we de ramp van een oorlog, een treurig feit, waaraan we niets kunnen veranderen. Het is alleen te hopen, dat uit de oorlog 19141918 naast zoovele andere nuttige dingen daaruit geleerd, bij een aanstaande vrede geleerd moge zijn, dat vóór alles de mensohheid een tweede Ver sailles bespaard moet blijven. In tegenstel ling tot toen zal nu alles niet op den ouden voet door mogen gaan. Verwacht kunnen daarom worden veranderingen op allerlei gebied. Een ieder zal reeds nu voorbereid moeten worden op het staatsbeeld der. ge ordende, geleide economie, en dit zal be drijfsorganen vragen. In overeenstemming met haar beginselen heeft onze organisatie steeds gewezen op deze bedrijfsorganen in de geordende economie. De tijd van spre ken is voorbij: nu moet er gehandeld wor den. Prof Cleophas deed voorts melding van de actie der L.T.B., welke na de bezetting van Nederland te zamen met de andere landbouworganisaties is gevoerd, en waar schuwde in het bijzonder tegen fluister campagnes van bepaalde zijde, waarachter evenwel geen realiteit zit. Hoeveel er ook van het oude stuk gemaakt zal worden en zal verdwijnen, een ziekere grondslag, waarop nieuwe volkswelvaart gebouwd zal worden, móet er overblijven. Door al léén stukken te maken kan dit doel niet gediend worden. Een van die grondslagen is de landbouworganisatie, waarvan in het verleden de taak was: advies uit te bren gen aan de overheid en verder: voorlich ting te geven aan de leden op sociaal ge bied betreffende de maatregelen van de overheid. Bij dit alles heeft onze organi satie het volle vertrouwen der leden, wat van buitengewone en onontbeerlijke waar de is bij het zoeken en uitvoeren van nieu we wegen in de toekomstige economie. Uitvoerig ging spr. in op de noodzake lijkheid van een goed verzorgd documen- tatie-bureau, waardoor de overheid in alle opzichten den akkerbouw betreffende kan worden ingelicht en geadviseerd. Daartoe zullen de jongeren paraat moeten zijn en gevormd kunnen worden. Zij zullen hierbij niet alleen bekend moeten zijn met de be langen van plaats en streek, maar ook landelijk georiënteerd moeten zijn. Wan neer in de kringen dei economische hooge- scholen de land- en tuinbouw slechts wordt bedacht door weinige publicaties daarover, dan moet de land- en tuinbouw zelf aan den slag voor statistisch documentair werk. Moge, aldus spr., in de toekomst een mooie economische ordening groeien, wel ke honderd procent beter is dan het oude, dat geen ordening was. Meer dan ooit zijn we daartoe bezig. Dat Gods Zegen ruste op die strijd in het economische leven. Een groot applaus der vergadering was de dank voor deze groote redevoering, welke met nauwlettende aandacht werd gevolgd. Namens de leden der afdeeling bracht hierna de heer P. Bakker enkele waardee- rende woorden aan het adres van hoofdbe stuur, afdeelingsbestuur, kringbestuur en veilingbestuur voor zoovele resultaten in het belang der tuinders. Spr. hoopte, dat dit blijk van waardeering een machtige strijdbijl mocht zijn tot verder suoces, en tevens een bijdrage tot versterking der on derlinge band in de L.T.B. Ook de heer Verkley, hoofd der tuin bouwschool te Roelofarendsveen, hield een korte toespraak tot de L.T.B.-ers, waarbij hij een overzicht gaf van de werkzaamhe den der school gedurende het afgeloopen eerste jaar. Spr. constateerde, dat zijn aan vankelijke ongerustheid over het suoces was veranderd in groot optimisme. Thans volgen twee en twintig jongens het tweede cursusjaar met goede resultaten, terwijl met Augustus j.l. de eerste klasse werd begonnen met twintig leerlingen. Het werk aan de school geeft daarom volledige vol doening. De ijver der leerlingen is zeer groot, wat vooral zijn oorzaak vindt in de stuwing der ouders. Ook de buurtplaatsen toonen steeds meer belangstelling voor het tuiinbouwonderwijs. Op die wijze wordt een imoate onderbouw gevormd voor de belangen der tuinderij in de toekomst. Aan het slot dankte de heer Jac. de Jong voor aller medewerking tot het slagen van deze dag, in het bijzonder daarbij noe mend prof. Cleophas, kapelaan Betjes, de heer Verkl'ey en het zangkoor. Erkentelijk was spr. ook voor de waardeerende woor den van den heer P. Bakker hetgeen voor het bestuur zeker een prikkel zou zijn tot verdere activiteit Jammer noemde hij de afwezigheid van den secretaris, de heer Joh. v. d. Meer, die zooveel voorbereidend werk deed voor deze dag, maar door om standigheden niet aanwezig kon zijn. Gedurende de avonduren was er verder een zeer genoeglijk samenzijn in het ver een igings gebouw, zoodat deze volle dag met afwisselend ernst en ontspanning in alle opzichten heeft voldaan en ieder in prettige herinnering zal blijven. Wetensctianpel. berichten GRIEP EN HAAR VERWEKKER. Snelle verbreiding der epidemie. Het „Homoeopatisch Maandblad" ont leent enkele bijzonderheden aan een ar tikel van prof. dr. K. H. Brüning, hoog leeraar te Marburg, in „Die Umschau", een weekblad voor de ontwikkeling op het ge bied van wetenschap en techniek, waarin er aan wordt herinnerd dat het honderd jaar is geleden, dat het den arts Schönlein gelukte voor het eerst met zekerheid aan te toonen, dat microscopisch kleine wezens als parasieten in het menschelijk lichaam ziekten te voorschijn kunnen roepen. De kennis van de ziekteverwekkers gaf meestal ook de wapens in handen, waar mee zij te bestrijden zijn. Evenwel faalden de afweermiddelen bij menige andere ook nu nog epidemisch optredende ziekten, zoo als 'bijv. de griep, wat de schrijver dan na der omschrijft, om te constateeren, dat bij de steeds nog gunstige verhouding tusschen de aan griep gestorvenen tot de aan griep lijdende psrsonen, het totaal aantal per sonen, dat door de griep overvallen is, nauwelijks is te schatten. De vraag: hoe is het wezen der griep en waarin ligt het gevaar van haar epide mische uitbreiding? beantwoordend, zegt Prof. Brüning: de griep is een acute in fectie-ziekte, die dikwijls in aansluiting aan een meer of mindere plotselinge afkoe ling in de atmosfeer optreedt en' daardoor in leekenkringen met eenig recht aLs een ziekte door kou vatten wordt beschouwd-. Aan den anderen kant is speciaal in tijden van de epidemieën een dergelijk kou vat ten geenszins een -besliste voorwaarde voor het optreden der griep. Tot nu toe leid den de beschouwingen over de omstandig heden, welken den weg effenen voor het optreden van griep, niet tot een bevredi gend resultaat; de ziekte overvalt zonder onderscheid armen en. rijken, vertegen woordigers van elk beroep, van de burger lijke bevolking zoowel als van het leger, van oorlogvoerende staten zoowel als van de neutralen. De vraag naar den verwekker is juist bij deze ziekte nog niet beslissend beantwoord. Gedurende geruimen tijd meende men als oorzaak der ziekte den zgn. influenzabacil te kunnen aanwijzen. Daarvoor spreekt zijn bijna regelmatig voorkomen bij de .pa tiënten in verschillende epidemieën. Doch men mist hem zeer dikwijls bij ty pische griepgevallen en vindt hem niet zel den bij gezonde personen, ook in tijden, dat er geen epidemieën zijn. Deze omstan digheden leiden er toe, de influenzabacil niet als de verwekker, althans niet als de eenige te zien. Andere bacterieën, die als verwekker der griep 'beschouwd zouden kunnen worden, werden echter (nog niet gevonden, waarom de gedachte naar voren kwam, hem te zoeken bij de groep levende wezens, die bekend zijn als ultra visibele vira, m.a.w. buiten den gezichtskring der menschen liggende organismen. Aangetoond kon worden, dat in het neus- vocht van menschen een stof was, die bij overplanting op de fret griepachtige ver schijnselen deed optreden. Zulke met het virus der griep geïnfecteerde fretten brach ten de ziekte op hun soortgenooten over. Ook werd opgemerkt dat personen, die met dieren omgingen, door hen 'besmet wer den. Volgens den tegenwoordigen stand der wetenschap wordt aangenomen, dat de z.g. influenzabacil eerst een algeipee- nen tot ziekte neigenden toestand schept, daardoor den bodem bereidt voor de daar op volgende infectie met den eigenlijken verwekker der griep, het virus. Evenwel zou in een groot aantal gevallen het virus der griep ook zonder den voorarbeid der influenzabacil zich in het menschelijk lichaam kunnen ontwikkelen. De overbren ging van de ziekteverwekkers heeft meest al plaats door directe aanraking of door druppel-infectie (hoesten, niezen, spreken) van mensch op-mensch. In tegenstelling met andere infectie-ziekten die slechts bij een betrekkelijk gering deel der bevolking een bijzondere voedingsbodem vinden, be staat bij de griep -een zeer wild verbreide ontvankelijkheid voor de ziekte, zoodat aan haar epidemische uitbreiding bijna geen weerstand geboden kan worden. Het optreden en de uitbreiding eener griep-epidemie is niet aan bepaalde plaat sen gebonden. Meestal volgt zij de ver keerswegen met dezelfde snelheid als het verkeer zelve; zonder dat, zoo als bij ande re epidemieën, de mogelijkheid van het toepassen van doeltreffende tegenmaatre gelen valt te geschieden. Het ontstaan der griep, zoowel als ziekte, als epidemie is over het algemeen aan be paalde uiterlijke omstandigheden gabon- den. Metereologische invloeden, zooals het optreden van koude luchtstroom-en, elec- trische lading der lucht, evenals sommige medische factoren aan bepaalde landstre ken verbonden, kunnen zonder twijfel be- teekenis hebben voor het ontstaan der griep. Doch van beslissende be teekenis blijft evenwel zooals bij ieder uitbreken van een ziekte de op dat oogenblik aan wezige vatbaarheid, de juist dan aanwe zige gezondheidstoestand van het mensche lijk lichaam of van de bevolkingsmassa. Agenda LEIDEN. De avond-, nacht- en Zondagsdiénst der apotheken te Leiden wordt van Zaterdag 18 Januari 20 uur tot Zaterdag 25 Januari 8 uur waargenomen door: de Apotheek Duyster, Nieuwe Rijn 18 Tel. 20523. Te Oegstgeest door: de Oegstgeestsche Apotheek, Wilhelminapark 8, Tel. 26274. Ambtenaar bij de Gem. Reiniging ging in militairen dienst. Zal hem dit zijn betrekking kosten? Zaak voor den Centralen Raad van Beroep. De Centrale Raad van Beroep te Utrecht heeft 'behandeld de zaak van B. en W. de zer gemeente tegen H. J. Heshusius al hier, die uit den gemeentedienst is ontsla gen, daarvan in beroep kwam bij het Amb tenarengerecht te Den Haag en door dit college in het gelijk werd gesteld. Voor B. en W. van Leiden trad op mr. J. A. v. d. Stok, referendaris ter gemeente-secreta rie, terwijl voor den heer H. de vakver- eenigingebestuurder D. H. P. Forrer uit Den Haag pleitte. Als eerste sprak mr. v. d. Stok, die zijn pleidooi begon met mededeeling van de re den, waarom B. en W. van Leiden in hoo ger beroep zij.n gekomen tegen de uit spraak van het Ambtenarengerecht. Naar de meening van B. en W. is het ontslag van H. uit gemeentedienst op volkomen reglementaire wijze geschied. H. kwam n.l. eenige weken, vóórdat Nederland in den oorlog gewikkeld zou worden, bij zijn superieuren van den Reinigingsdienst met de mededeeling, dat hij nog altijd een vrij willige verbintenis had bij het leger en dat hij in dienst van dat leger wilde treden. Tegen het indienst treden zelf kon men uiteraard niets doen, doch aan H. werd medegedeeld, dat 'hij dan ook de conse quentie van zijn daad moest overzien, daar hij er dan geen aanspraak op kon maken, in gemeentedienst terug te keeren. De ge meenteraad van Leiden had juist in ver band met de moeilijkheid, dat bepaalde gemeente-ambtenaren nog een vrijwillige verbintenis met het leger hadden en daar door- naar willekeur in en uit den dienst konden treden, een wijziging op het amb tenarenreglement aangenomen, waardoor het onmogelijk was voor hen, die zulk een vrijwillige verbintenis hadden, naar wil lekeur te vertrekken en terug te keeren. De gemeente had door de mobilisatie al zooveel personeel moeten afstaan, dat het noodig werd geacht, het ambtenaren-reg lement voor hen, die een vrijwillige ver bintenis hadden, in dien zin aan te vuilen, dat een nog grootere afvloeiing vermeden kon worden. Toen de raad deze aanvulling had aangenomen, werd aan het geheele gemeentepersoneel per circulaire deze nieuwe bepaling medegedeeld; bovendien heeft de directeur van den Reinigingsdienst nog het personeel persoonlijk op deze aan vulling gewezen en zelfs werd aan H. op den avond, vóórdat hij in dienst van het leger trad, nogmaals gezegd, dat hij krach tens het Ambtenarenreglement er geen aanspraak meer op kon maken in gemeen tedienst terug te keeren. Doch voor H. bleek dat toen geen be zwaar: hij zeide in financieele moeilijkheden te zitten en verkoos alleen uit geldelijke overwegingen in het leger te gaan dienen. Pas later, toen deze zaak voor het ambte narengerecht kwam, werd als motief aan gevoerd, dat die kwestie van meer salaris niet .zoo belangrijk was als het feit, dat H. uit vaderlandsliefde was gaan dienen. Dat motief vaderlandsliefde kan men, aldus spr., buiten beschouwing laten. H. heeft zich dus moreel schuldig gemaakt aan overtreding van 't a mibten aren reglement en is derhalve schuldig. Het komt hierop neer, dat H. den arbeid heeft neergelegd, zonder dat hem daartoe verlof was gege ven en daarom is hij uit gemeentedienst ontslagen. Spr. vroeg den centralen raad tenslotte de uitsprak van het ambtenaren gerecht te willen vernietigenen het be roep van H. strekkende om weer in ge meentedienst te treden, ongegrond te ver klaren. De verdediger van H., de heer Forrer zeide, dat in deze zaak tal van duisterhe den zitten. Er staat n.l. in de stukken en ook op deze zitting is dat herhaald door drie getuigen, dat er op den avond, waar op H. ten kantore van zijn ohef mededeel de, dat hij weer in het leger wenschte te treden, over niéts anders gesproken zou zijn dan over het feit, dat H. dat deed om er financieel beter van te worden. Dat is niet waar, want er is ook nog gepraat over den internationalen toestand en zelfs heeft men het er over gehad, dat als H. nu niet in dienst zou gaan, hij waarschijnlijk toch over een tijdje in het leger moest opko men, Sinds negen jaar had H. een vrij willige verbintenis met het leger en cat wist men bij den reinigingsdienst, aldus spr. Oorspronkelijk was H. oud-vrijWxllig beroepsofficier en alleen door inkrimping van het dienstpersoneel werd hij destijds uit den militairen dienst ontslagen. Op den dag, waarop alle verloven werden inge trokken, meldde H. zich weer aan. Moet er dan nog worden getwijfeld aan 's mans vaderlandsliefde? Weegt een eventueel fi nancieel voordeel op tegen het feit, dat hij tevens "ijn leven wilde inzetten voor het vaderland? Anderen, die in vrijwel de zelfde omstandigheden verkeerden als H., die ook een vrijwillige verbintenis hadden en in gemeentedienst waren, konden rustig na hun diensttijd weer in hun oude functie terugkeeren. Waarom moet voor H. dan een uitzondering worden gemaakt? Ten slotte vroeg spr. den Centralen Raad van beroep de uitspraak van het ambtenaren gerecht te bevestigen. De raad zal over drie weken uitspraak doen. DAMES CONGREGATIE ST. PETRUS PAROCHIE. Hedenavond na het Lof in de St. Pe- truskerk rozenhoedje bidden voor de zie- lerust van het overleden lid der congrega tie Cornelia Onderwater.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1941 | | pagina 2