RECHTZAKEN
DINSDAG 3 DECEMBER 1940
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BMP
- PAG. 7
Kantongerecht te Lelden
Geen voorrang verleend
in de vaart
Op 19 September was er slagnatie in het
spoorwegverkeer LeidenUtrecht, waar
door het kan gebeuren, dat aan beide zij
den van de Rhijnzichtbrug te Leiden
een groot aa:.tal schepen lag te wachten om
door te varen.
Toen eindelijk de brug open ging, had
den de schepen uit de richting Oegstgeest
voorrang, hetgeen brugwachter D. A. v. d.
Berg aan de schippers kenbaar had ge
maakt. Tevens was voor den van Leiden
komenden schippers de roode vlag ge
plaatst.
De schipper S. "V. uit Sneek had zich
evenwel aan deze maatregelen niet ge
stoord en was toch opgevaren, met het ge
volg, dat hij een ernstige botsing met een
ander schip had veroorzaakt.
De brugwachter als getuige gehoord ver
telde, dat de schipper hem toegeschreeuwd
had: „Het kan me niks schelen; wat het
kost. kost het, maar ik ga door, want ik heb
al twee uur liggen wachten".
Wat het hem kostte, vertelde de ambte
naar hem, want die vond het feit dusda
nig ernstig, dat hij een geldboete van 25
subs. 10 dagen eischte.
Uitspraak over 8 dagen.
Vreedzame barricade
H. Q. J. F. te Leiden had volgens
een agent op de Hooigracht te Leiden eeni-
ge kratten neergezet, waardoo' de weg ver
sperd werd.
Verdachte vond dat „eenige" wel wat
raar, want het waren 175 kratten en 100
doozen geweest. Het mag nu eenmaal niet
en daarom werd de eisch 5 subs. 3 dagen
en de uitspraak 3 subs. 2 dagen.
Zich niet opgegeven bij dc
vreemdelingenpolitie.
A. S. te Leiden, van buitenlandsche
nationaliteit, had zich, trots het diverse ma
len in de krart had gestaan, niet aan
gemeld bij de vreemdelingenpolitie te Lei
den. Dat kost hem thans 3 subs. 2 dagen.
Onder de boomen door.
De garagehouder J. B. te Voorscho
ten was met zijn auto onder de reeds da
lende spoorboomen doorgereden, met het
gevolg, dat een spoorboom op de auto te
recht was gekomen en beide schade opge-
loopen hadden.
Eisch en uitspraak 5 subs. 2 dagen.
Er mag door personen buiten
Leiden woonachtig niet te Lei
den gevent worden.
De bloemenkoopman J. A. C. te R ij n s-
b u r g heeft van B. en W. te Leiden een
vergunning omte Leiden met bloemen te
venten.
Hij was daarom ten zeerste verbaasd,
toen hij niettemin een bekeuring had ge
kregen bij het -verkoopen van bloemen te
Leiden.
De ambtenaar deelde verdachte mede,
dat dit een nieuwe verordening is, die ver
biedt, dat personen, uit een andere plaats
komend, handel drijven in een andere ge
meente, dan waar zij woonachtig zijn.
De eisch werd een geldboete van 4 sub.
2 dagen en de uitspraak 2 subs. 1 dag.
Haagsche Politierechter
Herrie om eenige vischfuiken.
De vischhandelaar M. van Dam te A1-
phen a. d. Rijn vertelde, dat hij ver
gunning had van Kartman om in diens
water vischfuiken te plaatsen. Op zekeren
dag miste van Dam vijf van de uitgezette
fuiken, die de politie later bij K. v. d. V.
te Alphen aan den Rijn had gevonden.
Verdachte zeide, dat van Dam de fui
ken gezet had in water waar hij niet vis-
schen mocht en dat hij ze toen maar weg
genomen had.
„Ik heb het gedaan omdat van Dam me
geslagen heeft', voegde verdachte er aan
toe.
„Hebt u hem geslagen", informeerde de
Politierechter.
Getuige van Dam ontkende zulks ten
stelligste.
Verdachte: ..Maar hij heeft toch een fuik
van me vernield en dat noem ik slaan."
„Dan verschillen wij blijkbaar van opi
nie over wat nu eigenlijk slaan is", oor
deelde de Politierechter.
De Officier achtte het bewijs van den
diefstal van minstens één fuik bewezen en
noemde het een ernstig feit. Visschers
moeten er op kunnen vertrouwen, dat hun
fuiken onaangeroerd blijven staan. Spr.
eischte een gevangenisstraf voor den tijd
van twee maanden.
Politierechter tot verdachte: „Wat ver
dient u".
Verdachte: „Dat mag geen naam heb
ben."
Politierechter: „Dat is geen antwoord op
mijn vraag."
Ten slotte kwam het bedrag naar vo
ren en daarmede rekening houdende werd
het vonnis een geldboete van ƒ5 subs. 10
dagen en bovendien een voorwaardelijke
gevangenisstraf van drie maanden met drie
jaar proeftijd.
HAAGSCHE RECHTBANK
Vrijgesproken.
Tegen den reeder M. P. te K a t w ij k
aan Zee had de Officier van Justitie een
geldboete van 4000 subs. 4 maanden ge-
eischt, omdat hij maatjes-steur en volle ha
ring duurder verkocht zou hebben dan hij
voor 9 Mei had gedaan .terwijl deze ha
ring voor binnenlandsch gebruik bestemd
was.
De rechtbank uitspraak doende, achtte
het ten laste gelegde niet bewezen en sprak
verdachte vrij.
HAAGSCH GERECHTSHOF
Geen heling, maar schuldheling.
De Haagsche Rechtbank had J. G. van
L. te Zoeterouwde vrijgesproken van
heling.
De Officier van Justitie was in hooger
beroep gekomen, van dit vrijsprekend
vonnis, bij het Haagsche Hof.
Gisteren diende deze zaak dus opnieuw
en kwam het volgende naar voren. Ver
dachte had van M. van L. en J. v. d. R. uit
Den Haag, veertien rijwielen gekocht, die
deze gestolen hadden. Ze hadden aan ver
dachte wel twintig rijwielen te koop aan
geboden maar zooveel geld bezat hij niet,
dus was het bij de veertien fietsen geble
ven.
Verdachte voerde aan, dat hij abosluut
niet geweten had, dat de rijwielen van
diefstal afkomstig waren. Hij had aan v. d.
R. verschillende malen gevraagd of het
wel zuivere koffie was.
Deze had daarop nadrukkelijk verklaard
„eerlijk als goud" te zijn, welk gezegde hij
thans als get. kwam bevestigen. Tevens voeg
de deze getuige, die zijn straf uitzit, er nog
aan toe, dat van L. niet had kunnen we
ten, dat de fietsen gestolen waren door
hem.
De procureur-generaal zeide geen be
wijs bijeen te kunnen brengen voor een
veroordeeling wegens heling. Schuldhe
ling staat volgens spr. evenwel vast, want
verdachte had moeten en kunnen begrij
pen, dat een en ander geen zuivere koffie
was gezien het feit, dat hij in korten tijd
veertien fietsen van denzelfden persoon
kocht.
De schuldheling bewezen achtend en re
kening houdende met het feit, dat ver
dachte gunstig bekend staat, hetgeen een
veldwachter kwam bevestigen, eischte
spreker vernietiging van het vonnis van
de rechtbank en opnieuw rechtdoende
werd de eisch een geldboete van 30 subs.
30 dagen en bovendien drie maanden ge
vangenisstraf voorwaardelijk met een
proeftijd van drie jaar. Uitspraak over 14
dagen
DE MOORD TE LEIDSCHENDAM.
Zooals gisteren gemeld, heeft de Hooge
Raad het cassatie-beroep van den Rotter-
damschen koopman A. verworpen.
In zijn arrest gaat de Hooge Raad eerst
de getuigenverklaringen na, welke door
het Hof tot bewijs gebezigd zijn. Het col
lege zegt dan, dat het ten laste gelegde
en bewezen verklaarde door het Hof te
recht is gekwalificeerd als „moord", te we
ten het opzettelijk en met voorbedachten
rade iemand van het leven berooven. In
het bijzonder komt de door de wet ge-
eischte voorbedachte raad duidelijk tot uit
drukking in de slotwoorden der bewezen
verklaring, waarin wordt gezegd, dat de
opzettelijke levensberooving niet anders
beteekenen kan, dan dat requirant,inge
volge het beraamde plan om van der Horst
te dooden, na zich in een gemoedsstemming
van kalm en rustig nadenken rekenschap
te hebben gegeven van de beteekenis van
de daad en de gevolgen daarvan, tot de
uitvoering is overgegaan. Uit de overwe
gingen van het Hof blijkt onmiskenbaar,
dat naar 's Hofs oordeel ten deze een
ten aanzien van requirant bewezen han
delen in een opwelling is uitgesloten, doch
integendeel requirant heeft gehandeld vol
gens een reeds eenige dagen tevoren be
raamd plan, met listig overleg en zelfs met
zoodanige voorzorgen omringd, dat over de
kansen van het onontdekt blijven van het
te plegen misdrijf is nagedacht.
Een en ander aldus het arrest sluit
zeer zeker in zich als hetgeen voor het
handelen met voorbedachten rade noodig
is geoordeeld. Tevens sluiten de overwe
gingen uit, dat de door het Hof opgesomde
toebereidselen ook wel uitsluitend betrek
king zouden kunnen hebben op het be
machtigen van het geld zonder het uit den
weg ruimen van het slachtoffer.
De opzet.
De opzet om van der Horst van het le
ven te berooven, heeft het Hof kunnen af
leiden uit het ernstige karakter van de op
zoo gevaarlijke plaatsen als hals en sche
del toegebrachte verwondingen.
De gefingeerde „Arie".
Wel is terecht betoogd zegt de Hoo
ge Raad dat niet alle door requirant
aan „Arie" toegeschreven handelingen door
requirant kunnen zijn gepleegd, doch deze
onnauwkeurigheid in de weerlegging van
requirant's verweer kan de bewezenver
klaring en de daarop gegronde veroordee
ling geenszins aantasten. Het Hof heeft
immers in voormelde overweging niets an
ders willen zeggen, dan dat het van het ge-
heele verhaal betreffende een zekeren
„Arie" opgedischt, geen woord gelooft. Bij
deze opvatting heeft het bedoelde leugen
achtig geachte verhaal tot het bewijs kun
nen medewerken. Daarmede valt ook het
belang van een tegenstrijdigheid, welke zou
bestaan tusschen de reconstructie van het
voorgevallene volgens de verklaring van
den getuige-deskundige Hulst en volgens
het door requirant opgedischte verhaal
weg.
Het waarnemen van dc auto.
Uit de verklaringen van de getuigen
Thierry en Brouwer heeft het Hof zeer wel
kunnen afleiden, dat de door deze getuigen
waargenomen auto was die van requirant,
terwijl de verklaring van Thierry, dat het
kwart over vier al wat sche'merig was en
de avond begon te vallen, en die van Brou
wer, dat om half vijf het zicht goed was,
geen tegenstrijdigheid opleveren gezien
de vaagheid van de daarin gelegen waar
deeringen.
HET DUITSCHE LANDESGERICHT
BELEEDIGEND GESPROKEN OVER
DEN FüHRER
Het Duitsche Landesgericht heeft in de
zittingszaal der arrondissementsrechtbank
te Groningen een zitting gehouden, waar
voor groote belangstelling bestond. De
eerste verdachte was de 20-jarige J. T.,
van beroep timmerman. Hem was ten laste
gelegd, dat hij zich op 14 Juni in de Ra-
benhauptkaserne te Groningen, waar hij
werkzaamheden verrichtte, tegenover een
electriciën, beleedigend over den Fuehrer
heeft geuit. Verdachte, die nog niet eer
der met den strafrechter in aanraking was
geweest, zeide op een desbetreffende vraag
van den Landgerichtsdirektor dr. Thier,
dat hij niet wilde ontkennen deze belee-
digingen te hebben geuit, maar dat hij ze
zich niet kon herinneren,
De Staatsanwalt dr. Kobliz zeide in zijn
requisitoir kort te kujinen zijn. De belee-
diging van den Fuehrer is bewezen. In
ieder land worden beleedigingen jegens
het staatshoofd gestraft en worden perso
nen, die beleedigen, gearresteerd: de 17de
Juni is verd. dan ook in voorloopige hech
tenis gesteld. Een gevoelige straf achtte
spr. op zijn plaats om hierdoor tevens an
deren, die gemakkelijk veel zeggen zonder
na te denken, af te schrikken.
Spr. wilde met zijn eisch er rekening
mee houden, dat vele gemoederen in
Juni nog niet tot rust gekomen waren.
Wie zich thans op een dergelijke wijze
uitlaat over den Fuehrer, zal met een
zwaardere straf worden gestraft. De
Staatsanwalt requireerde 6 maanden
gevangenisstraf met aftrek der voor
loopige hechtenis.
Nadat de rechtbank zich een oogen-
blik had teruggetrokken, werd de verd.
conform den eisch van den Staatsan
walt veroordeeld.
M. E. de Vr., koopman, oud 64 jaar, was
de tweede verdachte. Deze koopman had
in zijn zaak te Leeuwarden tegen zijn
dienstmeisje gezegd in een minder prettig
gesprek: „Mijn zaak gaat zoo slecht sinds
de Duitschers hier zijn. De Duitschers zijn
overal de schuld van." Verdachte voegde
een beleediging tegen den Fuehrer er aan
toe.
De getuige in deze zaak, het bovenge
noemde dienstmeisje, was niet gedagvaard,
aangezien zij in Duitschland werkt. Van
haar oproeping werd zoowel door den ver
dachte als door den Staatsanwalt afgezien.
Verdachte, die erg doof is, zegt niet meer
te weten, wat hij half Juli heeft gezegd.
Hij wilde niet ontkennen, dat hij zich al
dus heeft uitgelaten. Verdachte vertelt
vervolgens dat hij een ongelukkig gezin
heeft, waar hij met zijn zaak in ouden
rommel hard voor moet werken. Hij doet
een beroep op de mënschlievendheid van
de rechtbank. De Staatsanwalt vindt het
een zeer ex*nstig feit, waaraan verd. zich
heeft schuldig gemaakt. Weliswaar is
verd. een Jood maar toch laten wij ons
dergelijke beleedigingen aldus de
Staatsanwalt niet welgevallen. Spr. re
quireerde 5 maanden gevangenisstraf met
aftrek van de voorloopige hechtenis, die
reeds vier maanden bedraagt. Bij het be
palen van zijn eisch heeft de Staatsan
walt rekening gehouden met den hoogen
leeftijd van verd. en met het feit, dat ach
ter hem een hulpbehoevend gezin staat.
Mr. J. Ph. H. Bruel uit Leeuwarden vroeg
clementie.
De rechtbank uitspraak doende ver
oordeelde verd. tot 4 maanden gevan
genisstraf met aftrek van de voor
loopige hechtenis.
DWAZE GERUCHTEN OVER
BOMBARDEMENTEN
A. B., oud 22 jaar, van beroep fabrieks
arbeider en woonachtig te Groningen, had
zich tegenover verschillende menschen
beleedigend over Duitschland uitgelaten.
O.m. heeft hij gezegd, dat de Duitschers
Haarlem hebben gebombardeerd. 17 Oc
tober is verdachte in voorloopige hechte
nis gesteld.
Het klinkt heel erg, wat ik gezegd heb,
alc.us verd. Maar ik heb dit alles nooit zoo
gezegd. Ik was in gesprek met anderen
over den toestand en toen kwam van het
een het andere. Voorts vertelde verd. 2
maanden in Duitschland te hebben gewerkt
daar goed verdiend en gegeten te hebben,
zoo zelfs dat hij niettegenstaande zwaren
arbeid is gegroeid.
Op desbetreffende vragen antwoordde
verd., dat hij zelf niet gezegd heeft, dat
Haarlem door de Duitschers is gebombar
deerd, maar dat hij dat van anderen had
gehoord, die tevens hadden gezegd, dat
dc Duitschers het bombardement zelf had
den toegegeven.
Dit heb ik ook, aldus verd. in dat ge
sprek gezegd.
Welk voordeel zouden de Duitschers bij
dat bombardement gehad hebben? Op deze
vi;aag van ar. Thier kon verd. geen ant
woord geven.
De Staatsanwalt wees op de dwaze ge
ruchten van bombardementen door Duit
schei s uitgevoerd. Deze geruchten, die ge
voed worden door de Engelsche propagan
da, verstommen niet en zoo wordt syste
matisch tegen Duitschland een hetze ge
voerd. Dat kunnen wij ons, aldus spr.,
niet laten welgevallen. Een gevoelige
straf is hier op zijn plaats.
Spr. eischte, rekening houdende met
den gunstigen indruk, die verd. maak
te, 3 maanden gevangenisstraf met af
trek van de prev. hecjitenis.
De rechtbank veroordeelde verd.
conform den eisch, opmerkende dat
verd. veel zwaarder gestraft zou zijn
als bewezen was, dat hij opzettelijk
Duitschland had willen belasteren.
EEN DOMME FANTAST.
Een groot fantast en domoor is de vol
gende verdachte L. J. van T., oud 24 jaar,
van beroep kolenhandelaar en woonachtig
te Groningen.
Verd. had op de Groote Markt te Gro
ningen een Duitsch bankbiljet uit den oor
log 19141918 gevonden, eertijds ter waar
de van 20.000 mark of 13.00 Nederlandsch
geld.
Hiermede ging verd. naar een bank, mee-
nende dat uitbetaling van het geld zou
plaats vinden. Hem werd echter gezegd,
dat het bankbiljet waardeloos was. Op
een vraag hoe hij aan dti biljet kwam, zei
de verd. het van een ander te hebben ge
beurd. Dan is u aldus de conclusie van de
bank bedrogen en moet u zich bij de po
litie melden. Verd. ging naar de Neder-
landsche politie en vertelde daar, dat hij
het bankbiljet van een Duitschen soldaat
had gekregen in een café daar ter stede
en daarvoor 13.000 had uitbetaald. De Ne-
derlandsche politie wees verd. naar de
Sicherheidspolizei, die de zaak in onder
zoek nam. Langen tijd wist verdachte zich
goed te houden, doch ten langen leste, na
de politie veel moeite te hebben bezorgd,
vertelde hij den waren gang van zaken.
Verd. vertelde dat hij toen hij eenmaal
bij de bank was geweest, hij het niet durf
de wagen om niet naar de politie te gaan.
Ik dacht, aldus verd., den soldaat vinden
ze toch niet, dus komt de zaal wel in de
doofpot. Dr. Thier deelde echter mede, dat
verd. vroeger gezegd had: gelooven ze mij,
dan krijg ik wat, gelcoven ze mij niet, dan
krijg ik niets en dat is ook zoo erg niet.
Te zijner verontschuldiging wist de verd.,
die een dommen indruk maakte, niets te
zeggen.
De Staatsanwalt requireerde 4 maan
den gevangenisstraf met aftrek van de
voorloopige hechtenis, die reeds 3
maanden bedraagt.
De rechtbank veroordeelde verdach
te tot 5 maanden gevangenisstraf met
aftrek der preventieve hechtenis.
HET DUITSCHE FELDKRIEGSGERICHT
„GEDICHT" VAN ZEER BELEE-
DIGENDEN INHOUD VERSPREID
Voor het Feldkriegsgericht, dat daartoe
zitting hield in het gebouw van het kanton
gerecht te Enschede, diende een zaak te
gen vijf employé's van een textielfabriek,
die ervan werden verdacht een gedicht, dat
van zeer beleedigende inhoud was voor het
Duitsche rijk en voor het luchtwapen in
het bijzonder, te hebben verspreid. Te
recht stonden de 34-jarige controleur D. S.,
de 33-jarige drukmeester P. M. en drie
vrouwelijke kantoorbedienden, de 20-jari-
ge mej. P. H., de 19-jarige mej. B. C. en
de 22-jarige mej. E. N.
Uit het verhoor kwam vast te staan, dat
mej. E. N. op een morgen in de brieven
bus van haar woning een getypt gedicht
had gevonden. Dit gedicht had ten doel de
eer en het aanzien van de Duitsche weer
macht te schaden en was van een uiter
mate krenkende inhoud. Het meisje liet het
epistel zien aan haar collega mej. H., die
het meenam naar huis en des avonds op de
schrijfmachine van haar vader een af
schrift maakte. Zij toonde het aan eenige
personen in de fabriek, o.a. mej. B. C., die
het meenam naar haar afdeeling en er een
afschrift van maakte. Juist toen zij daar
mede klaar was, kwam de controleur D. S.
in het kantoor, die het pamflet meenam en
het toonde aan iemand, die in zijn afdee
ling werkzaam was. Deze laatste stelde
een Duitsche afdeelingschef van het geval
in kennis, die daarop een onderzoek instel
de, waarna hij mededeeling deed aan de
Sicherheitspolizei.
Bij het verhoor der verdachten verklaar
de D. S., dat hij het papier van het meisje
had weggenomen toen hij haar afdeeling
passeerde. Hij is haar chef en zag toeval
lig, dat zij iets had, dat hem naar zijn zeg
gen niet aanstond. Het papier toonde hij,
zoo verklaarde hij verder aan ter W.,
iemand uit zijn afdeeling, die hij als zeer
Duitschgezind kent, met de bedoeling dat
deze zou zorgen, dat de zaak verder zou
komen, aangezien hij dergelijke geschrif
ten niet in de fabriek wenschte te zien. Ter
W., als getuige gehoord, zeide den indruk
te hebben gehad, dat S. hem het papier
liet zien bij wijze van- grap. Toen echter
bleek, dat hij aan den Duitschen afdee
lingschef over het geschrift had gesproken,
voegde S. hem toe: „Als je zegt, dat ik het
ding had, sla ik je in het ziekenhuis".
De verdachte P. M. zeide het „gedicht"
van mej. H. te hebben ontvangen. Hij had
het aan een ander getoond zonder eenige
bijbedoeling. De president maakte hem er
echter opmerkzaam op, dat hij het ook aan
ziin vrouw had laten zien, die hem had ge
adviseerd het onmiddellijk weg te doen,
welke verstandige raad hij echter in den
wind had geslagen.
Uit het verhoor van de meisjes kwam
vast te staan, dat mej. P. H. zich het meest
had beijverd om het pamflet te versprei
den. Zij zeide het aanvankelijk een mooi
gedicht te hebben gevonden en niet te heb
ben ingezien, dat het voor de Duitsche
weermacht van een zéér beleedigenden in
houd was. Eerst later was zij tot dat in
zicht gekomen. President en openbare aan
klager zeiden deze verklaring onmogelijk
te kunnen aannemen. Een kind kan direct
constateeren wat de bedoeling van het
fraaie „vers" is.
Mej. C. zeide het geschrift alleen te heb
ben meegenomen om het voor zich zelf over
te tikken. Zij heeft het aan niemand gege
ven. Verd. S. heeft het haar afgenomen.
Ook zij beweerde het gedicht mooi te heb
ben gevonden en er aanvankelijk niets in
te hebben gezien, welke verklaring ook
verd. mej. N. aflegde. Deze laatste zeide
het „Gedicht" in den brievenbus van de
ouderlijke woning te hebben gevonden.
Nadat eenige getuigen waren gehoord,
hield de openbare aanklager een uitvoerig
requisitoir, waarin hij er o.a. op wees, dat
„gedichten" als het onderhavige van een
zoo verregaanden beleedigenden inhoud
zijn, dat hiertegen met kracht moet wor
den opgetreden.
De Duitsche weermacht heeft na de be
zetting in Nederland gehandeld op een wij
ze, welke eenig is in de geschiedenis. Zij
heeft niemand een haarbreed in den weg
gelegd en zich op een uitermate correcte
wijze gedragen. Het kan echter niet worden
getolereerd, dat diezelfde weermacht op
gemeene wijze wordt beschimpt. Daartegen
zullen alle maatregelen, zoo noodig de
doodstraf, worden genomen.
Spr. was van meening, dat mej. P. H.
de hoofddaderes is en eischte tegen
haar een gevangenisstraf voor den tijd
van één jaar. Mej. E. N. achtte de open
bare aanklager onschuldig, aangezien
zij niets heeft gedaan om het pamflet
te verspreiden. Tegen de drie andere
verdachten eischte spr. zes maanden
gevangenisstraf, allen met aftrek van
de preventieve hechtenis.
Het Feldkriegsgericht veroordeelde
daarop mej. H. tot acht maanden ge
vangenisstraf, mej. N. tot zes maanden
gevangenisstraf en de beide mannelij
ke verdachten D. en M. tot zes maan
den gevangenisstraf, alles met aftrek
der preventieve hechtenis.
OVERTREDING VAN VERORDENINGEN.
Ter terechtzitting van het Kantongerecht
te Haarlem is op 27 November een straf
zaak behandeld wegens overtreding van de
verordening betreffende verkeersbeperkin-
gen, waarbij een straf is opgelegd van 2
subs. 1 week tuchtschool.
Op dezelfde zitting zijn 7 strafzaken be*
handeld wegens overtreding van de veror
dening betreffende den identificatieplicht.
De opgelegde boeten varieerden van 1
subs. 1 dag hechtenis tot 3 subs. 2 dagen
hechtenis, terwijl 2 personen werden ver
oordeeld tot resp. 1 subs. 1 week tucht
school en 2 subs. 1 week tuchtschool.
Het opruimingswerk van sommige deelen van Frankrijk, welke ten
gevolge van de oorlogshandelingen zwaar te lijden hadden, zal nog
geruimen tijd vorderen. Een kijkje in Sedan (Foto Weltbild)