RECHTZAKEN DINSDAG 3 DECEMBER 1940 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BMP - PAG. 7 Kantongerecht te Lelden Geen voorrang verleend in de vaart Op 19 September was er slagnatie in het spoorwegverkeer LeidenUtrecht, waar door het kan gebeuren, dat aan beide zij den van de Rhijnzichtbrug te Leiden een groot aa:.tal schepen lag te wachten om door te varen. Toen eindelijk de brug open ging, had den de schepen uit de richting Oegstgeest voorrang, hetgeen brugwachter D. A. v. d. Berg aan de schippers kenbaar had ge maakt. Tevens was voor den van Leiden komenden schippers de roode vlag ge plaatst. De schipper S. "V. uit Sneek had zich evenwel aan deze maatregelen niet ge stoord en was toch opgevaren, met het ge volg, dat hij een ernstige botsing met een ander schip had veroorzaakt. De brugwachter als getuige gehoord ver telde, dat de schipper hem toegeschreeuwd had: „Het kan me niks schelen; wat het kost. kost het, maar ik ga door, want ik heb al twee uur liggen wachten". Wat het hem kostte, vertelde de ambte naar hem, want die vond het feit dusda nig ernstig, dat hij een geldboete van 25 subs. 10 dagen eischte. Uitspraak over 8 dagen. Vreedzame barricade H. Q. J. F. te Leiden had volgens een agent op de Hooigracht te Leiden eeni- ge kratten neergezet, waardoo' de weg ver sperd werd. Verdachte vond dat „eenige" wel wat raar, want het waren 175 kratten en 100 doozen geweest. Het mag nu eenmaal niet en daarom werd de eisch 5 subs. 3 dagen en de uitspraak 3 subs. 2 dagen. Zich niet opgegeven bij dc vreemdelingenpolitie. A. S. te Leiden, van buitenlandsche nationaliteit, had zich, trots het diverse ma len in de krart had gestaan, niet aan gemeld bij de vreemdelingenpolitie te Lei den. Dat kost hem thans 3 subs. 2 dagen. Onder de boomen door. De garagehouder J. B. te Voorscho ten was met zijn auto onder de reeds da lende spoorboomen doorgereden, met het gevolg, dat een spoorboom op de auto te recht was gekomen en beide schade opge- loopen hadden. Eisch en uitspraak 5 subs. 2 dagen. Er mag door personen buiten Leiden woonachtig niet te Lei den gevent worden. De bloemenkoopman J. A. C. te R ij n s- b u r g heeft van B. en W. te Leiden een vergunning omte Leiden met bloemen te venten. Hij was daarom ten zeerste verbaasd, toen hij niettemin een bekeuring had ge kregen bij het -verkoopen van bloemen te Leiden. De ambtenaar deelde verdachte mede, dat dit een nieuwe verordening is, die ver biedt, dat personen, uit een andere plaats komend, handel drijven in een andere ge meente, dan waar zij woonachtig zijn. De eisch werd een geldboete van 4 sub. 2 dagen en de uitspraak 2 subs. 1 dag. Haagsche Politierechter Herrie om eenige vischfuiken. De vischhandelaar M. van Dam te A1- phen a. d. Rijn vertelde, dat hij ver gunning had van Kartman om in diens water vischfuiken te plaatsen. Op zekeren dag miste van Dam vijf van de uitgezette fuiken, die de politie later bij K. v. d. V. te Alphen aan den Rijn had gevonden. Verdachte zeide, dat van Dam de fui ken gezet had in water waar hij niet vis- schen mocht en dat hij ze toen maar weg genomen had. „Ik heb het gedaan omdat van Dam me geslagen heeft', voegde verdachte er aan toe. „Hebt u hem geslagen", informeerde de Politierechter. Getuige van Dam ontkende zulks ten stelligste. Verdachte: ..Maar hij heeft toch een fuik van me vernield en dat noem ik slaan." „Dan verschillen wij blijkbaar van opi nie over wat nu eigenlijk slaan is", oor deelde de Politierechter. De Officier achtte het bewijs van den diefstal van minstens één fuik bewezen en noemde het een ernstig feit. Visschers moeten er op kunnen vertrouwen, dat hun fuiken onaangeroerd blijven staan. Spr. eischte een gevangenisstraf voor den tijd van twee maanden. Politierechter tot verdachte: „Wat ver dient u". Verdachte: „Dat mag geen naam heb ben." Politierechter: „Dat is geen antwoord op mijn vraag." Ten slotte kwam het bedrag naar vo ren en daarmede rekening houdende werd het vonnis een geldboete van ƒ5 subs. 10 dagen en bovendien een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met drie jaar proeftijd. HAAGSCHE RECHTBANK Vrijgesproken. Tegen den reeder M. P. te K a t w ij k aan Zee had de Officier van Justitie een geldboete van 4000 subs. 4 maanden ge- eischt, omdat hij maatjes-steur en volle ha ring duurder verkocht zou hebben dan hij voor 9 Mei had gedaan .terwijl deze ha ring voor binnenlandsch gebruik bestemd was. De rechtbank uitspraak doende, achtte het ten laste gelegde niet bewezen en sprak verdachte vrij. HAAGSCH GERECHTSHOF Geen heling, maar schuldheling. De Haagsche Rechtbank had J. G. van L. te Zoeterouwde vrijgesproken van heling. De Officier van Justitie was in hooger beroep gekomen, van dit vrijsprekend vonnis, bij het Haagsche Hof. Gisteren diende deze zaak dus opnieuw en kwam het volgende naar voren. Ver dachte had van M. van L. en J. v. d. R. uit Den Haag, veertien rijwielen gekocht, die deze gestolen hadden. Ze hadden aan ver dachte wel twintig rijwielen te koop aan geboden maar zooveel geld bezat hij niet, dus was het bij de veertien fietsen geble ven. Verdachte voerde aan, dat hij abosluut niet geweten had, dat de rijwielen van diefstal afkomstig waren. Hij had aan v. d. R. verschillende malen gevraagd of het wel zuivere koffie was. Deze had daarop nadrukkelijk verklaard „eerlijk als goud" te zijn, welk gezegde hij thans als get. kwam bevestigen. Tevens voeg de deze getuige, die zijn straf uitzit, er nog aan toe, dat van L. niet had kunnen we ten, dat de fietsen gestolen waren door hem. De procureur-generaal zeide geen be wijs bijeen te kunnen brengen voor een veroordeeling wegens heling. Schuldhe ling staat volgens spr. evenwel vast, want verdachte had moeten en kunnen begrij pen, dat een en ander geen zuivere koffie was gezien het feit, dat hij in korten tijd veertien fietsen van denzelfden persoon kocht. De schuldheling bewezen achtend en re kening houdende met het feit, dat ver dachte gunstig bekend staat, hetgeen een veldwachter kwam bevestigen, eischte spreker vernietiging van het vonnis van de rechtbank en opnieuw rechtdoende werd de eisch een geldboete van 30 subs. 30 dagen en bovendien drie maanden ge vangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Uitspraak over 14 dagen DE MOORD TE LEIDSCHENDAM. Zooals gisteren gemeld, heeft de Hooge Raad het cassatie-beroep van den Rotter- damschen koopman A. verworpen. In zijn arrest gaat de Hooge Raad eerst de getuigenverklaringen na, welke door het Hof tot bewijs gebezigd zijn. Het col lege zegt dan, dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde door het Hof te recht is gekwalificeerd als „moord", te we ten het opzettelijk en met voorbedachten rade iemand van het leven berooven. In het bijzonder komt de door de wet ge- eischte voorbedachte raad duidelijk tot uit drukking in de slotwoorden der bewezen verklaring, waarin wordt gezegd, dat de opzettelijke levensberooving niet anders beteekenen kan, dan dat requirant,inge volge het beraamde plan om van der Horst te dooden, na zich in een gemoedsstemming van kalm en rustig nadenken rekenschap te hebben gegeven van de beteekenis van de daad en de gevolgen daarvan, tot de uitvoering is overgegaan. Uit de overwe gingen van het Hof blijkt onmiskenbaar, dat naar 's Hofs oordeel ten deze een ten aanzien van requirant bewezen han delen in een opwelling is uitgesloten, doch integendeel requirant heeft gehandeld vol gens een reeds eenige dagen tevoren be raamd plan, met listig overleg en zelfs met zoodanige voorzorgen omringd, dat over de kansen van het onontdekt blijven van het te plegen misdrijf is nagedacht. Een en ander aldus het arrest sluit zeer zeker in zich als hetgeen voor het handelen met voorbedachten rade noodig is geoordeeld. Tevens sluiten de overwe gingen uit, dat de door het Hof opgesomde toebereidselen ook wel uitsluitend betrek king zouden kunnen hebben op het be machtigen van het geld zonder het uit den weg ruimen van het slachtoffer. De opzet. De opzet om van der Horst van het le ven te berooven, heeft het Hof kunnen af leiden uit het ernstige karakter van de op zoo gevaarlijke plaatsen als hals en sche del toegebrachte verwondingen. De gefingeerde „Arie". Wel is terecht betoogd zegt de Hoo ge Raad dat niet alle door requirant aan „Arie" toegeschreven handelingen door requirant kunnen zijn gepleegd, doch deze onnauwkeurigheid in de weerlegging van requirant's verweer kan de bewezenver klaring en de daarop gegronde veroordee ling geenszins aantasten. Het Hof heeft immers in voormelde overweging niets an ders willen zeggen, dan dat het van het ge- heele verhaal betreffende een zekeren „Arie" opgedischt, geen woord gelooft. Bij deze opvatting heeft het bedoelde leugen achtig geachte verhaal tot het bewijs kun nen medewerken. Daarmede valt ook het belang van een tegenstrijdigheid, welke zou bestaan tusschen de reconstructie van het voorgevallene volgens de verklaring van den getuige-deskundige Hulst en volgens het door requirant opgedischte verhaal weg. Het waarnemen van dc auto. Uit de verklaringen van de getuigen Thierry en Brouwer heeft het Hof zeer wel kunnen afleiden, dat de door deze getuigen waargenomen auto was die van requirant, terwijl de verklaring van Thierry, dat het kwart over vier al wat sche'merig was en de avond begon te vallen, en die van Brou wer, dat om half vijf het zicht goed was, geen tegenstrijdigheid opleveren gezien de vaagheid van de daarin gelegen waar deeringen. HET DUITSCHE LANDESGERICHT BELEEDIGEND GESPROKEN OVER DEN FüHRER Het Duitsche Landesgericht heeft in de zittingszaal der arrondissementsrechtbank te Groningen een zitting gehouden, waar voor groote belangstelling bestond. De eerste verdachte was de 20-jarige J. T., van beroep timmerman. Hem was ten laste gelegd, dat hij zich op 14 Juni in de Ra- benhauptkaserne te Groningen, waar hij werkzaamheden verrichtte, tegenover een electriciën, beleedigend over den Fuehrer heeft geuit. Verdachte, die nog niet eer der met den strafrechter in aanraking was geweest, zeide op een desbetreffende vraag van den Landgerichtsdirektor dr. Thier, dat hij niet wilde ontkennen deze belee- digingen te hebben geuit, maar dat hij ze zich niet kon herinneren, De Staatsanwalt dr. Kobliz zeide in zijn requisitoir kort te kujinen zijn. De belee- diging van den Fuehrer is bewezen. In ieder land worden beleedigingen jegens het staatshoofd gestraft en worden perso nen, die beleedigen, gearresteerd: de 17de Juni is verd. dan ook in voorloopige hech tenis gesteld. Een gevoelige straf achtte spr. op zijn plaats om hierdoor tevens an deren, die gemakkelijk veel zeggen zonder na te denken, af te schrikken. Spr. wilde met zijn eisch er rekening mee houden, dat vele gemoederen in Juni nog niet tot rust gekomen waren. Wie zich thans op een dergelijke wijze uitlaat over den Fuehrer, zal met een zwaardere straf worden gestraft. De Staatsanwalt requireerde 6 maanden gevangenisstraf met aftrek der voor loopige hechtenis. Nadat de rechtbank zich een oogen- blik had teruggetrokken, werd de verd. conform den eisch van den Staatsan walt veroordeeld. M. E. de Vr., koopman, oud 64 jaar, was de tweede verdachte. Deze koopman had in zijn zaak te Leeuwarden tegen zijn dienstmeisje gezegd in een minder prettig gesprek: „Mijn zaak gaat zoo slecht sinds de Duitschers hier zijn. De Duitschers zijn overal de schuld van." Verdachte voegde een beleediging tegen den Fuehrer er aan toe. De getuige in deze zaak, het bovenge noemde dienstmeisje, was niet gedagvaard, aangezien zij in Duitschland werkt. Van haar oproeping werd zoowel door den ver dachte als door den Staatsanwalt afgezien. Verdachte, die erg doof is, zegt niet meer te weten, wat hij half Juli heeft gezegd. Hij wilde niet ontkennen, dat hij zich al dus heeft uitgelaten. Verdachte vertelt vervolgens dat hij een ongelukkig gezin heeft, waar hij met zijn zaak in ouden rommel hard voor moet werken. Hij doet een beroep op de mënschlievendheid van de rechtbank. De Staatsanwalt vindt het een zeer ex*nstig feit, waaraan verd. zich heeft schuldig gemaakt. Weliswaar is verd. een Jood maar toch laten wij ons dergelijke beleedigingen aldus de Staatsanwalt niet welgevallen. Spr. re quireerde 5 maanden gevangenisstraf met aftrek van de voorloopige hechtenis, die reeds vier maanden bedraagt. Bij het be palen van zijn eisch heeft de Staatsan walt rekening gehouden met den hoogen leeftijd van verd. en met het feit, dat ach ter hem een hulpbehoevend gezin staat. Mr. J. Ph. H. Bruel uit Leeuwarden vroeg clementie. De rechtbank uitspraak doende ver oordeelde verd. tot 4 maanden gevan genisstraf met aftrek van de voor loopige hechtenis. DWAZE GERUCHTEN OVER BOMBARDEMENTEN A. B., oud 22 jaar, van beroep fabrieks arbeider en woonachtig te Groningen, had zich tegenover verschillende menschen beleedigend over Duitschland uitgelaten. O.m. heeft hij gezegd, dat de Duitschers Haarlem hebben gebombardeerd. 17 Oc tober is verdachte in voorloopige hechte nis gesteld. Het klinkt heel erg, wat ik gezegd heb, alc.us verd. Maar ik heb dit alles nooit zoo gezegd. Ik was in gesprek met anderen over den toestand en toen kwam van het een het andere. Voorts vertelde verd. 2 maanden in Duitschland te hebben gewerkt daar goed verdiend en gegeten te hebben, zoo zelfs dat hij niettegenstaande zwaren arbeid is gegroeid. Op desbetreffende vragen antwoordde verd., dat hij zelf niet gezegd heeft, dat Haarlem door de Duitschers is gebombar deerd, maar dat hij dat van anderen had gehoord, die tevens hadden gezegd, dat dc Duitschers het bombardement zelf had den toegegeven. Dit heb ik ook, aldus verd. in dat ge sprek gezegd. Welk voordeel zouden de Duitschers bij dat bombardement gehad hebben? Op deze vi;aag van ar. Thier kon verd. geen ant woord geven. De Staatsanwalt wees op de dwaze ge ruchten van bombardementen door Duit schei s uitgevoerd. Deze geruchten, die ge voed worden door de Engelsche propagan da, verstommen niet en zoo wordt syste matisch tegen Duitschland een hetze ge voerd. Dat kunnen wij ons, aldus spr., niet laten welgevallen. Een gevoelige straf is hier op zijn plaats. Spr. eischte, rekening houdende met den gunstigen indruk, die verd. maak te, 3 maanden gevangenisstraf met af trek van de prev. hecjitenis. De rechtbank veroordeelde verd. conform den eisch, opmerkende dat verd. veel zwaarder gestraft zou zijn als bewezen was, dat hij opzettelijk Duitschland had willen belasteren. EEN DOMME FANTAST. Een groot fantast en domoor is de vol gende verdachte L. J. van T., oud 24 jaar, van beroep kolenhandelaar en woonachtig te Groningen. Verd. had op de Groote Markt te Gro ningen een Duitsch bankbiljet uit den oor log 19141918 gevonden, eertijds ter waar de van 20.000 mark of 13.00 Nederlandsch geld. Hiermede ging verd. naar een bank, mee- nende dat uitbetaling van het geld zou plaats vinden. Hem werd echter gezegd, dat het bankbiljet waardeloos was. Op een vraag hoe hij aan dti biljet kwam, zei de verd. het van een ander te hebben ge beurd. Dan is u aldus de conclusie van de bank bedrogen en moet u zich bij de po litie melden. Verd. ging naar de Neder- landsche politie en vertelde daar, dat hij het bankbiljet van een Duitschen soldaat had gekregen in een café daar ter stede en daarvoor 13.000 had uitbetaald. De Ne- derlandsche politie wees verd. naar de Sicherheidspolizei, die de zaak in onder zoek nam. Langen tijd wist verdachte zich goed te houden, doch ten langen leste, na de politie veel moeite te hebben bezorgd, vertelde hij den waren gang van zaken. Verd. vertelde dat hij toen hij eenmaal bij de bank was geweest, hij het niet durf de wagen om niet naar de politie te gaan. Ik dacht, aldus verd., den soldaat vinden ze toch niet, dus komt de zaal wel in de doofpot. Dr. Thier deelde echter mede, dat verd. vroeger gezegd had: gelooven ze mij, dan krijg ik wat, gelcoven ze mij niet, dan krijg ik niets en dat is ook zoo erg niet. Te zijner verontschuldiging wist de verd., die een dommen indruk maakte, niets te zeggen. De Staatsanwalt requireerde 4 maan den gevangenisstraf met aftrek van de voorloopige hechtenis, die reeds 3 maanden bedraagt. De rechtbank veroordeelde verdach te tot 5 maanden gevangenisstraf met aftrek der preventieve hechtenis. HET DUITSCHE FELDKRIEGSGERICHT „GEDICHT" VAN ZEER BELEE- DIGENDEN INHOUD VERSPREID Voor het Feldkriegsgericht, dat daartoe zitting hield in het gebouw van het kanton gerecht te Enschede, diende een zaak te gen vijf employé's van een textielfabriek, die ervan werden verdacht een gedicht, dat van zeer beleedigende inhoud was voor het Duitsche rijk en voor het luchtwapen in het bijzonder, te hebben verspreid. Te recht stonden de 34-jarige controleur D. S., de 33-jarige drukmeester P. M. en drie vrouwelijke kantoorbedienden, de 20-jari- ge mej. P. H., de 19-jarige mej. B. C. en de 22-jarige mej. E. N. Uit het verhoor kwam vast te staan, dat mej. E. N. op een morgen in de brieven bus van haar woning een getypt gedicht had gevonden. Dit gedicht had ten doel de eer en het aanzien van de Duitsche weer macht te schaden en was van een uiter mate krenkende inhoud. Het meisje liet het epistel zien aan haar collega mej. H., die het meenam naar huis en des avonds op de schrijfmachine van haar vader een af schrift maakte. Zij toonde het aan eenige personen in de fabriek, o.a. mej. B. C., die het meenam naar haar afdeeling en er een afschrift van maakte. Juist toen zij daar mede klaar was, kwam de controleur D. S. in het kantoor, die het pamflet meenam en het toonde aan iemand, die in zijn afdee ling werkzaam was. Deze laatste stelde een Duitsche afdeelingschef van het geval in kennis, die daarop een onderzoek instel de, waarna hij mededeeling deed aan de Sicherheitspolizei. Bij het verhoor der verdachten verklaar de D. S., dat hij het papier van het meisje had weggenomen toen hij haar afdeeling passeerde. Hij is haar chef en zag toeval lig, dat zij iets had, dat hem naar zijn zeg gen niet aanstond. Het papier toonde hij, zoo verklaarde hij verder aan ter W., iemand uit zijn afdeeling, die hij als zeer Duitschgezind kent, met de bedoeling dat deze zou zorgen, dat de zaak verder zou komen, aangezien hij dergelijke geschrif ten niet in de fabriek wenschte te zien. Ter W., als getuige gehoord, zeide den indruk te hebben gehad, dat S. hem het papier liet zien bij wijze van- grap. Toen echter bleek, dat hij aan den Duitschen afdee lingschef over het geschrift had gesproken, voegde S. hem toe: „Als je zegt, dat ik het ding had, sla ik je in het ziekenhuis". De verdachte P. M. zeide het „gedicht" van mej. H. te hebben ontvangen. Hij had het aan een ander getoond zonder eenige bijbedoeling. De president maakte hem er echter opmerkzaam op, dat hij het ook aan ziin vrouw had laten zien, die hem had ge adviseerd het onmiddellijk weg te doen, welke verstandige raad hij echter in den wind had geslagen. Uit het verhoor van de meisjes kwam vast te staan, dat mej. P. H. zich het meest had beijverd om het pamflet te versprei den. Zij zeide het aanvankelijk een mooi gedicht te hebben gevonden en niet te heb ben ingezien, dat het voor de Duitsche weermacht van een zéér beleedigenden in houd was. Eerst later was zij tot dat in zicht gekomen. President en openbare aan klager zeiden deze verklaring onmogelijk te kunnen aannemen. Een kind kan direct constateeren wat de bedoeling van het fraaie „vers" is. Mej. C. zeide het geschrift alleen te heb ben meegenomen om het voor zich zelf over te tikken. Zij heeft het aan niemand gege ven. Verd. S. heeft het haar afgenomen. Ook zij beweerde het gedicht mooi te heb ben gevonden en er aanvankelijk niets in te hebben gezien, welke verklaring ook verd. mej. N. aflegde. Deze laatste zeide het „Gedicht" in den brievenbus van de ouderlijke woning te hebben gevonden. Nadat eenige getuigen waren gehoord, hield de openbare aanklager een uitvoerig requisitoir, waarin hij er o.a. op wees, dat „gedichten" als het onderhavige van een zoo verregaanden beleedigenden inhoud zijn, dat hiertegen met kracht moet wor den opgetreden. De Duitsche weermacht heeft na de be zetting in Nederland gehandeld op een wij ze, welke eenig is in de geschiedenis. Zij heeft niemand een haarbreed in den weg gelegd en zich op een uitermate correcte wijze gedragen. Het kan echter niet worden getolereerd, dat diezelfde weermacht op gemeene wijze wordt beschimpt. Daartegen zullen alle maatregelen, zoo noodig de doodstraf, worden genomen. Spr. was van meening, dat mej. P. H. de hoofddaderes is en eischte tegen haar een gevangenisstraf voor den tijd van één jaar. Mej. E. N. achtte de open bare aanklager onschuldig, aangezien zij niets heeft gedaan om het pamflet te verspreiden. Tegen de drie andere verdachten eischte spr. zes maanden gevangenisstraf, allen met aftrek van de preventieve hechtenis. Het Feldkriegsgericht veroordeelde daarop mej. H. tot acht maanden ge vangenisstraf, mej. N. tot zes maanden gevangenisstraf en de beide mannelij ke verdachten D. en M. tot zes maan den gevangenisstraf, alles met aftrek der preventieve hechtenis. OVERTREDING VAN VERORDENINGEN. Ter terechtzitting van het Kantongerecht te Haarlem is op 27 November een straf zaak behandeld wegens overtreding van de verordening betreffende verkeersbeperkin- gen, waarbij een straf is opgelegd van 2 subs. 1 week tuchtschool. Op dezelfde zitting zijn 7 strafzaken be* handeld wegens overtreding van de veror dening betreffende den identificatieplicht. De opgelegde boeten varieerden van 1 subs. 1 dag hechtenis tot 3 subs. 2 dagen hechtenis, terwijl 2 personen werden ver oordeeld tot resp. 1 subs. 1 week tucht school en 2 subs. 1 week tuchtschool. Het opruimingswerk van sommige deelen van Frankrijk, welke ten gevolge van de oorlogshandelingen zwaar te lijden hadden, zal nog geruimen tijd vorderen. Een kijkje in Sedan (Foto Weltbild)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1940 | | pagina 7