Wie wordt Lady Letchford De herdenking van het eeuwfeest der droogmaking van de Haarlemmermeer werd Maandag in het Polderhuis te Hoofddorp door vele autoriteiten bijgewoond, onder wie de minister van Waterstaat, ir. J. W Albarda en jhr. F. J. C. van Lennep, vertegenwoordiger van H M. de Koningin Wat er van de Noorsche stad Andalsnes over is. Ontelbaar zijn de huizen, die door de zware bombardementen der Duitsche luchtmacht met den grond gelijkgemaakt werden Mr dr. A baron Röell. commissaris der Koningin in Noord-Holland en dr. H. Colijn in geanimeerd gesprek tijdens het noenmaal, dat in het Polderhuis te Hoofddorp plaats vond ter gelegenheid van de herdenking van het eeuwfeest der droogmaking van de Haarlemmermeer De „Irene" is de eerste der drie trawlers, welke in de Visschershaven te IJmuiden gereed gemaakt worden, om als hulpschepen op de Noordzee te oatrouilleeren Zwitserland is paraat Een machinegeweer-post in een bergstroom Minister Boikestein tijdens zijn rede bij de opening der tentoonstelling „Nederlandsche Kunst van Heden" in het Palais Moderne te Brussel Elverum in vlammen - Eén brandende ruïne werd deze Noorsche stad tengevolge van de allesvernielende bombardementen der Duitsche luchtmacht. Tientallen personen vonden den dood door de ontzettende uitwerking van den aanval Aan de controle te Epen in Limburg tijdens dan A.N.W.B -tocht met onbekende bestemming, welke ylezen keer door het mooiste gedeelte van Zuid-Oost Nederland leidde FEUILLETON door CHARLES GAR VICE. (Nadruk verboden). 2lf^ „Ik eh - nou, ik mag zeggen dat 't finansjeele voor mij geen bezwaar zou we zen, mylady", zei de heer Dalton keurig. „Dat is nooit een bezwaar voor me. Als je iets doet, doe het dan goed, zeg ik altijd haar". May's oogen gloeiden. Op dit oogenblik ging tot May's onuit sprekelijke verlichting de deur open en Vane Vavasour kwam binnen, zijn blauwe oogen tintelend in het vooruitzicht van de pret, die aan papa Dalton te beleven zou zijn. Maar toen hij het gezelschap gena derd was, stierf die ondeugende tinteling weg en zijn blik drukte spontane waar deering en bewondering uit, toen hij May's hand in de zijne nam. „Ik ben laat als gewoonlijk!" zei hij, met een verontschuldigend lachje. „Heusch, ik verdiende, nu maar eens flink onderhan den genomen te worden! Wat zoudt u er van denken, mij m'n soep te onthouden, el- ken keer dat ik vijf minuten te laat was, en den vischgang wanneer ik er toen van maakte, en zoo voort? Hé, waar zit Hé- ron?" Bij wijze van antwoord ging de deur open en een knecht zei met gedempte stenr „Sir Heron is laat thuisgekomen, mylady, en laat vragen of u niet op hem wilt wach ten." Met een woord van verontschuldiging voor haar zoon stond Lady Letchford op en legde haar vingertoppen op mijnheer Dal ton's arm. Vane geleidde May, en Rose Vavasour en Carrie sloten den stoet. Juist toen de soep werd binnengebracht en aan Lady Letchfords kant neergezet, schoof een blanke hand het gordijn opzij en Sir Heron stond met een paar lange passen midden in de kamer. „Toch nog juist op tijd", zei hij. „Mijn heer Dalton, hoe gaat het u? Excuseert u m'n laatkomen, juffrouw Dalton". Hij kwam naar May's stoel en stak haar de hand toe. Hij was zoo plotseling binnengekomen, dat May, die met Vane Vavasour had zit ten praten, een schokje kreeg; maar toen ze zich omdraaide, zag ze, dat Roses's blik op haar gevestigd was en door een uiter ste krachtsinspanning slaagde ze er in, niet te blozen. Zwijgend reikte ze Heron de hand. „En dit is zei hij, zich tot Carrie wendend. „Mijn zusje Carrie", zei May. Niet vóór het laatste bord soep was rond- gegeven en mijnheer Dalton's lepel begon te rinkelen, keerde Sir Heron zich tot May, die links van hem zat, en al wat hij zei, was: „Wat denkt u, zouden we nog sneeuw krijgen vóór Kerstmis?" Dit op den meest conventionoelen toon. En na deze origineele opmerking betref fende het weer wijdde hij alle aandacht aan zijn bord en verviel in een diep en ononder broken stilzwijgen. HOOFDSTUK X. De bekentenis. Na het diner gingen de dames naar den salon, terwijl de drie heeren in de eetka mer nog wat bleven ziten rooken en port drinken. Sir Heron schoof zijn stoel dichter naar het vuur en strekte zijn lange bee- nen naar den koesterenden gloed uit, en Vane, die op het gezicht van zijn neef dui delijk las dat hij, Vane, de conversatie zou dienen gaande te houden, zette zich met den moed der wanhoop aan het werk. Tien minuten lang zat Sir Heron dus zwijgend te luisteren naar 's heeren Dalton meenin gen over politiek, landbouw en handel, en speciaal toen het laatste onderwerp aan de beurt kwam, had de heer Dalton héél wat te zeggen. „Ik ben zelf een handelsman, mijnheer Vavasour", zei hij. „Ik ben heel wat aan den handel verschuldigd, en ik schaam me niet om dat te bekennen. Maar ik weet waar ik moet staan als er sprake is van aristocratie van het land. Ik heb eerbied voor blauw bloed en hooge geboorte, mijn heer Vavasour, en ik geloof niet, dat ik op schep wanneer ik constateer, dat de naam Dalton óók niet van vandaag of gisteren dateert." „Mooie oude naam!" prevelde Vane, een geeuw onderdrukkend. „Hij is een poosje in vergetelheid ge raakt, zooals zooveel goede namen", zei de trotsche eigenaar; „maar nu zal het lot weer een keer nemen, hoop ik. Natuurlijk kan ik er zelf niet veel aan doen, maar ik houd mijn kinderen mijn dochters al tijd voor, nooit te vergeten, dat ze van 'n goed oud ras zijn, al was hun vader in den handel." „Precies, mijnheer Dalton, en als ik het zeggen mag, geloof ik niet, dat uw char mante dochters dat ooit uit het oog zullen verliezen." „Nee nee, 't zijn beste kinderen bes te kinders, allebei. May is een tikkie eige- gereid, zooals ze dat wel eens zeggen wil len; maar ze is nog jong hè, en zooals jul lie heeren die verstand van paarden heb ben,,wel eris zeggen: je moet een jong veu len ook 'ns laten springen zoo 't wil." Sir Heron stond op en pookte verwoed in het vuur; een lachje van sarcastisch leedvermaak vloog over Vane's knap ge zicht. De heer Dalton scheen precies te we ten wat er van hem verwacht werd. Als hij 't er op had toegelegd, den hooghartigen patriciër afkeer in te boezemen, had hij on mogelijk handiger te werk kunnen gaan. „Ik mag dat wèl( als een meisje weet wat ze wil, en ik doe dan ook geen moeite om '1* te dwarsboomen. Ik hoor niet tot die lui, die d'r dochters maar willen drijven en dwingen tegen d'r zin. Als 't zoover is, zal ik 'r niet in den weg staan en als de man me aanstaat zal ik heusch wel toonen dat ik royaal zijn kan reken maar"! „Ja?" zei Vane, hem steeds verder uit zijn tent lokend. „U zinspeelt op een huwelijk? Hij moet wel een prachtkerel wezen, wil hij juffrouw Dalton ook maar half waard zijn en hij kan van geluk spre ken als hij haar winnen mag." „Dank u, mijnheer; dank u, mijnheer Va vasour. Noil, ik zal heusch niet al te veel noten op m'n zang hebben en als ze een keuze doet, die me eenigszins lijkt, zal ik me niet laten kennen, zeg ik. Ik heb er nog nooit van gekikt tegen mijn oudste dochter, mijnheer Vavasour en dat is mis schien ook maar 't beste; maar als ze trouwt naar mijn zin, dan krijgt ze veer tigduizend pond mee". Bij het begin van dit verhaal had Vane Vavaseur zich, met een lachje van intens genoegen, half omgedraaid om zijn wijn glas te nemen; maar toen het slot lang zaam en plechtig van mijnheer Dalton's lip pen vloeide, vergat hij zijn wijn en keerde zich met een ruk naar hem toe om te zien of de kerel geen gekheid maakte. Maar Dal ton's gezicht stond zoo ernstig en onbewo gen als dat van een rechter; er lichtte geen glimpje van scherts in zijn oogen en Vane Vavasour kleurde van verrassing. „Dat is een bijzonder edelmoedig voor nemen, mijnheer Dalton", zei hij en voor het eerst klonk er iets als respect in zijn stem. „Maar is het niet een beetje onvoor zichtig, dat al van te voren bekend te ma ken?" „Waarom, mijnheer Vavasour?" vroeg de heer Dalton stralend. „Waarom zou ik er een geheim van maken? Ik ben heusch niet bang voor fortuinjagers, als u dat bedoelt. Nee hoor, zoo iemand zou geen penny van m'n goeie geld zien, en mijn dochter weet dat. U weet wel, ik heb gezegd, als ze naar mijn zin trouwt." „Dat zal juffrouw Dalton niet moeilijk vallen, denk ik. Zij kan een keus doen waar ze maar wil." „Precies", zei de heer Dalton. „Zoo denk ik er ook over. Wat u, Sir Heron?" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1940 | | pagina 12