DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN v Vrijheid en ZATERDAG 27 APRIL 1940 31ste Jaargang No. 9628 S)e £cld^clie6oii^atit Bureaux Papeagracht 32. Telefoon: Redactie 20015, Administratie 20935. Adv. en Abonn.-tarieven zie pag 2. f Giro 103003. Postbus 11. IV' Dll nummer bestaat uit vl]l bladen, w.o. geïllustreerd Zondagsblad. sociale wetgeving Er zou op menig terrein van het leven een gezondere toestand heerschen, indien er niet was een dwingende, uniforme, met geen individueele gevallen rekening hou dende sociale wetgeving, als als de men- schen, van goeden wil zijnde, het sociaal- goede in vrijheid ernstig zouden nastreven. Maar die voorwaarde is geen werkelijk heid, en dit is g e e n pessimisme! zal ook geen werkelijkheid worden, zoolang de menschen menschen en geen engelen zijn. Al kan en moet natuurlijk succes worden bereikt in het doelbewust pogen, om de menschen onszelf allereerst op een zoodanig geestelijk en zedelijk peil te brengen, dat in vrijheid, gestuwd en ge drongen door besef van en gevoel voor recht en liefde, het sociaal-goede wordt nage streefd. Deze overweging kwam ons vanmorgen voor den geest bij het lezen van een ver slagje over de hoofdbestuursvergadering van den Nederlandsch R. K. Bond van Ho tel-geëmployeerden. Wij lazen, dat er, dat in circa 20 percent der betrokken bedrijven nog geen weke- lijksche vrije dag wordt verleend. Er zullen werkgevers in het bedrijf zijn, die in een regeling van boven-af, in een wettelijke regeling betreffende een weke- lijkschen vrijen dag in het bedrijf bezwa ren zien voor een goeden gang van zaken. En wij kunnen ons voorstellen, dat zulke bezwaren redelijken grond hebben; unifor me regelingen, ook al zijn ze zoo soepel mogelijk, kunnen, speciaal in een bedrijf als het hier bedoelde, belemmerend zijn voor een ook juist daar zoo gewenscht vlot verloop. Maar maken de werkgevers, een gedeelte van hen, nu niet een wettelijk ingrijpen noodzakelijk? Vrijheid is een mooi ding, een kostbaar goed. Maar vrijheid van de sterkeren be- teekent, helaas, maar al te veel onderdruk king, slavernij voor de zwakkeren. Brommerige critici op overheidsbemoei ingen inzake het sociale leven mogen zich zelf van deze realiteit, deze feitelijkheid wel 'ns beter overtuigen, wel 'ns dieper doordringen. Hoewel uit den tijd, zijn er nog men schen, die voor de vrijheid een vereering hebben, welke buitensporig is, en daardoor blind zijn voor de vrijheidsbelemmering en vrijheidsberooving, welke gevolg kunnen zijn en welke maar al te dikwijls feite- 1 ij k gevolg zijn van het gebruik, dat an deren van de vrijheid maken! De Minister-president over den Staat van beleg In een der bladen stond dezer dagen het volgende te lezen: „Toen de opperbevelhebber met den eisch kwam, dat de staat van beleg in ons land moest worden ingevoerd, had de re geering, daar zij geen tweejle crisis in het opperbevel kon wenschen, moeten aftre den, ten einde plaats te maken voor een ka binet, dat wel de waarborgen bood, door onze militaire overheid verlangd". Wij hebben naar aanleiding hiervan aan den minister-president gevraagd, of er iets waars was in de voorstelling, dat de staat van beleg op eisch van den opperbevelheb ber was ingevoerd. De minister-president heeft hierop geantwoord, dat deze voorstelling op de meest volstrekte fantasie berust. Tot de afkondiging van den staat van beleg, zeide de minister, is op spontaan voorstel van den president door de le den van het kabinet eenstemmig beslo ten. Verschillende overwegingen heb ben het kabinet daarbij geleid. Wan neer voor de afkondiging achteraf nog eenige rechtvaardiging noodig was, dan zou deze wel gegeven worden door het feit, dat in dezen tijd een Nederlandsch dagblad door dergelijk malicieus ge schrijf de positie van de Nederlandsche regeering poogt te ondermijnen. Doeltreffende bestrijding van spionnage PLEIDOOIEN EN BESTRIJDING DOODSTRAF Aan het voorloopig verslag der Tweede Kamer over het wetsontwerp betreffende nadere voorzieningen tegen het bekend worden van Staatsgeheimen, verhooging van de maximum-straf op een aantal mis drijven tegen de veiligheid van den staat, wordt ontleend: Met de regeering is de commissie voor privaat- en strafrecht, in wier handen dit wetsontwerp is gesteld, van oordeel, dat de maximum-straf gesteld op het openbaar maken of aan een buitenlandsche mogendheid be kend maken van gegevens, die met het oog op 's lands veiligheid geheim moeten blijven, verhoogd moet wor den en dat tevens een aantal andere wijzigingen en aanvullingen van het wetboek van strafrecht ter bestrij ding van de spionnage ten nadeele van ons land noodzakelijk zijn. Met de strekking van het wetsontwerp kan zij zich dan ook ten volle ver eenigen. Echter zijn naar haar oordeel ook andere aanvullingen dan de voorgestelde noodig om deze spionnage doeltreffend te kunnen bestrijden, terwijl zij voorts overtuigd is, dat de voorgestelde verzwaring van de maximum-straf, in artikel 98 Wetboek van Strafrecht bedreigd, tot 15 jaar nog niet ver genoeg gaat, al loopen de meeningen harer leden uiteen ten aanzien van de vraag, welke maximumstraf de juiste is. Overigens wil de commissie niet nalatenu er op te wijzen, dat ter bestrijding van de spionnage een voortreffelijke organisatie van de opsporingsdiensten zeker van even veel belang is als een strenge bestraffing. Ook wil zij niet verhelen, dat zij de straf fen, welke het Openbaar Ministerie in enkele den laatsten tijd berechte spion- nage-zaken heeft geëischt, te laag acht. Met betrekking tot de strafmaat betoog de de meerderheid der commissie, dat be dreiging uitsluitend met gevangenisstraf noch het rechtsgevoel bevredigt noch vol doende preventieve werking bezit. Hier, zoo goed als in geval van oorlog, moet onder omstandigheden de doodstraf kunnen worden opgelegd. Intusschen wilden deze leden geens zins pleiten voor wederinvoering van de doodstraf in het Nederlandsche Burgerlijke Strafrecht in het algemeen. Zij beperkten zich uitdrukkelijk tot het delict van verraad van geheimen aan een buitenlandsche mogendheid en daarmede gelijk te stellen delicten, en ook dan nog alleen in tijden van oorlogsgevaar. Desniettemin scheen het hun aanvanke lijk toe, dat het beter is, ook tegen verraad van Staatsgeheimen geen andere dan vrij heidsstraf te bedreigen. Tegen een ver hooging van levenslang of 20 jaar zouden zij zich niet willen verzetten. Op enkele strafbare f^ten, in het wets ontwerp genoemd, wil de commissie een zwaardere straf toegepast zien; ook stelt zij enkele aanvullingen voor. Er zouden ongetwijfeld nog tal van wetsbepalingen te noemen zijn, aldus de Courant, welker wijziging of aanvulling tot verhooging van de veiligheid van den staat zou kunnen bijdragen. De commissie wil evenwel met het oog op den spoed, welke bij het tot stand brengen van de meest noodzakelijke bepalingen op dit ge bied vereischt is, niet op opneming van deze andere wijzigingen in het ontwerp aandringen. Wel wil zij er de aandacht op vestigen, opdat de regeering kan over wegen, als zij wetswijziging op deze punten noodig acht, een daartoe strekkend wets ontwerp met den grootst mogelijken spoed aanhangig te maken. Deze punten zijn de volgende. Artikel 97 stelt strafbaar hem, die met een buitenlandsche mogendheid in ver standhouding treedt met het oogmerk om haar tot plegen van vijandelijkheden te bewegen, enz. Behoort deze bepaling niet te worden aangevuld in dezen zin, dat ook strafbaar wordt het in verstandhouding treden met tusschenpersonen, indien de dader weet of redelijkerwijze moet ver moeden, dat een buitenlandsche mogend heid daardoor tot het plegen van vijande lijkheden, enz. kan worden bewogen? Behoort niet strafbaar te worden gesteld de burger, die tracht het krijgsvolk te mis leiden, te ontmoedigen of in verwarring te brengen, ook wanneer hij dit doet, terwijl nog geen oorlog gevoerd wordt, doch wel de „tijd van oorlog" is aangebroken? Behoort een landverrader recht op pen sioen of uitgesteld pensioen te behouden? Behoort niet in alle gevallen aan een landverrader het recht te worden ontno men om Nederlandsche ridderorden te dragen? Ter voorkoming van het opdrijven van pachtprijzen Bij de Tweede Kamer is ingediend een wetsontwerp tot bepaling ten aanzien van de pacht, in het bijzonder tot voorko ming van het opdrijven van pachprijzen in de tegenwoordige buitengewone omstan digheden (pachtprijsopdryvingswet 1940). Aan de memorie van toelichting wordt ontleend: De ontworpen regeling heeft de strek king, een plafond aan te brengen, waarbo ven de pachtprijzen niet zullen mogen stij gen. Zij gaat daarbij uit van den pachprijs, welke op 1 September 1939 voor het ge pachte gold of krachtens beslissing van pachtkamer of pachtbureau op dat tijdstip geacht moet worden te hebben gegolden. Dit criterium heeft het voordeel, dat de pachtkamers en pachtbureaux met een vaste maatstaf kunnen werken. Zulks mag echter niet leiden tot verstarring van den pachtprijs, indien de omstandigheden zoo worden, dat een verhooging boven het peil van 1 September 1939 redelijk is te achten. Daarom is bepaald, dat de minister van economische zaken, het bestuur van den Nederlandschen pachtraad gehoord, bevoegd zal zijn, te bepalen, dat bij de toe passing van de wet de pachtprijs, welke op 1 September 1939 gold, met een door hem vast te stellen percentage wordt vermeer derd. De vraag zou kunnen rijzen, of hetgeen met dit wetsontwerp wordt beoogd, niet vanzelf zou worden bereikt als gevolg van de verdere doorwerking van de pachtwet. Het antwoord moet ontkennend luiden. De doelstelling van de pachtwet voor zoover zij -zjph met de prijsvorming bemoeit is een geheel andere dan die van het onder havige wetsontwerp. De pachtwet wil wa ken tegen uitbuiting van de eene partij door de andere en beperkt er zich dan ook toe, pachtprijzen, welke excessief zijn in het licht van de concrete verhouding van pacht en verpachter,,jajnogelijk te maken. Zij is meer sociaal dah economisch gericht. Het onderhavige wetsontwerp daarente gen wil een dam opwerpen tegen een onder de huidige omstandigheden economisch niet te verantwoorden stijging van het pacht- prjjspeil, ook al zou dit voor bepaalde pach ters dragelijk kunnen worden genoemd. Het wetsontwerp bepaalt, dat de pacht kamer of het pachtbureau den pachtprijs, welke hooger is dan die, welke op 1 Sep tember 1939 voor het gepachte gold of ge acht wordt te hebben gegolden, tot op de zen prijs terugbrengt. Eerste Kamer Onderwijs Een incident met een deur De Eerste Kamer heeft gistermiddag een aanvang gemaakt met de behandeling van de begrootinig van onderwijs, kunsten en wetenschappen voor 1940. Bij den aanvang der vergadering hield de voorzitter, mr. baron de Vos van Steen wijk, een korte toespraak tot Minister Bolkestein, waarin hij de verheuging van de Kamer er over uitsprak, dat züj den minister na ernstige en langdurige ziekte weer in haar midden mocht zien. De heer DE JONG (R.K.) betoogde, dat uitsluiting van het lidmaatschap van dien gemeenteraad van leeraren bij het nijver heidsonderwijs alleen bij de wet en niet dioor den minister mag geschieden. Voorts toonde hij zidh teleurgesteld over de hou ding van den minister, tegenover de leer- lingenschaal, die weinig tegemoetkomend is aan de wenschen van de Sta ten-Gene raal, hoewel hij den minister niet aanspra kelijk wilde stellen voor hetgeen in het verleden is geschied. Verbetering van de positie van kweekelingen met akte be pleitend, betoogde hij, dat de tijd, als zelf standige kweekelmg doorgebracht, moet worden medegeteld bij de berekening van het aantal dienstjaren voor het pensioen. Voor de verbetering van de leerlingen- schaal wenschte hij een gedeelte van de winst der staatsmijnen aangewend te zien. Tenslotte bepleitte spreker gelijke behan deling ten aanzien van de subsidieering van de economische hoogescholen te Til burg en Rotterdam. Het hooger onderwijs besprekende be handelde de heer BARGE (R.K.) de rege ling der collegegelden. Hij betoogde, dat er weinig aanleiding is geweest die inkom sten uit het hooger onderwijs te verhoogen door de studenten te brandschatten, daar de studie in ons land in vergelijking, met het buitenland geenszins goedkoop is. De regeling van 1933 noemde hij zeer ondoor dacht Over het antwoord van den minister inzake de insteling van een lectoraat tot opleiding voor het notariaat aan de Rijks universiteit te Leiden toonde spreker zidh teleurgesteld, daar het hier niet gaat om een verplichte universitaire opleiding. Voorts besprak spr. de bijzondere leerstoe len en hij bepleitte de instelling van het instituut der bijzondere lectoraten. De heer DE RIJKE (N.S.B.) vroeg af schaffing van overdreven exameneisohen en uitbreiding van het lichamelijk onder wijs. Hij uitte voorts critiek op de wijze, waarop in sommige leerboekjes over de oude Germanen wordt geschreven. De heer SIKKES (S.T).) aohtte het tem po dat betracht wordt inzake het spelling vraagstuk te traag en achtte ook ondier de buödige omstandigheden verbetering van de leerlingenschaal en van de positie der kweekelingen met akte gerechtvaardigd. De heer DE ZWAAN (C.H.). vroeg aan dacht voor de suggesties in het voorloopig verslag ten aanzien van het instituut der bijzondere leerstoelen, daar het naar zijn oordeel mogelijk is en ook is voorgekomen, dat de bestaande wetsbepalingen tot scha de van de waardigheid der universiteiten worden gehanteerd. Wat de schrijfwijze van de Nederlandsche taal betreft, consta teerde spr., dat de minister gelukkig een open oog heeft voor overleg, ook met het buitenland en hij bepleitte gebruik van goed Nederlandsch voor de radio. De heer NIVARD (R.K.) betoogde, dat het uitblijven van subsidies aan het bijzon der onderwijs aanleiding geeft tot te veel mutaties onder de leeraren bij dat onder wijs. Voorts bepleitte hij steun aan het Rotterdamsohe Fhilharmonisohe Orkest. De laatste spreker was de heer WOLTJER (A.R.), die van oordeel was, dat er reden voor dankbaarheid is ten aanzien van ons onderwijs. Voorts was ook deze spreker van oordeel, dat de diensttijd van de kwee kelingen met akte moet worden medege teld bij de berekening van het pensioen en hij 'betoogde, dat de eisch van indivi dueel onderwijs niet meer overeenkomt met de moderne psychologie. Hij uitte en kele wenschen over verbetering van het gymnasiale ondierwijs en bepleitte wijzi ging van het academisch statuut ten aan zien van de aansluiting van het onderwijs. Tenslotte kwam hij op tegen verzwak king van de exameneisohen voor onderwij- en toonde zich voorstander van de instel ling van een staatscommissie inzake sub sidieering van het bijzondere boogere on derwijs. Maandagmiddag zal de Minister ant woorden. Een incident met de N.SJB.'ers. Een incident deed zich voor tijdens de rede van den heer de Rijke, toen de heer VAN VESSEM (N.S.B.) een deur opende onder het uitroepen van: „Mijn heer de voorzitter, achter deze deur staan menschen. Mag dat zoo maar." De voorzitter hamerde en riep de natio- n aal-socialistische leden, die steeds inter rumpeerden, tot de orde. De heer Van Vessem vroeg de bedde mannen, die tusechen de dubbele deur stonden, te verwijderen, waarop de voor zitter hem verzocht de orde niet te ver storen. „Die menschen verstoren de orde" was het antwoord van den heer Van Vessem. Enkele oogenblikken later opende de heer VON BöNNINGHAUSEN de deur weder om en toen de bode pogingen deed om haar te sluiten, riep hij uit: „Die deur blijft open", waarop de voorzitter met luide stem antwoordde: „Die deur gaat dicht". Hierop werd zij gesloten. Het „Handelsblad" schrijft over dit in cident het volgende: „Tijdens de zeer rustige debatten hebben de leden van de N.S.B.-fractie het ombaar geeaebt, een incident te veroorzaken. Mid den onder het betoog van hun partijgenoot mr. De Rijke bewogen de beeren Van Ves sem en Von Bönnimghausen zidh eensklaps irn de richting van één der vele deuren, waarvan deze oude vergaderzaal der Sta ten van Zuid-Holland is voorzien, staan twee mannen achter de deur", was de kreet, die door hen werd aangeheven. Even later rukte de heer Von Bönning- hausen die deur open, waarna men inder daad gedurende een kort oogenblik twee heeren het waren politie-rechercheurs in levenden lijve aanschouwen kon. „Die deux moet open", schreeuwde temid den van de rustige vergadering mr. Von Bönninghausen, wien wij een sterker ge voel voor tucht en gezag hadden toege dacht Nadrukkelijk gelastte de voorzitter, verdere orde-verstoring achterwege te la ten. „De deur moet dicht", aldu$ de be jaarde, doch zeer energieke voorzitter onzen Senaat Terwijl de overige, niet- sprekende leden der N.S.B.-fractie ten minste een zeker decorum bewaarden, ontwikkelde mr. Von Bönninghausen een schel en hoog stemgeluid. Hij ontzeg zich zelfs niet tegen de deur in kwestie een trap te geven. Nog afgezien van het feit dat de voorzitter het volste recht heeft ter handhaving van de orde, buiten de ver gaderzaal en achter deuren een ieder te posteeren, die hem goeddunkt, kan het op treden van mr. Von Bönninghausen moei lijk gezien worden als een bewijs van de nieuwe „orde" waartoe de N.S.B. ons volk zoo graag wil bekeeren. Of misschien juist wel?" VOORNAAMSTE NIEUWS Buitenland DE DUITSCHERS RUKKEN OP IN NOORWEGEN. (2e blad). DE ACTIVITEIT VAN DE LUCHT MACHT BOVEN NOORSCH GEBIED. (2e blad). HET KABINET-PIERLOT BLIJFT AAN OP UITDRUKKELIJK VERZOEK VAN DEN BELGISCHEN KONING. (2e blad). Binnenland DE REGEERING EN DE STAAT VAN BELEG. (1ste blad). DE BESTRIJDING VAN DE SPIONNA GE. (1ste blad). VOORKOMEN VAN OPDRIJVEN VAN PACHTPRIJZEN. (1ste blad). ONDERWIJS-KWESTIES IN DE EER STE KAMER. (1ste blad). BUITGEMAAKTE DOCUMENTEN. Wilden de Engclschen Noorwegen binnenvallen? BERLIJN, 27 April. (D.N.B.) Den Duit- schen troepen in Noorwegen is hoogst be langwekkend materiaal in handen gevallen, dat, aldus het D.N.B., een nieuw licht werpt op de door de Duitsche actie te elfder ure verijdelde plannen voor een landing van Britsche troepen in het neutrale Noorwe gen, en over de voorbereidingen voor deze Engelsche militaire maatregelen op Noorsch gebied. De belangrijkste documen ten uit dit materiaal worden thans open baar gemaakt. Bij het eerste treffen tusschen Duitsche en Britsche troepen in het gebied van Lil- lehammer zijn deelen van het achtste ba taljon der „Sherwood Foresters" (148ste Engelsche infanteriebrigade) in Duitsche gevangenschap geraakt. Hierbij werd een algemeen operatieplan (onder de benaming „Stratforce") voor de Bjitsche expeditie troepen in Noorwegen, alsmede verschei dene bevelen der brigade en der gevangen genomen troepen buitgemaakt. Deze in groep A. afgedrukte militaire bevelen be wijzen, dat de Britsche landing in Noor wegen in de weken, vorafgaande aan de Duitsche maatregelen, tot in alle bijzon derheden operatief is voorbereid en dat op 6 en 7 April de expeditie een aanvang nam. Het operatiebevel van het achtste batal jon der Sherwood Foresters van 7 April bewijst, dat net bataljon zich op dien dag reeds aan boord van den Britschen kruiser „Glasgow" op weg naar Noorwegen be vond, om in Stavanger te worden ontscheept Uit het Stratforce-plan is te zien, dat ook de vijfde compagnie van het eerste batal jon der Leicesters tot de voor de landing in Noorwegen bestemde strijdkrachten be hoorde. Het inschepingsplan voor deze een heid is aanwezig en draagt ook het op schrift Stratforce. De inscheping zou oor spronkelijk op 8 April te Leeds geschieden aan boord van het s.s. „Cyclop". Een ge vonden dagboek bevat een op 7 April geda teerde mededeeling: „Wij gaan naar Sta vanger". Hieruit blijkt, dat de in de bevelen voorkomende code-aanduiding 547 Stavan ger beteekent. Deze decumenten vormen het authentieke bewijs, dat het Britsche ex peditiecorps reeds naar de Noorsche haven op weg was, toen Duitschland zich voor een tegenzet gereed maakte. De beweringen van de Britsche staatslieden, dat de Westelijke mogendheden geen oogenblik gedacht heb ben aan een bezetting van Scandinavische souvereine gebieden, zijn zoodoende door de bevelen van het expeditiecorps defini tief weerlegd. De ontworpen Britsche landing is door de spionnage van Britsche en Fransche be ambten zorgvuldig voorbereid. Hot Katholiek Comité van Actio „Voor God" schrijft ons: Voorbeelden trekken! Het voorbeeld is een wel sprekende redevoering. Men overtuigt gemakkelijk als men door zijne daden de mogelijkheid aantoont van hetgeen men voor staat. St Bernardus.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1940 | | pagina 1