HET ORANJE TEAM NEEMT REVANCHE Wie wordt Lady Letchford £eicbdie ©ou/fccwt Het Nederlandsch elftal dat in den wedstrijd tegen België in het stadion te Amsterdam met een 4 2 overwinning revanche nam voor de onlangs te Antwerpen geleden nederlaag H. K. H Prinsés Juliana en Z. K. H Pnns Bernhard hebben Zondag den voeibalwedstrijd Nederland- België in het Amsterdamsch stadion bijgewoond Het Prinselijk Paar op de tribune Tweede van links de minister van Buitenlandsche Zaken, mr E. N. van Kleffens; geheel rechts Staatsraad mr J. B Kan Luit -generaal J. v. Andel, commandant der Vesting Holland, bekleedt thans na de afkondiging van den Staat van Beleg het hoogste civiele en militaire gezag in Amsterdam In een jubelstemming over de behaalde 4—2 overwinning op de Belgen namen de Nederlandsche spelers hun trainer. Bob Glendenning, op de schouders Bij de botsing tusschen twee goederentreinen op het stationsemplacement te Den Bosch werd groote materieele schade aangericht De ravage Van Male bezweert het gevaar bij een gevaarlijken aanval der Belgen op zijn doel. Boven de hoofden der opspringende spelers stompt hij het leder weg Goal! Na een succesvollen Neder- landschen aanval moet de Belgische doelverdediger zwichten voor een schot, dat doel trof FEUILLETON door CHARLES GAR VICE. (Nadruik verboden), g> „En aangezien ze in die verontschuldi gingen geen belang stelt, kunt u niet be ter doen dan ze voor u houden en heen gaan", zei Mey met een trekje om haar lippen, dat Sir Heron het bloed naar de gebruinde wangen deed stijgen. Hij beet op zyn lippen, nam nogmaals zijn hoed af en stond op het punt, aan dien duidelijk- uitgesproken wensch gevolg te geven, tóen een scherp kreetje van pijn hem terughield. Alle hooghartigheid was uit haar gezicht je verdwenen, het was nu alleen maar bleek en onweerstaanbaar-liefeljjk. „Daar!" riep hy verschrikt uit. „U heeft zich bezeerd! Natuurlijk heeft een van de honden „Neen", zei ze, terwijl de kleur weer op haar wangen terug kwam, „neen, uw hon den hebben me niet gebeten." „Dan heeft die die verwenschte kat u gekrabd. Laat ik ze voor u op den grond mogen zetten. Ik verzeker u, dat het nu geen kwaad meer kan." In zijn bezorgdheid legde hij, zonder het te weten, zijn hand op haar arm. „Het is niets", zei ze, achteruitwijkend, met iets beleedigends in haar houding. „Als u zoo goed wilt zijn, met uw honden weg te gaan, zal ik ze zelf wel neerzetten. Ze is halfdood van angst." Als antwoord keerde Sir Heron zich om I en riep op bevelenden toon: „Naar huis!" en de honden dromden samen en dropen af, met de staarten tusschen de pooten en allesbehalve in hun schik. „Zoo", zei hij, „de honden zijn weg, en ze zullen niet meer terugkomen. Nu kunt u het katje gerust neerzetten." May aarzel de een oogenblik, toen bracht, ze met het gebruikelijke gestribbel en gespartel, het diertje van onder haar jas te voorschijn en zette het op den grond. Het vloog in een boom als een eekhoorn. May knoopte haar mantel dicht en wilde zich verwijderen, maar Sir Heron, koppig geworden door het weinige succes dat hij tot dusver geoogst had, deed nog één poging. „Het katje heeft blijkbaar geen letsel ge kregen", merkte hij op. „Weigert u nog steeds, mijn verontschuldigingen aan te hooren?" „Geen letsel! Maar als ik er niet ge weest was, zou het in stukken gescheurd zijn." „Dat is waar, en dan zou het mijn schuld zijn geweest. Dat heb ik al toegegeven, en mijn leedwezen uitgedrukt. Wat kan ik nu in 's hemelsnaam meer doen? Als ik mijn honden opzettelijk tegen uw katje had op gehitst, zoudt u me niet met meer minach ting kunnen behandelen. „Het is mijn katje niet", zei ze onwillig. „Niet?" vroeg Sir Heron, innerlijk ver rukt over deze onverhoopte voortzetting van het gesprek. „Dat is werkelijk een op luchting voor me. Dan kan uw boosheid toch onmogelijk van lang-n duur blijven. Als u het niet te vrijmoedig van me vindt, zal ik me zelf de eer aandoen, u binnen kort een visite te maken, zoodat ik me nog eens formeel en uitvoerig kan excusee- ren Met een plotselingen donkeren blos op haar blank gezichtpje keerde May zich woedend naar hem om. „U bedoelt, dat u bij ons aan huis wilt komen; dat u dit incidentje wilt gebruiken als 'n voorwendsel om ons. met een min zaam, neerbuigend, bezoek te vereeren Ze brak af, zich bezinnend onder den blik van pijnlijke verbazing die in de donkere oogen kwam; ze beet op haar lippen en staarde naar den grond. „U schijnt in mijn voorstel slechts een nieuwe beleediging-te zien", zei Sir Heron. „Maar waarom toch? Kunt u zich dan voor stellen, dat een heer, die een dame blijk baar onverzoenlijk-boos heeft gemaakt, daar maar in berust en niet alles doet om zijn fout te herstellen?" „Ik ik stotterde zij, „ik stel me heelemaal niets voor. Wij zijn vreemden, Sir Heron ze hield plotseling op, met slecht-verholen schrik, dat ze zoo haar mond voorbij gepraat had. „Dat wij vreemden zijn, spijt mij inder daad meer dan ik zeggen kan", zei hij hof felijk. „Maar u heeft nog een voorsprong op mij. U kent mijn naam, terwijl de uwe me onbekend is" Voor het eerst ontspande May's gezichtje zich in een wat beverig glimlachje; meer was er niet noodig om het heel mooi te maken. „Ja", zei ze, het glimlachje onmiddellijk bannend, ik ken uw naam. U is Sir Heron Letchford, en omdat u Sir Heron Letchford is, weiger ik, eenige verontschuldiging van u aan te nemen. Goeden morgen." „Blijf hier!" zei hij, en er was iets in zijn stem, dat haar dwong te gehoorzamen. „Heb ik u dan misschien op de een of j andere wijze beleedigd vóór dit voorvalle- J tje van vanmorgen? Hebben we elkaar dan a! eens eerder ontmoet? Ik kan me niet voorstellen, hoe dat mogelijk zou zijn. Ik zou het me dan heusch wel herinnerd heb ben." „We hebben elkaar niet eerder ontmoet", zei May koud. ,,Niet? En toch kent u mijn naam en bent u me blijkbaar allesbehalve welwil lend gezind. Is het dan billijk -L'ik doe een beroep op uw rechtvaardigheidsgevoel om me met zoo'n opzettelijke onvriende lijkheid te behandelen?" „Ón vriendelijkheid?" herhaalde May zacht. „Opzettelijke onvriendelijkheid", zei hij nogmaals nadrukkelijk. „En dat alleen maar op grond van kletspraatjes." „Kletspraatjes? Ik had uw naam vóór gisteravond nog nooit gehoord." „Maar dan toch ongetwijfeld van iemand die me zóó zwart heeft gemaakt, dat u me bij onze eerste ontmoeting behandelt als of ik de grootste schurk ben die los rond loopt!" „Schurk?" zei ze blozend. „Maar zooiets heb ik toch heelemaal niet gezegd." „Neen, maar uw oogen zeiden het maar al te duidelijk.* Ik heb zelden zóó'n afkeer in iemands bliken gezien, als u me van het eerste oogenblik af hebt laten blij ken, en toch hebben we elkaar vóór van daag nooit ontmoet dat geeft u zelf toe/ „En ik hoop, dat we elkaar in de toe komst evenmin nog ooit zullen ontmoeten." „Maar dat is onbegrijpelijk" zei Sir He ron, haar met oprechte verbijstering aan starend. „Dat is een mysterie dat Wilt u me nu eens onmiddellijk vertellen, wan neer en hoe ik u beleedigd heb?" onder brak hij zichzelf. „Neen", zei ze kort, zich afwendend, „ik wil geen woord meer zeggen. Ik heb al te veel gezegd. Wij zyn vreemden, Sir Heron, en u hebt geen recht, me staande te hou den op den den publieken weg. Wij zyn vreemden en zullen dat blijven. Goeden morgen!" Met een blik die eer een nieuwe uiting van afkeer was dan een afscheids groet, keerde ze zich om en liep vlug den weg af. HOOFDSTUK V Het dorpsbal. De vraag is maar: wat kun je 't best aantrekken? Want natuurlijk moet je gaan, kindlief." De spreekster was mevrouw Geoffrey Turner die mevrouw Turner, die Carrie met zoo'n eerbied had genoemd op den avond van May's aankomst. Ze zaten met hun drieën in May's eigen kamer de be wuste mevrouw Turner (een dame van on- bestemden leeftijd, met een wipneus en scherpe oogen achter dikke brilleglazen). May en Carrie. Ze zaten gezellig en in on- genegeerde houdingen om het vuur, zooals dames kunnen doen, wanneer er geen hee- ren-der-schepping in de buurt zijn de voeten op het haardhekje, de ellebogen op de knieën en de neuzen schaamteloos-glim mend van den vuurgloed. Want er was ruim een week voorbijgegaan sedert May's ont moeting met Sir Heron en de herfst begon verdacht veel op winter te lijken. May had 't die week verbazend druk gehad, want mevrouw Turner had Carrie's verwachtin gen niet bedrogen, en alles in het werk ge steld om mijnheer Dalton's oudste dochtar „weg-wys" te maken. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1940 | | pagina 10