NIEUWS Duinbevloeiing der L.D.M. in gebruik gesteld Een experiment van technischen durf en groote beteekenis v. ROSSUM DU dnifl TJSA. EN DRSESSEN M. BRINKS DONDERDAG 11 APRIL 1940 r~!TP»M-| TWEEDE BLAD - PAG. 7 Waterwinning en vruchtbaar maken van duingrond In tegenwoordigheid van een aantal ge- noodigden is gistermiddag de duinbevloei ing der Leidsche Duinwatermaatschappy in de Katwijksche duinen officieel in gebruik gesteld. Deze duinbevloeiing is een experiment, waarvan de L.D.M. de primeur heeft. Zij Is nog nergens anders toegepast en mag inderdaad een experiment genoemd wor den, omdat men weliswaar natuurlijk alles van te voren nauwkeurig heeft bestudeerd en berekend, maar wat de resultaten be treft toch nog in vele opzichten in het duister tast en rustig af moet wachten of de practijk met de theorie overeen zal komen. Men denkt met deze bevloeiing te bereiken in de eerste plaats de oplossing van een aantal kwesties over schade vergoeding, hinderwet, afzandingen enz., waarover processen gaande waren met de eigenaars van in de duinen gelegen teel gronden, doordat een flinke oppervlakte vrijwel onvruchtbare duingrond thans weer voor den bloembollenteelt geschikt wordt gemaakt en in de tweede plaats een extra waterwinning van ongeveer 3000 M3 per dag, waardoor de nog steeds bestaande dreiging van een watertekort in de toe komst voor een groot gedeelte zou worden afgewend. Tot het gezelschap, dat de ingebruik stelling der duinbevloeiing bijwoonde be hoorden o.a. de wethouders van Leiden, de heeren M. G. Verwey en J. J. van Stralen, alsmede de commissarissen van de Leidsche Duinwatermaatschappij, de heeren D. Parmentier, Th. M. W. Bergers en Mr. Ridder Bosch van Rosenthal, bij wie zich later ook nog voegde de ged. Commis saris, de heer N. C. F. van Ginkel; voorts d^ heer W. A. A. J. baron Schimmel- penninck v. d. Oye, jagermeester van Zuid Holland, de heer W. J. Jochems, de voornaamste der eigenaren van de be-- treffende duingronden, Ir F. A. Lieftinck, hoofdingenieur van het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening, de heer W. F. J. M. Krul, directeur van dit Rijksbureau, directeuren van Waterleidingmaatschap pijen uit andere steden, alsmede, autori teiten van de werkverschaffing en van de houtvesterij. DE WORDINGSGESCHIEDENIS De directeur van de L.D.M., Ir. P. C. Lindenbergh, gaf ter inleiding, in het ge bouw van de L.D.M. te Katwijk, een uit eenzetting van de wordingsgeschiedenis en van de technische inrichting dezer duin bevloeiing. Tot voor ruim één jaar, aldus spr., waren er tusschen de eigenaren van de aan den duinvoet gelegen gronden en de L.D.M. processen over schadevergoeding, hinder wetskwesties, verschil van meening over afzandingen enz., hetgeen ook elders in den lande voorkomt. Er bestond een schijnbaar niet te ont warren kluwen van tegenstrijdige belan gen. Door overleg en zeer langdurige on derhandelingen is toen, mede dank zij den oprechten wensch van de voornaamste be langhebbenden om tot een oplossing te ge raken, een overeenkomst ontstaan, waar door alle hangende kwesties van de baan kwamen. In principe komt de gevonden uitweg hierop neer: 1. De eigenaren van de teelgronden hebben hun hooger liggende perceelen, samen 50 H.A., tot 4 meter A. P. doen afgraven, zonder dat de L.D.M. zich daartegen verzet. 2, Een pompgemaal met twee pompen zorgt voor: a. het op peil houden van den water stand der genoemde 50 H.A. b. het terugpompen van een hoeveelheid water in de duinen der L.D.M. als ver goeding voor het waterverlies, tengevolge van de zandafgravingen. Hiermede is dus een oplossing gevonden, die, indien zij aan de gestelde verwachtin gen beantwoordt, alle partijen volkomen zal bevredigen. Er wordt 50 H.A. nu vrijwel onbruik bare grond vruchtbaar gemaakt en de L.D.M. krijgt haar verloren water weer terug. Bij de verdere uitwerking der plannen kwam de wenschelijkheid naar voren, dat de L.D.M. den aanleg en exploitatie der beide bevloeiingen op nader vastgestelde voorwaarden op zich zou nemen. Hierdoor kon de L.D.M. de duinbevloeiing een groo teren omvang geven dan oorspronkelijk was geprojecteerd. Over duinbevloeiing is reeds veel gezegd en geschreven. Hier was nu een gelegen heid om praktische ervaring op te doen. Daarom is de te bevloeien duinoppervlakte belangrijk vergroot, n.L tot 25 H.A. Om een en ander mogelijk te maken is de werkverschaffing te hulp geroepen en de betrokken autoriteiten hebben hiervoor haar medewerking verleend. Het Rijksbureau voor Drinkwatervoor ziening zal van de L.D.M. alle mogelijke, door hun gewenschte gevens ontvangen. Op deze wijze hoopt men ook het algemeen belang te dienen. Vooral met het oog op de drinkwatervoorziening van het Westen des Lands zullen de te verkrijgen ge gevens van zeer groot algemeen belang zijn. TECHNISCHE OPZET EN EXPLOITATIE Na een woord van dank voor de mede werking van verschillende instanties en personen ondervonden, gaf spr. een korte uiteenzetting van den technischen opzet en de exploitatie van het geheel. Langs den voet der duinen van het Wassenaarsche Slag tot den Rijn by Val kenburg, loopt de groote Watering. Haar lengte is ongeveer 5000 m. Het eerste ge deelte bevat opgestuwd duinwater; het overtollige water stort telkens in een lager gedeelte over. Het verdere gedeelte ont vangt het zakwater van de duinen en de daar nog zanderige gronden. Bij de uit monding in den Rijn bevindt zich een keersluisje. Deze Watering wordt bijna niet verontreinigd en heeft een inhoud van 60.000 M3 water. Dat water is ge durende ruim één jaar dagelijks onder zocht. Het grootste gedeelte der Watering bevat water, dat wat kwaliteit betreft, ge lijk gesteld kan worden met duinwater. Een voortdurende scheikundige controle moet zorg dragen, dat er geen ondeugdelijk water in de duinen wordt gepompt. Daar toe heeft de L.D.M. een eigen laboratorium ingericht, dal desnoods op elk uur van den dag het water kan onderzoeken. Op regel matige tijden worden bovendien water monsters opgezonden naar een groot labo ratorium voor bacteriologisch en schei kundig onderzoek ter meerdere controle. De goede kwaliteit van het in te pompen water is daarmede voldoende gewaarborgd. De bedoelde Watering is verdiept en waar noodig verbreed, zoodat er nergens te groote stroomsnelheden kunnen optreden. Een dwarssloot in de richting van de duinen is tegelijkertijd veel dieper en breeder gemaakt, terwijl aan het einde van deze sloot een pompgt bouwt je is ge plaatst, waarin twee electrisch gedreven verticale pompen, die van uit den Water toren (dus op 5 K.M. afstand) gecomman deerd worden. De eerste pomp heeft een capaciteit van 700 M3 per uur met een opvoerhoogte van 4 M. en dient om de teellanden te bevloeien. De tweede pomp heeft een capaciteit van 300 M3 per uur met een opvoerhoogte van 12 M. en dient om de duinen te bevloeien. De waterstand in de bevloeiingsslooten der teellanden en de meting van de hoeveel heid naar de duinen opgepompt water worden electrisch naar den Watertoren overgebracht ter controle voor den machinist. De persleiding voor de teellanden eindigt daar waar de terreinhoogte 4 M'. A. P. wordt bereikt en mondt uit in een ge- metselden put, die tevens dienst kan doen als overloop, in het geval, dat er te veel water in nu nog te maken bevloeiings slooten is. De persleiding voor de bevloei ing der duinen eindigt bij het begin der bevloeiingsterreinen op ongeveer 9.50 M' -f- A. P. en mondt uit in een stuwmeertje met een oppervlak van 3000 M2, dat nu reeds vol water staat. Van dit meertje uit wordt het water in de twee vloeivelden worden gelaten. Deze twee vloeivelden zijn tezamen ongeveer 25 H.A. groot. Het oppervlak van het eene bedraagt 20 H.A. en van het andere 5 H.A. Beide worden doorsneden door een ondiep, 10 M. breed kanaal, tezamen ongeveer 1500 M' lang. Dit kanaal verbindt de diverse bijna op gelijke hoogte liggende duinpannen met elkaar. Indien het water op 9.50 A.P. wordt gebracht zullen ruim 10 H.A. onder water staan. De bijzondere omstandigheid, dat zich op pl.m. 2 M. A.P. een horizon tale dichte kleilaag onder onze duinen be vindt zal het waterverlies belangrijk be perken. NATUURSCHOON NIET GESCHAAD. Bij de uitvoering der werken is er op gelet, dat het natuurschoon niet werd ge schaad. De doorgravingen der duinen voor de buisleiding en de kanalen zijn niet recht maar gebogen, terwijl de taluds niet onder een zelfde helling zijn aangebracht, doch meer in overeenstemming met de duinvorming zijn gehouden. De grond uit de kanalen is gebruikt om een waterkee- ring te maken naar de zyd* van de wa terwinningsmiddelen, opdat het inge brachte water niet direct in de kanalen zal kunnen lcopen, doch gedwongen wordt zijn weg door den bodem te nemen. Het is te verwachten, dat de waterpartijen in de duinen het landschap zullen verfraaien. De plantengroei zal gedeeltelijk tot de oorspronkelijke duinflora terug keeren. Een doelmatig aangebrachte beplanting zal, naar men hoopt, ook tot meerdere ver fraaiing van het landschap bijdragen. De bedoeling is, dat, indien de boven laag gaat stoppen door het meegevoerde slib of algengroei, de bevloeiingsterreinen plaatselijk worden drooggezet en door de zon en de plantengroei deze dichte laag te doen verweren. De oppervlakte van de bevloeiïng is daar groot genoeg voor. Teneinde oruikbare gegevens te verkrij gen voor wetenschappelijke onderzoekin gen zijn eenige reeksen putten geboord, waardoor het mogelijk wordt de water standen, de temperatuur en de samen stelling van het zich daar bevindende grondwater periodiek te onderzoeken. Hierdoor zal een inzicht worden verkre gen over de snelheid van het water in den bodem, over de kwaliteit van het water en over de mogelijke wateraccumulatie van het duinlichaam boven de normale grenzen. Men hoopt op deze wijze voor weten schappelijke doeleinden en voor de prakti sche belangen der watervoorzieningen belangrijke gegevens te verzamelen. Tevens is daarbij een oplossing gevon den voor de reeds genoemde opeenhooping van geschillen en komt daarvoor in de plaats pl.m. 50 H.A. vruchtbaar bollen land. Druk op de knop... Ir. Lindenbergh verzocht na deze rede aan den president-commissaris der L.D.M., wethouder M C. Verwey, door een druk op de knop de zich op 5 K.M. afstand van de plaats, waar men bijeen was, be vindende pomp in werking te stellen. Er ging na deze handeling een rood lichtje branden en het water stroomde het verza- melmeertje binnen. Het gezelschap begaf zich daarop met de „duinexpres" naar de bevloeiings- kanalen en nam de werken in oogen- schouw. Het was er getuige van, dat het water uit het meertje voor het eerst in de bevloeiingskanalen werd gelaten. Daaruit wordt het voor een groot gedeelte dan weer opgevangen in de reservoirs van de L.D.M. en voor de consumptie geschikt ge maakt. Uit de uiteenzetting van ir. Lin denbergh blijkt voldoende hoe dit werk technisch in elkaar zit en wat men er mee denkt te bereiken. De afgraving is ge schied in werkverschaffing. Ongeveer 200 arbeiders hebben er negen weken aan ge werkt. Het is een verrassing, als men, uit de duinen komende, plotseling een door kijk krijgt op dit vlak gemaakt land, dat reeds gedeeltelijk door het opgepompte water is verzadigd en dan straks in bloem bollenland zal zijn herschapen. Met het geheele werk was ongeveer een bedrag van rond een ton gemoeid. Zooals gezegd: het is een experiment, waarmede men echter reeds heeft bereikt, dat een aantal geschillen een alleszins bevredigen de oplossing hebben gekregen. Men moet nu afwachten of de berekeningen van ir Lindenbergh en zijn staf zullen uitkomen en inderdaad de waterproductie met 3000 M3. kan worden opgevoerd. Op 't oogen- blik, in den wintertijd, bedraagt de pro ductie en de behoefte ongeveer 8000 M3. per dag. Dit cijfer loopt'in den zomer na tuurlijk wel eenigszins op, maar het is duidelijk, dat de mogelijkheid van een extra-waterwinning van 3000 M3. niet ge ring is en, als het experiment gelukt, maakt het, dat men de toekomst wat rusti ger kan inzien. Veel hangt nu af van de vraag of die extra capaciteit inderdaad kan worden bereikt en dit hangt weer samen met de vraag of ook in den zomer, als de verdamping van het water in de wetering zooveel grooter is, dit water deugdelijk zal blijven en dus ook in den tijd, waarin de waterbehoefte het grootst is. van deze be vloeiïng kan worden geprofiteerd. HET BOUWKUNDIG VRAAGSTUK IN NEDERLAND. Voordracht van ir. J. A. C. Tillema voor de R.K. Studentenver. „Sanctus Augustinus". Op uitnoodiging van de R.K. Studenten vereniging „Sanctus Augustinus" hield gisteravond de heer ir. J. A. C. Tillema uit Rotterdam een alleszins interessante voordracht over het onderwerp: „Het bouwkundig vraagstuk in Nederland". Nadat de praeses der vereeniging, de heer P. J. M. Boin, vooraf een viertal nieuwe leden als Augustijn had geïnstal leerd, verkreeg de heer Tillema het woord, die in zijn inleiding betoogde, dat het vraagstuk der bouwkunde en der archi tectuur zulk een gecompliceerd samenstel van de meest uiteenloopende factoren is, dat het waarlijk wel eenige preciseering behoeft. Daarom gaf spr. aan van welk verschillend standpunt men dit vraagstuk kan bezien al naar gelang men bij den bouw een opdracht heeft te vervullen, b.v. als ingenieur, als aannemer, enz. Men kan daarbij spreken over bouwkun de, bouwkunst en architectuur, waardoor het schijnt of in de veelheid van namen het gecompliceerde karakter tot uitdruk king komt, want geheel hetzelfde drukken deze woorden, bij nadere beschouwing toch weer niet uit Het valt op, dat wy het woord bouw kunde niet alleen gebruiken, wanneer wij het over bouwwerken in den eigenlijken zin hebben, doch ook op menig ander ge bied. Men denke slechts aan werktuig bouwkunde, weg- en waterbouwkunde, LEIDSCHE GOUD- EN ZILVERHANDEL BRE/STR^VT Buitengewoon uitgebre^e/keuTStUNGEN met BRILLANT en DIAMANT in ppjfïen van f. ID.tot f. IOOO.- mijn- of scheepsbouwkunde, enz. Bouw kunde is een grootendeels technische, deels ook economisch georiënteerde wetenschap, gebonden aan vaste regels, voortvloeien de uit onze rede en ons verstandelijk in zicht, over te dragen op anderen en aan te leeren door ieder, die zich daartoe ge roepen gevoelt. Echter, naast de practische gebruiks waarde, naast de doeltreffende constructie is in de architectuur nog een andere fac tor van de meest beslissende beteekenis en dat is: de schoonheid. Om daartoe te ko men moet een architect zijn een technicus- kunstenaar. twee eischen, welke b.v. mgr. Lemaire, hoogleeraar in de architec tuur te Leuven, naast nog andere aan den architect stelt. Met schoonheid in de architectuur be doelen wij immers allerminst geenszins in de eerste plaats de natuurlijke schoonheid, welke voortvloeit uit het uiterlijke voor komen van 'bepaalde bouwmaterialen, welke slechts zy het dan noodzakelijke hulpmiddelen zijn, welke den bouw meester bij de conceptie zijner plannen ten dienste staan. De schoonheid, welke het bouwwerk tot een kunstwerk stempelt, komt voort uit de gaven van den architect en uit de wijze waarop deze gaven door hem kunnen worden uitgedrukt in het vol tooide werk. De vraag is slechts of er sa menhang is tusschen dit en de kunde, waarover hierboven werd gesproken. Als voorbeeld hiervan noemt spr. de eischen op, waaraan b v. een kerkgebouw moet voldoen, om het als zoodanig te kunnen doen aanmerken en aan de hand waar van spr. concludeert, dat er in de archi tectuur een element is, dat bepaalde typen van gebouwen als zoodanig aan ons ken baar maakt, een element bovendien, dat op eenigerlei wijze met de schoonheid sa menhangt. Wij vragen dus van een gebouw, dat het iets uitdrukt van zyn eigen wezen, dat het ons het essentieele van zijn karakter ken baar maakt, m.a.w., dat het expressie bezit en dat deze expressie een beeld geeft van de hooge're doelstelling, die aan de oprichting van het gebouw ten grond slag heeft gelegen. Daarnaast de schoonheid. Zij berust in de architectuur deels op verhoudingen, op bepaalde toepassingen van materialen in onderscheidene combinatie, in het alge meen dus op factoren, die hun oorsprong vinden in den geest van den kunstenaar, maar de ondergrond van alles is, dat het essentieele tot expressie wordt gebracht, het wezen, het eigenlijke. Zoo bemerken wij, dat de expressie, die wij in een zuiver stoffelijk-utilitair opgezet kerkgebouw misten, de expressie, waarin de heogere doelstelling tot uiting moest ko men en die het gebouw eerst tot een waar- achtige kerk kan stempelen, tevens vol strekte voorwaarde is voor de schoonheid, voor het ontstaan dus van een bouw kunst in de meest eigenlijke beteekenis van het woord. Deze expressie gaat met de schoonheid hand in hand en het is eerst aan de aan wezigheid daarvan, dat wij den grondslag bespeuren, waarop de kunstwaarde van het bouwwerk werd opgetrokken, de bouwkunst als zoodanig is volstrekt van haar afhankelijk. Ontbreekt zij, dan is het werk van den architect, gelijk Carlyle eens zeide, met dat van een menschelijken bever te vergelijken: het kan ingenieus zijn en practisch en duurzaam desnoods, maar het mist het vermogen te ontroeren, het laat ons hart onverschillig en kan ten- hoogste onze rede imponeeren, het is bouwk u n d e zonder meer, de bouw- kunst is er vreemd aan. De architectuur dus omvat kunde en kunst, is zonder kunst niet schoon en zon der kunde niet redelijk en heeft voor een volmaakte ontplooiing de aanwezigheid in het bouwwerk van beide factoren noodig. En aangezien het probleem van redelijk heid in constructie en aanleg eerder er een is voor de speciale vakkundigen dat van de schoonheid eerder ons allen aangaat, kunnen wy zeggen, dat het chitectonische vraagstuk als algemeen probleem inhoudt het al dan niet aanwe zig zijn van de elementen der bouw kunst in een gebouw, dit is dus het al dan niet aanwezig zijn van expressie. Spr. weidt dan verder uit over de archi tectonische vormgeving en behandelt de vragen hoe de architect zich uitdrukt met behulp van de vormen, die de samenstel lingen uit bouwmaterialen plegen te ver- toonen en welke uitdrukking voor ver schillende soorten van gebouwen ver- eischt wordt. Op de vraag wat wij aan een bouwwerk zien, antwoordt spr.: lijnen. En aan de hand van een interessante collectie lan taarnplaatjes laat spr. die lijnen zien. Al lereerst de loodlijn, die zich recht van den bodem af verheft, van de aarde als het ware omhoog streeft en welke wel altijd en overal in deze wereld de symbolische uitdrukking is geweest van het leven, van de energie en zoo wij dit ook in gees telijken zin verstaan symbool ook van den menschelijken geest, die door geen aardsche beletselen ervan wordt weerhou den om onbelemmerd als het ware zijn vlucht naar den hemel te nemen. Het lijkt bijna een versleten cliché te zeggen, dat dit beginsel in bijzonder sterke mate tot uiting is gekomen in de Gothische bouw kunst, waarin zoowel aan het uiterlijk der groote kathedralen met hunne contrafo - ten, hooge ramen en torens, als in de daar achter schuilende interieurs, met de on onderbroken doorschietende verticale pij lenbundels, door het spel der loodlijnen op de meest sprekende wijze getuigenis afge legd werd van den omhoog streven'den, op het Goddelyke gerichten geest van de Mid- deleeuwsche bouwers. De kathedraal van Reims is daarvan de sprekende getuige. Men moet zeker niet de Middeleeuwen in te suikerzoeten trant willen idealiseeren, ir één ding mag toch wel worden vast gesteld, dat by alle ruwheid en hardheid des dagelijkschen levens voor den Middel eeuwer God toch wel een dusdanige on aantastbare realiteit was, dat veel van in onze dagen veel goed gemeend maar o, vaak zoo bloedeloos optimisme, daarnaast verbleekt als schamel en onaanzienlijk. Tegenover de loodlijn geeft spr. een voorbeeld van de horizontale lijn, welke de inactiviteit vertolkt, zij is een passief element, zij is tegenover de loodlijn, die het leven uitbeeldt een beeld van den dood. Wy leven in een tijd, die het horizon tale element zorgvuldig cultiveert. Nooit en zeker om goede redenen werden in de architectuurgeschiedenis b.v. ramen gemaakt, die breeder zijn dan hoog. Dit in flagranien strijd mot onze natuur lijke wyze van reageeren op de indruk ken, die wij ontvangen. Wij zijn levende menschen en men huisvest ons in platte hokjes, in kadaver-discipline aaneenge- plakt, als waren wij mummies, die dood en liggend naar binnen worden geschoven. Dan komt spr. tot de schuine lijn, welke in de eerste plaats practische beteekenis heeft, maar daarnaast een gevoel van vei ligheid en beschutting geeft, hetgeen nim mer door een woning met een plat dak zal kunnen worden uitgedrukt. Komend tot de ronde lijn, geeft spr. een plaatje van het ontwerp van het Leidsche raadhuis, zooals het door architect Kropholler werd vervaardigd zij het zonder succes. Spr. wees op de fraaie rondgaande bogenrij, een ar cade op den beganen grond en stelt daar tegenover het binnenhof, zooals het thans door architect Blaauw is uitgevoerd, waarbij spr. zonder zich uit te laten over de vraag of het mooi of leelijk is de vraag stelt, of zijn toe hoorders ook zoo pijnlijk getroffen worden door het gemis van sfeer en of zij ook niet meenen, dat het juist de nuchterheid, de vlakheid van de on verschillige reeks gelijksoortige ruiten is, de doodschheid van al deze elkaar monotoon snijdende horizontale en ver ticale lijnen, waardoor wy niet in het minst eenige schoonheidsontroering ondergaan en zeker niet den indruk krijgen tegenover een raadhuis te staan. Spr. toonde vervolgens nog een ontwerp van de feestzaal in genoemd raadhuis vol gens Kropholler met een halfcirkelvormi ge afdekking van de ruimte, hetgeen een plechtig en verheven karakter daaraan geeft, dat door een vlak plafond nimmer kan worden opgeroepen. Vervolgens behandelde de heer Tillema nog den boogvorm zooals In de kathe draal van Lucca tot uiting komt, om daar na over te gaan op den spitsboog, als voor beeld waarvan de dom te Erfurt op het "witte doek werd gebracht. Dan liet spr. nog verschillende typen van het kassieke Nederlandsche raadhuis zien met de trapgevels en bordessen er voor, hij wees op de symmetrie, welke in de bouwkunst wordt toegepast en behan delde tot slot het architectonisch pro bleem in Nederland, als voorbeeld waar van hij het gebouw van „De Volharding" te Den Haag noemde en op het doek» bracht, om in verband daarmee te wijzen op hetgeen de Fransche architect Camille Mauclair, een vriend van ons land, in een door hem samengesteld boekje zeide over een: architecture horrible! En naast het ontwerp-Kropholler voor het Haagsche raadhuis stelde hij dan het aanvaarde ont werp waarvan spr. zich afvroeg of men met blindheid geslagen was toen men dit aannam en dat hij noemde e"n brokkelig samenstel van blokken en blokjes, een bedenksel, waarbij alle elementaire princi pes der bouwkunst met voeten zyn getre den. Spr. besloot tenslotte met de hoop, dat de schoonheid, welke de Nederlandsche bouwkunst gedurende zooveel eeuwen heeft vermogen te toor.en, ook in onzen tyd in eigen gedaante zich hechten aan hetgeen onze bouwmeesters tot stand brengen, dit zal belangrijker zijn voor de cultuur van ons volk dan de vele techni sche volmaaktheden, die nu vaak als eeni ge deugden onze bouwwerken sieren. Het aanzien van ons vaderland is waard, dat allen gezamenlijk architecten en leeken hiernaar streven met onze beste vermo gens. Na een korte gedachtenwisseling zegde praeses Boin den heer Tillema hartelijk dank voor het vele schoons, dat hij dezen avond te genieten had gegeven. HAARL.STRAA TURFMARKT horloges T lfe6jïEL. 1074 M Donkerileeg w 1 fj TEL. 22336 o In Sieradei ojd, Zilver, Gero-Artikelen Hjft a cfr eT-voor Verlovingsringen "j=

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1940 | | pagina 7