NIEUWS
Duinbevloeiing der L.D.M.
in gebruik gesteld
Een experiment van technischen durf
en groote beteekenis
v. ROSSUM DU dnifl TJSA. EN DRSESSEN
M. BRINKS
DONDERDAG 11 APRIL 1940
r~!TP»M-|
TWEEDE BLAD - PAG. 7
Waterwinning
en vruchtbaar maken
van duingrond
In tegenwoordigheid van een aantal ge-
noodigden is gistermiddag de duinbevloei
ing der Leidsche Duinwatermaatschappy in
de Katwijksche duinen officieel in gebruik
gesteld.
Deze duinbevloeiing is een experiment,
waarvan de L.D.M. de primeur heeft. Zij
Is nog nergens anders toegepast en mag
inderdaad een experiment genoemd wor
den, omdat men weliswaar natuurlijk alles
van te voren nauwkeurig heeft bestudeerd
en berekend, maar wat de resultaten be
treft toch nog in vele opzichten in het
duister tast en rustig af moet wachten of
de practijk met de theorie overeen zal
komen. Men denkt met deze bevloeiing te
bereiken in de eerste plaats de oplossing
van een aantal kwesties over schade
vergoeding, hinderwet, afzandingen enz.,
waarover processen gaande waren met de
eigenaars van in de duinen gelegen teel
gronden, doordat een flinke oppervlakte
vrijwel onvruchtbare duingrond thans
weer voor den bloembollenteelt geschikt
wordt gemaakt en in de tweede plaats een
extra waterwinning van ongeveer 3000 M3
per dag, waardoor de nog steeds bestaande
dreiging van een watertekort in de toe
komst voor een groot gedeelte zou worden
afgewend.
Tot het gezelschap, dat de ingebruik
stelling der duinbevloeiing bijwoonde be
hoorden o.a. de wethouders van Leiden,
de heeren M. G. Verwey en J. J. van
Stralen, alsmede de commissarissen van
de Leidsche Duinwatermaatschappij, de
heeren D. Parmentier, Th. M. W. Bergers
en Mr. Ridder Bosch van Rosenthal, bij wie
zich later ook nog voegde de ged. Commis
saris, de heer N. C. F. van Ginkel; voorts
d^ heer W. A. A. J. baron Schimmel-
penninck v. d. Oye, jagermeester van
Zuid Holland, de heer W. J. Jochems, de
voornaamste der eigenaren van de be--
treffende duingronden, Ir F. A. Lieftinck,
hoofdingenieur van het Rijksbureau voor
Drinkwatervoorziening, de heer W. F. J.
M. Krul, directeur van dit Rijksbureau,
directeuren van Waterleidingmaatschap
pijen uit andere steden, alsmede, autori
teiten van de werkverschaffing en van de
houtvesterij.
DE WORDINGSGESCHIEDENIS
De directeur van de L.D.M., Ir. P. C.
Lindenbergh, gaf ter inleiding, in het ge
bouw van de L.D.M. te Katwijk, een uit
eenzetting van de wordingsgeschiedenis en
van de technische inrichting dezer duin
bevloeiing.
Tot voor ruim één jaar, aldus spr., waren
er tusschen de eigenaren van de aan den
duinvoet gelegen gronden en de L.D.M.
processen over schadevergoeding, hinder
wetskwesties, verschil van meening over
afzandingen enz., hetgeen ook elders in
den lande voorkomt.
Er bestond een schijnbaar niet te ont
warren kluwen van tegenstrijdige belan
gen. Door overleg en zeer langdurige on
derhandelingen is toen, mede dank zij den
oprechten wensch van de voornaamste be
langhebbenden om tot een oplossing te ge
raken, een overeenkomst ontstaan, waar
door alle hangende kwesties van de baan
kwamen.
In principe komt de gevonden uitweg
hierop neer:
1. De eigenaren van de teelgronden
hebben hun hooger liggende perceelen,
samen 50 H.A., tot 4 meter A. P.
doen afgraven, zonder dat de L.D.M. zich
daartegen verzet.
2, Een pompgemaal met twee pompen
zorgt voor:
a. het op peil houden van den water
stand der genoemde 50 H.A.
b. het terugpompen van een hoeveelheid
water in de duinen der L.D.M. als ver
goeding voor het waterverlies, tengevolge
van de zandafgravingen.
Hiermede is dus een oplossing gevonden,
die, indien zij aan de gestelde verwachtin
gen beantwoordt, alle partijen volkomen
zal bevredigen.
Er wordt 50 H.A. nu vrijwel onbruik
bare grond vruchtbaar gemaakt en de
L.D.M. krijgt haar verloren water weer
terug.
Bij de verdere uitwerking der plannen
kwam de wenschelijkheid naar voren, dat
de L.D.M. den aanleg en exploitatie der
beide bevloeiingen op nader vastgestelde
voorwaarden op zich zou nemen. Hierdoor
kon de L.D.M. de duinbevloeiing een groo
teren omvang geven dan oorspronkelijk
was geprojecteerd.
Over duinbevloeiing is reeds veel gezegd
en geschreven. Hier was nu een gelegen
heid om praktische ervaring op te doen.
Daarom is de te bevloeien duinoppervlakte
belangrijk vergroot, n.L tot 25 H.A.
Om een en ander mogelijk te maken is de
werkverschaffing te hulp geroepen en de
betrokken autoriteiten hebben hiervoor
haar medewerking verleend.
Het Rijksbureau voor Drinkwatervoor
ziening zal van de L.D.M. alle mogelijke,
door hun gewenschte gevens ontvangen.
Op deze wijze hoopt men ook het algemeen
belang te dienen. Vooral met het oog op
de drinkwatervoorziening van het Westen
des Lands zullen de te verkrijgen ge
gevens van zeer groot algemeen belang
zijn.
TECHNISCHE OPZET EN EXPLOITATIE
Na een woord van dank voor de mede
werking van verschillende instanties en
personen ondervonden, gaf spr. een korte
uiteenzetting van den technischen opzet en
de exploitatie van het geheel.
Langs den voet der duinen van het
Wassenaarsche Slag tot den Rijn by Val
kenburg, loopt de groote Watering. Haar
lengte is ongeveer 5000 m. Het eerste ge
deelte bevat opgestuwd duinwater; het
overtollige water stort telkens in een lager
gedeelte over. Het verdere gedeelte ont
vangt het zakwater van de duinen en de
daar nog zanderige gronden. Bij de uit
monding in den Rijn bevindt zich een
keersluisje. Deze Watering wordt bijna
niet verontreinigd en heeft een inhoud
van 60.000 M3 water. Dat water is ge
durende ruim één jaar dagelijks onder
zocht. Het grootste gedeelte der Watering
bevat water, dat wat kwaliteit betreft, ge
lijk gesteld kan worden met duinwater.
Een voortdurende scheikundige controle
moet zorg dragen, dat er geen ondeugdelijk
water in de duinen wordt gepompt. Daar
toe heeft de L.D.M. een eigen laboratorium
ingericht, dal desnoods op elk uur van den
dag het water kan onderzoeken. Op regel
matige tijden worden bovendien water
monsters opgezonden naar een groot labo
ratorium voor bacteriologisch en schei
kundig onderzoek ter meerdere controle.
De goede kwaliteit van het in te pompen
water is daarmede voldoende gewaarborgd.
De bedoelde Watering is verdiept en
waar noodig verbreed, zoodat er nergens te
groote stroomsnelheden kunnen optreden.
Een dwarssloot in de richting van de
duinen is tegelijkertijd veel dieper en
breeder gemaakt, terwijl aan het einde
van deze sloot een pompgt bouwt je is ge
plaatst, waarin twee electrisch gedreven
verticale pompen, die van uit den Water
toren (dus op 5 K.M. afstand) gecomman
deerd worden. De eerste pomp heeft een
capaciteit van 700 M3 per uur met een
opvoerhoogte van 4 M. en dient om de
teellanden te bevloeien. De tweede pomp
heeft een capaciteit van 300 M3 per uur
met een opvoerhoogte van 12 M. en
dient om de duinen te bevloeien. De
waterstand in de bevloeiingsslooten der
teellanden en de meting van de hoeveel
heid naar de duinen opgepompt water
worden electrisch naar den Watertoren
overgebracht ter controle voor den
machinist.
De persleiding voor de teellanden eindigt
daar waar de terreinhoogte 4 M'. A. P.
wordt bereikt en mondt uit in een ge-
metselden put, die tevens dienst kan doen
als overloop, in het geval, dat er te veel
water in nu nog te maken bevloeiings
slooten is. De persleiding voor de bevloei
ing der duinen eindigt bij het begin der
bevloeiingsterreinen op ongeveer 9.50 M'
-f- A. P. en mondt uit in een stuwmeertje
met een oppervlak van 3000 M2, dat nu
reeds vol water staat. Van dit meertje uit
wordt het water in de twee vloeivelden
worden gelaten. Deze twee vloeivelden
zijn tezamen ongeveer 25 H.A. groot. Het
oppervlak van het eene bedraagt 20 H.A.
en van het andere 5 H.A. Beide worden
doorsneden door een ondiep, 10 M.
breed kanaal, tezamen ongeveer 1500 M'
lang.
Dit kanaal verbindt de diverse bijna op
gelijke hoogte liggende duinpannen met
elkaar. Indien het water op 9.50 A.P.
wordt gebracht zullen ruim 10 H.A. onder
water staan. De bijzondere omstandigheid,
dat zich op pl.m. 2 M. A.P. een horizon
tale dichte kleilaag onder onze duinen be
vindt zal het waterverlies belangrijk be
perken.
NATUURSCHOON NIET GESCHAAD.
Bij de uitvoering der werken is er op
gelet, dat het natuurschoon niet werd ge
schaad. De doorgravingen der duinen voor
de buisleiding en de kanalen zijn niet
recht maar gebogen, terwijl de taluds niet
onder een zelfde helling zijn aangebracht,
doch meer in overeenstemming met de
duinvorming zijn gehouden. De grond uit
de kanalen is gebruikt om een waterkee-
ring te maken naar de zyd* van de wa
terwinningsmiddelen, opdat het inge
brachte water niet direct in de kanalen
zal kunnen lcopen, doch gedwongen wordt
zijn weg door den bodem te nemen. Het is
te verwachten, dat de waterpartijen in de
duinen het landschap zullen verfraaien.
De plantengroei zal gedeeltelijk tot de
oorspronkelijke duinflora terug keeren.
Een doelmatig aangebrachte beplanting
zal, naar men hoopt, ook tot meerdere ver
fraaiing van het landschap bijdragen.
De bedoeling is, dat, indien de boven
laag gaat stoppen door het meegevoerde
slib of algengroei, de bevloeiingsterreinen
plaatselijk worden drooggezet en door de
zon en de plantengroei deze dichte laag
te doen verweren. De oppervlakte van de
bevloeiïng is daar groot genoeg voor.
Teneinde oruikbare gegevens te verkrij
gen voor wetenschappelijke onderzoekin
gen zijn eenige reeksen putten geboord,
waardoor het mogelijk wordt de water
standen, de temperatuur en de samen
stelling van het zich daar bevindende
grondwater periodiek te onderzoeken.
Hierdoor zal een inzicht worden verkre
gen over de snelheid van het water in den
bodem, over de kwaliteit van het water
en over de mogelijke wateraccumulatie
van het duinlichaam boven de normale
grenzen.
Men hoopt op deze wijze voor weten
schappelijke doeleinden en voor de prakti
sche belangen der watervoorzieningen
belangrijke gegevens te verzamelen.
Tevens is daarbij een oplossing gevon
den voor de reeds genoemde opeenhooping
van geschillen en komt daarvoor in de
plaats pl.m. 50 H.A. vruchtbaar bollen
land.
Druk op de knop...
Ir. Lindenbergh verzocht na deze rede
aan den president-commissaris der L.D.M.,
wethouder M C. Verwey, door een druk
op de knop de zich op 5 K.M. afstand
van de plaats, waar men bijeen was, be
vindende pomp in werking te stellen. Er
ging na deze handeling een rood lichtje
branden en het water stroomde het verza-
melmeertje binnen.
Het gezelschap begaf zich daarop met
de „duinexpres" naar de bevloeiings-
kanalen en nam de werken in oogen-
schouw. Het was er getuige van, dat het
water uit het meertje voor het eerst in de
bevloeiingskanalen werd gelaten. Daaruit
wordt het voor een groot gedeelte dan
weer opgevangen in de reservoirs van de
L.D.M. en voor de consumptie geschikt ge
maakt. Uit de uiteenzetting van ir. Lin
denbergh blijkt voldoende hoe dit werk
technisch in elkaar zit en wat men er mee
denkt te bereiken. De afgraving is ge
schied in werkverschaffing. Ongeveer 200
arbeiders hebben er negen weken aan ge
werkt. Het is een verrassing, als men, uit
de duinen komende, plotseling een door
kijk krijgt op dit vlak gemaakt land, dat
reeds gedeeltelijk door het opgepompte
water is verzadigd en dan straks in bloem
bollenland zal zijn herschapen.
Met het geheele werk was ongeveer een
bedrag van rond een ton gemoeid. Zooals
gezegd: het is een experiment, waarmede
men echter reeds heeft bereikt, dat een
aantal geschillen een alleszins bevredigen
de oplossing hebben gekregen. Men moet
nu afwachten of de berekeningen van ir
Lindenbergh en zijn staf zullen uitkomen
en inderdaad de waterproductie met 3000
M3. kan worden opgevoerd. Op 't oogen-
blik, in den wintertijd, bedraagt de pro
ductie en de behoefte ongeveer 8000 M3.
per dag. Dit cijfer loopt'in den zomer na
tuurlijk wel eenigszins op, maar het is
duidelijk, dat de mogelijkheid van een
extra-waterwinning van 3000 M3. niet ge
ring is en, als het experiment gelukt,
maakt het, dat men de toekomst wat rusti
ger kan inzien. Veel hangt nu af van de
vraag of die extra capaciteit inderdaad kan
worden bereikt en dit hangt weer samen
met de vraag of ook in den zomer, als de
verdamping van het water in de wetering
zooveel grooter is, dit water deugdelijk zal
blijven en dus ook in den tijd, waarin de
waterbehoefte het grootst is. van deze be
vloeiïng kan worden geprofiteerd.
HET BOUWKUNDIG VRAAGSTUK IN
NEDERLAND.
Voordracht van ir. J. A. C. Tillema
voor de R.K. Studentenver.
„Sanctus Augustinus".
Op uitnoodiging van de R.K. Studenten
vereniging „Sanctus Augustinus" hield
gisteravond de heer ir. J. A. C. Tillema
uit Rotterdam een alleszins interessante
voordracht over het onderwerp: „Het
bouwkundig vraagstuk in Nederland".
Nadat de praeses der vereeniging, de
heer P. J. M. Boin, vooraf een viertal
nieuwe leden als Augustijn had geïnstal
leerd, verkreeg de heer Tillema het woord,
die in zijn inleiding betoogde, dat het
vraagstuk der bouwkunde en der archi
tectuur zulk een gecompliceerd samenstel
van de meest uiteenloopende factoren is,
dat het waarlijk wel eenige preciseering
behoeft. Daarom gaf spr. aan van welk
verschillend standpunt men dit vraagstuk
kan bezien al naar gelang men bij den
bouw een opdracht heeft te vervullen, b.v.
als ingenieur, als aannemer, enz.
Men kan daarbij spreken over bouwkun
de, bouwkunst en architectuur, waardoor
het schijnt of in de veelheid van namen
het gecompliceerde karakter tot uitdruk
king komt, want geheel hetzelfde drukken
deze woorden, bij nadere beschouwing
toch weer niet uit
Het valt op, dat wy het woord bouw
kunde niet alleen gebruiken, wanneer wij
het over bouwwerken in den eigenlijken
zin hebben, doch ook op menig ander ge
bied. Men denke slechts aan werktuig
bouwkunde, weg- en waterbouwkunde,
LEIDSCHE GOUD- EN ZILVERHANDEL
BRE/STR^VT
Buitengewoon uitgebre^e/keuTStUNGEN met BRILLANT
en
DIAMANT in ppjfïen van f. ID.tot f. IOOO.-
mijn- of scheepsbouwkunde, enz. Bouw
kunde is een grootendeels technische, deels
ook economisch georiënteerde wetenschap,
gebonden aan vaste regels, voortvloeien
de uit onze rede en ons verstandelijk in
zicht, over te dragen op anderen en aan
te leeren door ieder, die zich daartoe ge
roepen gevoelt.
Echter, naast de practische gebruiks
waarde, naast de doeltreffende constructie
is in de architectuur nog een andere fac
tor van de meest beslissende beteekenis en
dat is: de schoonheid. Om daartoe te ko
men moet een architect zijn een technicus-
kunstenaar. twee eischen, welke b.v.
mgr. Lemaire, hoogleeraar in de architec
tuur te Leuven, naast nog andere aan den
architect stelt.
Met schoonheid in de architectuur be
doelen wij immers allerminst geenszins in
de eerste plaats de natuurlijke schoonheid,
welke voortvloeit uit het uiterlijke voor
komen van 'bepaalde bouwmaterialen,
welke slechts zy het dan noodzakelijke
hulpmiddelen zijn, welke den bouw
meester bij de conceptie zijner plannen ten
dienste staan. De schoonheid, welke het
bouwwerk tot een kunstwerk stempelt,
komt voort uit de gaven van den architect
en uit de wijze waarop deze gaven door
hem kunnen worden uitgedrukt in het vol
tooide werk. De vraag is slechts of er sa
menhang is tusschen dit en de kunde,
waarover hierboven werd gesproken. Als
voorbeeld hiervan noemt spr. de eischen
op, waaraan b v. een kerkgebouw moet
voldoen, om het als zoodanig te kunnen
doen aanmerken en aan de hand waar
van spr. concludeert, dat er in de archi
tectuur een element is, dat bepaalde typen
van gebouwen als zoodanig aan ons ken
baar maakt, een element bovendien, dat
op eenigerlei wijze met de schoonheid sa
menhangt.
Wij vragen dus van een gebouw, dat het
iets uitdrukt van zyn eigen wezen, dat het
ons het essentieele van zijn karakter ken
baar maakt, m.a.w., dat het expressie
bezit en dat deze expressie een beeld
geeft van de hooge're doelstelling, die aan
de oprichting van het gebouw ten grond
slag heeft gelegen.
Daarnaast de schoonheid. Zij berust in
de architectuur deels op verhoudingen, op
bepaalde toepassingen van materialen in
onderscheidene combinatie, in het alge
meen dus op factoren, die hun oorsprong
vinden in den geest van den kunstenaar,
maar de ondergrond van alles is, dat het
essentieele tot expressie wordt gebracht,
het wezen, het eigenlijke.
Zoo bemerken wij, dat de expressie, die
wij in een zuiver stoffelijk-utilitair opgezet
kerkgebouw misten, de expressie, waarin
de heogere doelstelling tot uiting moest ko
men en die het gebouw eerst tot een waar-
achtige kerk kan stempelen, tevens vol
strekte voorwaarde is voor de schoonheid,
voor het ontstaan dus van een bouw
kunst in de meest eigenlijke beteekenis
van het woord.
Deze expressie gaat met de schoonheid
hand in hand en het is eerst aan de aan
wezigheid daarvan, dat wij den grondslag
bespeuren, waarop de kunstwaarde van
het bouwwerk werd opgetrokken, de
bouwkunst als zoodanig is volstrekt van
haar afhankelijk. Ontbreekt zij, dan is het
werk van den architect, gelijk Carlyle
eens zeide, met dat van een menschelijken
bever te vergelijken: het kan ingenieus
zijn en practisch en duurzaam desnoods,
maar het mist het vermogen te ontroeren,
het laat ons hart onverschillig en kan ten-
hoogste onze rede imponeeren, het is
bouwk u n d e zonder meer, de bouw-
kunst is er vreemd aan.
De architectuur dus omvat kunde en
kunst, is zonder kunst niet schoon en zon
der kunde niet redelijk en heeft voor een
volmaakte ontplooiing de aanwezigheid in
het bouwwerk van beide factoren noodig.
En aangezien het probleem van redelijk
heid in constructie en aanleg eerder er
een is voor de speciale vakkundigen
dat van de schoonheid eerder ons allen
aangaat, kunnen wy zeggen, dat het
chitectonische vraagstuk als algemeen
probleem inhoudt het al dan niet aanwe
zig zijn van de elementen der bouw
kunst in een gebouw, dit is dus het al
dan niet aanwezig zijn van expressie.
Spr. weidt dan verder uit over de archi
tectonische vormgeving en behandelt de
vragen hoe de architect zich uitdrukt met
behulp van de vormen, die de samenstel
lingen uit bouwmaterialen plegen te ver-
toonen en welke uitdrukking voor ver
schillende soorten van gebouwen ver-
eischt wordt.
Op de vraag wat wij aan een bouwwerk
zien, antwoordt spr.: lijnen. En aan de
hand van een interessante collectie lan
taarnplaatjes laat spr. die lijnen zien. Al
lereerst de loodlijn, die zich recht van den
bodem af verheft, van de aarde als het
ware omhoog streeft en welke wel altijd
en overal in deze wereld de symbolische
uitdrukking is geweest van het leven, van
de energie en zoo wij dit ook in gees
telijken zin verstaan symbool ook van
den menschelijken geest, die door geen
aardsche beletselen ervan wordt weerhou
den om onbelemmerd als het ware zijn
vlucht naar den hemel te nemen. Het lijkt
bijna een versleten cliché te zeggen, dat
dit beginsel in bijzonder sterke mate tot
uiting is gekomen in de Gothische bouw
kunst, waarin zoowel aan het uiterlijk der
groote kathedralen met hunne contrafo -
ten, hooge ramen en torens, als in de daar
achter schuilende interieurs, met de on
onderbroken doorschietende verticale pij
lenbundels, door het spel der loodlijnen op
de meest sprekende wijze getuigenis afge
legd werd van den omhoog streven'den, op
het Goddelyke gerichten geest van de Mid-
deleeuwsche bouwers. De kathedraal van
Reims is daarvan de sprekende getuige.
Men moet zeker niet de Middeleeuwen in
te suikerzoeten trant willen idealiseeren,
ir één ding mag toch wel worden vast
gesteld, dat by alle ruwheid en hardheid
des dagelijkschen levens voor den Middel
eeuwer God toch wel een dusdanige on
aantastbare realiteit was, dat veel van
in onze dagen veel goed gemeend maar o,
vaak zoo bloedeloos optimisme, daarnaast
verbleekt als schamel en onaanzienlijk.
Tegenover de loodlijn geeft spr. een
voorbeeld van de horizontale lijn, welke
de inactiviteit vertolkt, zij is een passief
element, zij is tegenover de loodlijn, die
het leven uitbeeldt een beeld van den
dood.
Wy leven in een tijd, die het horizon
tale element zorgvuldig cultiveert. Nooit
en zeker om goede redenen werden
in de architectuurgeschiedenis b.v. ramen
gemaakt, die breeder zijn dan hoog. Dit
in flagranien strijd mot onze natuur
lijke wyze van reageeren op de indruk
ken, die wij ontvangen. Wij zijn levende
menschen en men huisvest ons in platte
hokjes, in kadaver-discipline aaneenge-
plakt, als waren wij mummies, die dood en
liggend naar binnen worden geschoven.
Dan komt spr. tot de schuine lijn, welke
in de eerste plaats practische beteekenis
heeft, maar daarnaast een gevoel van vei
ligheid en beschutting geeft, hetgeen nim
mer door een woning met een plat dak zal
kunnen worden uitgedrukt.
Komend tot de ronde lijn, geeft spr.
een plaatje van het ontwerp van het
Leidsche raadhuis, zooals het door
architect Kropholler werd vervaardigd
zij het zonder succes. Spr. wees op
de fraaie rondgaande bogenrij, een ar
cade op den beganen grond en stelt
daar tegenover het binnenhof, zooals
het thans door architect Blaauw is
uitgevoerd, waarbij spr. zonder zich
uit te laten over de vraag of het mooi
of leelijk is de vraag stelt, of zijn toe
hoorders ook zoo pijnlijk getroffen
worden door het gemis van sfeer en of
zij ook niet meenen, dat het juist de
nuchterheid, de vlakheid van de on
verschillige reeks gelijksoortige ruiten
is, de doodschheid van al deze elkaar
monotoon snijdende horizontale en ver
ticale lijnen, waardoor wy niet in het
minst eenige schoonheidsontroering
ondergaan en zeker niet den indruk
krijgen tegenover een raadhuis te
staan.
Spr. toonde vervolgens nog een ontwerp
van de feestzaal in genoemd raadhuis vol
gens Kropholler met een halfcirkelvormi
ge afdekking van de ruimte, hetgeen een
plechtig en verheven karakter daaraan
geeft, dat door een vlak plafond nimmer
kan worden opgeroepen.
Vervolgens behandelde de heer Tillema
nog den boogvorm zooals In de kathe
draal van Lucca tot uiting komt, om daar
na over te gaan op den spitsboog, als voor
beeld waarvan de dom te Erfurt op het
"witte doek werd gebracht.
Dan liet spr. nog verschillende typen
van het kassieke Nederlandsche raadhuis
zien met de trapgevels en bordessen er
voor, hij wees op de symmetrie, welke in
de bouwkunst wordt toegepast en behan
delde tot slot het architectonisch pro
bleem in Nederland, als voorbeeld waar
van hij het gebouw van „De Volharding"
te Den Haag noemde en op het doek»
bracht, om in verband daarmee te wijzen
op hetgeen de Fransche architect Camille
Mauclair, een vriend van ons land, in een
door hem samengesteld boekje zeide over
een: architecture horrible! En naast het
ontwerp-Kropholler voor het Haagsche
raadhuis stelde hij dan het aanvaarde ont
werp waarvan spr. zich afvroeg of men
met blindheid geslagen was toen men dit
aannam en dat hij noemde e"n brokkelig
samenstel van blokken en blokjes, een
bedenksel, waarbij alle elementaire princi
pes der bouwkunst met voeten zyn getre
den.
Spr. besloot tenslotte met de hoop, dat
de schoonheid, welke de Nederlandsche
bouwkunst gedurende zooveel eeuwen
heeft vermogen te toor.en, ook in onzen
tyd in eigen gedaante zich hechten aan
hetgeen onze bouwmeesters tot stand
brengen, dit zal belangrijker zijn voor de
cultuur van ons volk dan de vele techni
sche volmaaktheden, die nu vaak als eeni
ge deugden onze bouwwerken sieren. Het
aanzien van ons vaderland is waard, dat
allen gezamenlijk architecten en leeken
hiernaar streven met onze beste vermo
gens.
Na een korte gedachtenwisseling zegde
praeses Boin den heer Tillema hartelijk
dank voor het vele schoons, dat hij dezen
avond te genieten had gegeven.
HAARL.STRAA
TURFMARKT
horloges
T lfe6jïEL. 1074
M Donkerileeg w
1 fj TEL. 22336
o In Sieradei ojd, Zilver,
Gero-Artikelen
Hjft a cfr eT-voor
Verlovingsringen "j=