Ata jaxen
Daar stond hij nu ajleen in *t vreemde
land. Eerst was 't goed met hem gegaan.
Hij was hoogerop gekomen en verdiende
goed geld. Ook schreef hij nog dikwijls
naar huis, naar zijn oude moeder. Ook z'n
vrienden vergat hij niet en beloofde hun
terug te komen als hij rijk was.
Maar, zooals 't meestal gaat, ging hij 't
geld verkwisten. Hij leefde er maar op
los, en vergat zijn vaderland en z'n moe
der. Zoo kwam 't, dat hij jaren later zoo
armzalig cp straat stond. Toen dacht hij
opeens aan huis en aan z'n oude moeder.
Zou zij nog leven? Opeens kreeg hy een
groot verlangen naar haar.
Onwillekeurig viel z'n oog op een grcot
schip, dat juist gereed lag om naar Hol
land te vertrekken. De kapitein stond nog
aan wal. De zwerver vroeg aan hem of
hy hem niet als stoker kon gebruiken.
„O, één kan er nog wel bij", antwoordde
de kapitein ruw. Nu stond zijn besluit
vast. Hij ging aan boord en vertrok naar
zijn vaderland. Als hy langen tijd later
voor z'n ouderlijk huisje staat, ziet hij
dat 't nog precies 't zelfde is. De gevel, 't
dak, ja geheel van buiten. Maar van
binnen hoort hij, inplaats van de zachte
stem van z'n moeder, kinderstemmen en
die van 'n vreemde vrouw. De huishond
bromt als hij de vreemde zwerver ziet
staan. De kinderen komen ook eens kij
ken, maar loopen weer gauw 't huis in.
Ze zijn bang van hem. De arme zwerver
keert droevig terug. Niemand meer die
hem kent. Was hij toch maar nooit weg
gegaan. Daar zielhij de oude linde staan,
waarbij hij in z'n jongensjaren zoo dik
wijls gestoeid heeft. En hij ziet, ddt de
boom z'n armen uitstrekt als de eenige
vriend, die hem wil beschermen.
HET VISSCHERTJE.
Jantje wilde graag gaan visschen
In de grote wijde sloot.
En hij ging dus naar 't schuurtje,
Vooh 't gereedschap en wat brood.
De hengel en 't netje
Die gingen zeker mee,
Want zonder d' haak van d' hengel
Komt heusch geen vischje meel
Het haakje beetgenomen,
'n Propje brood eraan,
En toen al met 'n groote zwaai
In 't water laten gaan.
Zoo stond hij nu en wachtte lang,
Maar 't vischje kwam nog niet;
Hij dacht nu aan zijn boekenrek
En aan zijn vriendje Piet.
Maar kijk! Wel, wel, 'n snoekje
Gaat stilletjes naar de haak,
Hij hapt en peuzelt tot hij merkt,
Dat hij vast zit met zijn kaak.
Of hij al spartelt, rukt en trekt,
't Vischje komt niet los,
En met 'n ferme zwaai nu ligt
Het snoekje op het mos.
Jan vangt, en d' een na d' ander nu
Verdwijnt vlug in de bus,
En als hy eind'lijk ophoudt, ja,
Is het 'n heele hus.
Hij loopt nu vlug naar Moeder,
Die bakt ze in de pan,
En als het sist en 't knettert,
Dan schrikt je er haast van.
En als zij aan 't eten zijn,
Vertelt Jan van zijn plan,
Om mee te deen aan d' hengel wedstrijd
En pryzen die hij winnen kan.
En later denkt hij menig keer,
Aan 't heerlijk vischgebraad,
Dan zoekt hij weer zijn hengel op
En gaat er weer op uit.
ONS POESJE
door Tilly Winkelmolen.
We hebben een heel lief poesje,
Het is pas eeu paar dagen oud
Het is toch zoo'n lief snoesje,
Je begrijpt, dat ik veel van hem houd.
Het heeft een heel leuk mandje,
Met een dekentje er in.
En kijkt dikwijls over het randje
Het is hem heusch wel naar zijn zin.
MIJN POESJE
door Japie Keizer (oud 7 jaar).
Ik heb een aardig poesje,
Nollie heet het dier,
Met hem speel ik heel dikwijls
Dan hebben wij pleizier.
Als ik van school naar huis kom,
Spelen wy te saam,
Dan spelen wij in den tuin
Of zitten voor 't nam.
Ook zit Nollie heel graag in een tent,
En loopt dan heen en weer.
Van voren tot aan 't end,
Telkens, telkens weer.
MIJN BROERTJE!
door Anny de Bruyckère,
Ik heb een lief klein broertje,
Die is pas zeven jaar,
Hij heeft een paar bruine oogen
En donkerblond haar.
Hij ls wel eens ondeugend,
Dat vinden wij wel fijn.
Want onze Moeder zegt altijd:
„Hij moet 'n echte jongen zijn!"
En 's morgens stapt hij dapper
Eerst naar de Kerk en dan naar school,
En onderweg heeft broertje
Meestal de grootste jool.
Nu hebben wij vacantie,
Dat wil er heusch wel in,
Spelen, stoeien en ravotten,
Dat is er naar zyn zin.
En als hij 's avonds naar bed gaat
En is van 't spelen moe,
Dan doet mijn lieve broertje,
Direct zijn oogjes toe.
DE GRIEP,
door Gonnle.
Ik ben lusteloos, en lui
En in een sufferige bui.
Ik ben zoo meleg, mokkend en moe
Humeurig, vervelend en hoe?
Ja, ook houd ik mij stil en houd
mij koest
Met uitzondering van een leelijke hoest.
Ik loop te sloffen in huis en over straat,
Wandel loom, in dit Hollandsche
klimaat.
Ik mopper maar, en heb 't land,
Niest fatsoenlijk achter de hand!
Ik heb pijn in m'n voeten en mijn borst
En voel zoo'n druk, en heb telkens dorst.
Ik ben zoo somber en praat zoo heesch,
Ik heb zoo'n angstige veemde vrees.
En ben niet. wel, en ben niets waard,
Ik zit bijna boven op den haard.
Mijn handen zijn klam en ik klaag
zoo droef,
Ik ben immers struikelend, strompelig
stroef!
En slaap onrusig, niet lekker en diep.
Ik wil maar zeggen: ik heb de Griep.
Ik gorgel geregeld met allerlei spul
En voel mij onprettig en heb geen benul.
Slik aspirine, dit helpt 't me wel,
En waarlijk mijn pols klopt zoo snel!!
Ik zit beslist in de put!
Heb geen moed, en geen fut!
Hoe trillen mijn knieën, ik ben
overstuur,
Ik heb een hevige temperatuur!
Ik heb 't koud, en heb de koorts,
Pijn in mijn hoofd, enzoovoorts.
Maar straks komt weer de Lente, en
voorbij is 't leed,
Nu heb ik dat akelege griepj? nog beet.
Maar straks, let eens op, dan genees
ik weer.
Dan leg ik niet meer op bed terneer,
Dan wandelt ik weer met pleizier over
straat.
En sta weer klaar voor wat kattekwaad.
Dan word ik weer buitengewoon
vroolijk en bly,
En voel me opgeruimd en vrij!
Ik juich dan uitbundig mijn
heerlijkheid uit,
En klinkt weer luidruchtig mijn
stemgeluid.
En wandel rustig door 't Leidsche Hout!
Ik voel mij jong., want ik .ben niet oud.
Maar nu is 't mis, ik kreeg een zwiep,
Ik lig ter neer, ik heb de Griep!
Hoe kom ik er aan, en hoe kom ik er af!
Ik voel me loom, en voel me laf!
Maar straks, hiep, hiep hoera, dan is
het voorbij,
Dan is het weer allmaal koek en ei!
Dan gaat het mij goed, en ben weer
gezond
En kom wel weer aan, op zijn minst
10 pond!
Dan zult u eens zien, hoe ik herstel,
En voel me vast een reuze heldl
Dat komt omdat de ziekte zoo
gunstig verliep,
Nu hoop ik, dat 'k nooit meer krijg
de Griep.
KERSTVACANTIE.
door Mientje Hermans.
Kerstvacant.e, wat een pret!
Nu kunnen we fijn gaan spelen.
De zorgen zijn opzij gezet,
Die kunnen anderen doelen.
Want schrijven, rekenen enzoovoort
En stil te zitten, zooals 't hoort,
Dat is voor ons een heel groot kruis,
Maar nu zyr wij gelukkig thuis.
En kunnen fyn ravotten gaan,
En knikk'ren of de tol ateeds slaan,
O jongens! jongens! wat vs 't fijn!
Om weer eens vrij van school te zijn!
Dat valt me tegen, Mientje! Ik dacht
niet, dat jy zoo ongaarne naar de school
ging. Denk er om: wie niet grz leert, zal
in het later leven het niet ver brengen.
Oom Win.
Wie zijn jarig?
Van 11 tot en met 17 Januari.
Op 11 Januari:
:ienk Mentina, Zoeterw. weg 2.
Lina Straathof D 10, Rypwelering.
■Vlientje Paridon, Achlerw. 16' K. a.d Rijn
Jan v. d. Drift. Schenkelw. c 960 Z'woude
tootje Jeleerse, Berganslaar.15, N'hout.
Riensje Vrouwenvelder, Haarl.weg 69.
ckidie Brunt, Oude Rijn 11a.
Joop de Boer, Vrouwenw. E 95, Z'woude
Henk v. d. Boog, Fr van Mierusctraat.
'lonia de Rijk, Ter Aar C 165.
•Jorrie v. d. Santen, Ofwegen, 4Woubrug-
ge B 190.
Corrie Kniest, Absp. weg 5, Oegstgeeet.
Op 12 Januari:
Marietje van Leeuwen, Weip., B 64 Z'woude
Bep Straver, Hazerswoude.
Henk Akerboom, Hoek Molenstraat, LLsse.
Bep van Dam. Dil:enb.str. 2.
Keetje Hoogduin, Dr. v. Noortstr. 136, te
Noordwij k.
Jacoba de Jeu, Oude Wetering A 10.
\ntoon de Rijk, Ter Aar C 165.
Petrus Vesiers Voorhout.
Op 13 Januari:
Corrie van Lent, Biezen 95, Boskoop.
Jan v. d. Voorn, B 187, R'veen.
Annie v. d. Geest, Lagel. D 14, Warmond,
rilly Fulpen, Tuinstr. 79, Boskoop.
3é Meester, Papelaan72, Voorschoten.
Leentje Pouw, B 187, R'veen.
Annie v. d. Poel, B 92, Weip. Z'woude.
Annie Dévilée, Dwarshavenstraat 3.
Piet Heemskerk, Havenstr. 14, N'hout.
Piet Otten, B 504, R'veen.
Op 14 Januari:
A.ie Dobbe D 76, Korteraar.
riep van Veen, Spoortstr. B 482, R'veen.
Annie Berenfinger, Middelstgr. 25.
Nel van Berge Henegouwen, W. Pyrm^tr. 46
Junnie Slegtenhorst, Reineveststr. 3.
Coba Verhaar, Oud-Ade E 34.
Op 15 Januari:
Piet Winters, Voorstr. 91, Katw. a.d. Rijn.
Nelly Straathof, D 16. Rljpwetering.
Wim de Groot, Benthuizen.
Lenie Roose. Meidoornstraat 2.
Apo'.onia de Haan, Langeraar A 66.
Tirk v. d. Slot. 's Grav. weg 63, N.'hout.
S'entje v. d. Tol, Alphen.
Tonia Luk, Lange Tienden 42, Gouda.
Leen Straver, Hazerswoude.
Toon de Bruyn, Broek weg 184, L'dam.
Jopie Broekhof, Rpelofarendsveen.
Op 16 Januari:
Tiny Huigsloot. Pr. Steijnstr. 28a.
Albert Goddijn. Witte Singel 55.
Daniël Smidt. Munnikstraat 75.
Gerard van Dijk, Juliana~traat 100, Lisse.
Lorrie Slegtenhorst. Reineveldstr. 3.
Ian v. d. Kroft, Verl. Dorpsstr. 195 W'mond
Dora v. Kampen, 's Grav.weg, N'hout.
Adrlaan van Rijn, Dr. v. Noortstraat 158,
Stompwijk.
Op 17 Januari:
'Vim Witkamp, Jan v. Houtkade 29.
Gerard en Nico Meiman, Kalserstr. 3.
Bart Goddijn, Gasstraat 21.
Harry Grimbergen, Vondelweg 13.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien, of bij het verlaten der
school van de lijst wil afgevoerd worden,
aenrijve me minstens 14 dagen vóór den
verjaardag. Evenzoo wie verandert v an
p'aats, straat of huisnummer, of wie in, de
I jst een fout ontdekt.
En ten "-lotte let op! wil ik nog eens
herhalen: deze verjaringslijst is uitslui-
'end bestemd voor schoolgaande kinderen.
Oegstgeest 4 Nov. '39.
EEN BRIEFJE.
Beste Oom Wim.
Wet was dat een verassing voor me,
toen ik Vrijdag de wedstrijd in ons cou
rantje zag staan. Het kwam zoo geheel
onverwachts, en wat een prachtige pry
zen! Ze zijn om van te wateranden. Ver
beeldt u eens, dat ik de fiets won! Ik
stapte er het eerst op, om u en de directie
heel hartelijk te danken. Al had ik een
troostprijs, dan zou ik al dubbel tevreden
zijn, want zelfs het kleinste prijsje is ten
volle waard om met dezen wedstrijd mee
te doen. Laat ik daarom maar meteen van
wal steken met het oplossen der raadsels.
EEN ZELVERZONNEN VERSJE,
door Dora Kniest.
De herfst is gekomen
Hij heeft zich aangekond',
De blaren van de boomen,
Ze vallen op den grond.
De herfst is gekomen,
De kachel wordt gezet,
Men zit in huis te droomen,
En gaat weer vroeg naar bed.
De herfst is gekomen,
Het regnt ied're dag,
Men verlangt naar groene boomen,
En ook naar zonnelach.
DE HERFST
door Agnes v. d. Horst
De zomer is ten einde
De herfsttijd breekt weer aan
Met regen storm en winden
Met mooi weer is 't gedaan.
Ziet, hoe de boomen buigen
De stormwind blaast met kracht,
Hoe plant en bloem getuigen
Het uit is met hun pracht.
Zoo gaat het alle jaren
Het doet zoo droef me aan,
En treurig kan ik staren
Nu deez' pracht is heengegaan.
Kom laat ik me bezinnen,
Zoo mag ik toch niet zijn,
't Spreek woord schiet me juist te binnen
Na regen komt weer zonneschijn.
BLIJDSCHAP.
door Annie van Ztfp.
Hé, hé, daar was de krant
Ik trok hem bijnp uit vaders hand,
Want o, wat was ik bly,
De „Kindercourant" was er bij.
Een prijsvraag, hoezee
En de raadsels vielen mee,
Ik hoop nu maar Oom vVim
Dat ik ook een prijsje win.
WILLEMS NIEUWE PET.
door Marie Mooljman.
Maandag was 't en toen droeg Willem
Voor het eerst zijn nieuwe pet.
„Wees er zuinig op", zei Moeder,
„Hou ze schoon en heel en net!"
„Ja", zei hü, en die belofte
Hield hij ookéén helen dag!
Raad eens, waar op Dinsdagmorgen
Willems nieuwe pet al lag?
In de kolenbakja waarlijk;
„O", zei Willem, „erg is het niet,
Zwart op zwart dat geeft geen vlekken,
Niemand dit er wat van ziet".
Woensdag moest de pet al dienen
Bij het spelen met den bal,
Dat kon nog zo veel niet hind'ren.
Maar lees eens, wat volgen zal!
Donderdag ging Wim aan 't stoeien,
En zyn pet viel op den grond,
Zodat hij ze, vol met kreuken
In de modder wedervond.
Vrijdag smeet die domme jongen
Haar in 't water, kee» op keer.
Hector, met zyn scherpe tanden,
Bracht ze bij den baas dan weer!
Zaterdag! De jongens maakten
Vuurwerk; Wim deed dapper mee:
Vol met zand de pet geladen,
En dan opgegooid: „Hoezee"!
Maar toen Willems Moeder 's avonds
D' arme pet toevallig zag,
Was 't voor onze vuurwerkmaker
Goed, dat hij te slapen lag.
Hij moest d' ouae pet weer dragen;
Die was leelijk, maar van leer
„En een nieuwe", zei zijn moeder,
„Koop ik voor hem nimmer weer"!
Als de leren is versleten,
Maak ik voor den wildeman
Van een grove zak een and're,
Die hij niet bederven kan".
SLAAP MUN KINDJE
door Elly Antonl.
Slaap mijn kindje, slaap zacht,
De maan straalt zijn heldere pracht,
Het engeltje houdt bij u de wacht
Want het waakt over u, dag en nacht.
Slaap nu mtfn kindje, zegt lieve Moe,
Want de sterren die stralen haar
lieflijk licht,
Nu lieveling doe je oogjes maar toe,
En dit Oom, is mijn eerste gedicht.
DE KLEINE TIMMERMAN
door Elly Antonl.
Jantje heeft een timmerdoos
En hij speelt altoos
Met zijn hamer, zaag en boor
Den geheelen dag maar door.
Kloppe, kloppe, klop,
Hij slaat den spijker op zijn kop.
Raakt hem telkens weer
En mist geen enk'le keer.
O, wat speelt ons Jantje fyn
En al is hij nog zoo klein
Toch is onze Jan
Een goede timmerman.
Kloppe. kloppe, klop,
„Au", Jan slaat op zijn vingertop,
Neen, die kleine Jan
Is geen echte timmerman.
5)e SuteeCinyen
door Anny v. Dlest.
n
Woensdagmiddag.
Een paar weken later zat mevrouw Sep-
pe op een Woensdagmorgen in de se: re met
een groote mand kousen. „O, o, die kou
sen", denkt ze; ,,'t is of er nooit een eind
aan komt. Dan kijkt ze op de klok en ziet,
dat 't tijd wordt om de koffietafel klaar
te maken. Dadelijk zal haar woelig troepje
thuis komen. Juist is ze opgestaan, als de
bel rinkelt en even later Mies en Wies de
kamer instuiven. ,.Dag Mams, dag Moes",
klinkt 't tegelijk.
„Mams ik heb reuzenhonger; hoort u
mijn maag rammelen?" klaagt Wies met
komisch gebaar.
„O Moes, iedereen keek naar Wieske",
lachte Mies ondeugend, dat gerommel klonk
toch zco hard.
„Had Je per ongeluk een rammelaar in
geslikt?", vraagt Ivo nuchter, terwijl hij
de kamer inkwam, zonder dat iemand het
gemerkt had.
„Ben je erg nieuwsgierig?", plaagde
Wies.
,.Zyn neusje ziet er rood van", beklaag
de Mies haar broer.
Even later kwamen ook Rudi en Ton
binnen; en toen ook vader gekomen was
kon de koffiémaaitijd beginnen.
„Moeder, vanmiddag komt Frits Bolder
om samen te studeeren. Kan dat vanmid
dag? Vindt U 't goed, Moe?"
„Zou wat van terecht komen", lachte
Wies ondeugend.
„Moet Je hem hooren, samen studeeren!"
grapte de tweelingzus Jolig.
„Als jullie klaar zijn met je opmerkin
gen zou ik misschien antwoord kunnen ge
ven", zei Moeder rustig.
De tweelingen keken even beschaamd
voor zich; die terechtwijzing hadden ze
verdiend. Maar niet lang duurde dat of
zei Wies beleerd:
„Ja, Moes, maar 't klinkt ook zoo ty
pisch, dat samen studeeren!"
„Heusch?", zei Moeder vragend: en dan
tegen Ivo: „Heb je veel werk lev?"
„Nou dat gaat nogal Moes; maar dat al
gebra, daar ben ik wat mee ten achter en
Frits Is er zoo'n kraan in."
„Als jullie dan maar niet het heele huis
afbreken, dan vind ik 't goed", was Moe
ders antwooord.
„Maar moeder, we gaan toch...."
.Studeeren als zoete joggies". vulde Wies
asn; wat tengevolge had, dat //vo zyn zus
onder tafel een flinke por gaf.
„En wat gaan jullie doen, Wies?", in
formeerde Mceder.
„Eerst huisweik maken, Moesepoes; en
verder hadden we nog geen plannen. Of
weet jy iets, Miep?"
„Gaan jullie maar knikkeren!", plaagde
Ivo.
„Dan laten we alle knikkerss over uwes
eerbiedwaardig studiehoofd rollen", kaat
ste Mies terug.
„Moeder, mogen wij vliegers oplaten?"
VToeg Ton.
„Ja hoor, dat mag", luidde 't antwoord;
maar zeg eens, hebben jullie geen huis
werk.
„O een paar sommen, zoo klaar", stelde
Rudi gerust.
Ton was ten aohler met leeren en was de
laatste keer niet overgegaan, zocdat hij nu
met Rudi in dezelfde klas zat. Do jongere
Rudi daarentegen was flink in 't leeren en
was de eerste van de klas. 't Ging hem als
vanzelf.
Na tafel ruimden de zusjes vlug af en
ging ieder aan zijn eigen werk. Om twee
uur belde Frits aan. Alsof ze er op had zit
ten wachten zoo vlug was Wies aan de deur
om open te doen; al voor 't meisje de keu
kendeur kon openen, riep Wies: „Blijf maar
Gré, 't is natuurly'k zoo'n snoeshaan voor
Ivo!" Dan, terwijl ze Frits binnenliet: „Jon-
gelief, de bel moet niet stuk! Je haalt me
uit mijn middagslaapje!"
En Frits: „Spijt me, schoone slaapster;
maar eens kwam de booze prinson
„Jij een prins, ha, ha, je lijkt wel een
baviaan!" oolijkte Wies.
„Zeg dat nog eens, aap!" kaatste Frits en
pakte stevig de polsen van zijn tegenstand
ster. „Nu eerst genade vragen...."
„Nooit", lachte Wies.
„Zul je....?"
„Nooit".
Genade".
„Nooit en nooit en nooit".
't Werd zulk een spektakel in de hal,
da» mevrouw eens kwam kijken, wat er ge
beurde; al dra werd Frits na een vriende
lijke begroeting naar Ivo gestuurd en Wies,
met een kleur van pleizier en opwinding
naar haar eigen kamer.
„Wat was er loos?" vroeg Mies, terwijl
ze even van haar werk opkeek.
„O, een kleine schermutseling tusschen
een kip en een olifant", lachte Wies; „maar
tooh heb ik lekker geen genade gevraagd!"
,,'n Strop voor Frits", vond Mies.
(Wordt vervolgd).