Attentie
n-
Kwajongens
De Tweelingen
Ik had beloofd vandaag te beginnen met
de correspondentie. Maar ik wil de beant
woording der vele brieven, die te wach
ten liggen, nog een weekje uitstellen en
laat ter aanmoediging en als bewijs van
tevredenheid over dat werk, voorgaan
eenige versjes, die me voor den wedstrijd
toegzonden werden.
No. 1. WEDSTRIJD,
door Toos van der Salm.
A. Is de Aandacht bij te raden, geeft acht,
B. is Belooning die volgt en ons wacht.
C. is de Courant, die we lezen zoo graag,
D. is de Dank voor 't antwoord der vraag.
E. is de Eerlijkheid om zelf te dichten,
afijn,
F. is de Fiets die lacht tegen groot,
tegen klein
G. is 't Geluk bij 't winnen van 'n prijs,
H. is de Held, die dan zingt als 'n sijs.
I. is Iemand, die de raadsels niet kan.
J. is J of Jozef en Joop of soms Jan.
K. is de Kinderrubriek, die ons lief is
en leert,
L. is de Luiaard en zich toch niet geneert.
M. is de Maakster van het mooiste gedicht,
N. is 't Neefje met het oolijkste gezicht.
O. is Oom Wim, door ons allen geacht,
P. is de Prijs, die 'k sleep in de wacht.
Q. is de Quast, die te dom is om mee nu
te doen.
R. is 't Raadsel, door ons zelf bedacht,
S. is 't Sprookje van ons ook w?g verwacht
T. is de Taal in een opstel of brief
U is de Uitkomst der raadsels van U.
V. is mijn Vader, die mij helpt ook nu.
W. is de Wil, die ons leidt bij_ dit werk;
X. is een letter, die mij is te sterk.
Y. is mijn Yver, om 't einde te zien,
Z. is de Zorg, om U dit netjes zoo aan
te biên.
No. 2. MIJN VREUGDE EN VERLANGEN
door Toos Stuifzand.
De raadsels zijn vooi mij altijd
Een aangename bezigheid.
Ik doe er iedere keer aan mee,
Dat stemt mij altijd heel tevreê.
Ik ben weer flink aan 't werk gegaan,
En heb ook goed mijn best gedaan.
Na m'n huiswerk ging ik aar. de slag
En zoo deed ik iedere dag.
'k Heb ze, geloof ik, allemaal goed,
En dat geeft mij reuzen moed
Misschien ik hoop het win ik iets
'n Boek, 'n vulpen, ofde fiets!
No. 3. MIJN RIJMPJE,
door Kees van Zwieten.
Wie zou niet mee doen, met de wedstrijd,
Een ieder heb toch even tijd,
Ik vind de prijzen de moeite waard,
Daarom nu maar kalm en bedaard
Aan raadsels, verhaal, brief,
Teekening of vers begonnen.
Nu geen rijmpje over sneeuw en zonnen
Een mooie brief schrijven is de zaak
Maar dit leer ik nooit, ik zeg het vaak
Een verhaal of vers verzinnen,
Is voor mij jok niets, om te beginnen.
Nu allen een kansje gewaagd,
Gij die kunt en wordt gevraagd.
Dit zeg ik tot besluit
Want dit rijmpje is nu uit
Toch zou ik graag van een prijs genieten,
Zegt Kees van Zwieten.
No. 4 DIKKIE
door MJep Alkemade.
In een kamer vol met mensen
Zit een kleine broekeman,
Heel stil kijkt hy voor zich
Of kijkt naar ome Han.
Zo zegt die, ha! Dikkie
Moet ik paardje zijn,
Ja, ja, roept onze Dikkie,
Oom moet paardje zijn.
Dikkie klimt op oom z'n schouder
En daar gaat het: „hop! hop! hop!
Naar de zee en overal
En snoep kopen en een pop.
No. 5 DIE NARE SOMMEN
door Kees Mooyman.
Die nare sommen, wat verdriet
Ik ken ze niet, ik maak ze niet,
Ze denken, dat je alles weet
En nooit geen snars vergeet.
Ik heb tienduizend kapitaal
Dat lees ik nu al twintigmaal.
Tienduizend gulden, ik, da's lak,
Ik heb geen cent op zak.
No. 6 OOM WIM.
Oom Wim al ben ik nog klein,
Toch heb ik ook een vers op rijm.
Ik heb er een tijd over nagedacht
Maar u had het zeker van mij niet ver
wacht.
Dat ik een versje zou maken op rijm,
Maar ik vond het op 't laatst toch fyn,
Dat ik zelf dit al kan maken,
Maar nu ga ik cp 'n einde raken.
Want ik ben nog te klecn.
Om het verder te maken alleen.
No. 7. WINTER
door Greet Krol.
Droevig en stil,
Somber en kil,
Staan nu de boomen te droomen,
Regen en kou.
Winterweer rauw,
Zijn in 't land weer gekomen.
Wanten en das,
Dekwollen en jas,
Neuzen heel lood uit de kragen.
Ieder is k'.aai.
Om met elkaar,
Winter het land uit te jagen.
Komt er sneeuwval,
Vinden we knal,
Gooien w' elkaar met veel ballen.
Of glijden .ve maar,
Zoo achter elkaar,
Voorzichtig maar en niet vallen.
No. 8. UIT MET BEER
door Johan de Boer.
Met myn kleine
teddybeer,
Wandel ik wat
heen en weer.
Beertje had een
kou gevat,
En hij was zo schor,
die schat.
Maar nu mag die
kleine guit,
Er gelukkig,
weder uit!
Hierbij zullen we het voorvandaag laten.
De volgende keer volgen weer eenige
andere versjes, voor den wedstrijd bestemd
of de Correspondentie.
Oom WIM.
(Voor de kleintjes).
DE ZEVEN GEITJES.
Een bekend sprookje op rijm.
door TANTE MARIE.
Zou dat al moeder wezen,
Het is haar stem niet waar?
Kom, laat je poot eens kijken,
Of die is wit van haar?
Ha, ha dat is de kleur niet
Van moeders poot, wel neen 1
Jij bent de wreede wolf,
Ga weg en loop maar heen
De wolf ziet zich bedrogen
En loopt nu haastig weg
Naar gindschen molen Henen;
Hoe vind je dat nu, zeg?
Hier steekt hij al zyn pooten
j^wo-rooid zijn grauwe haren
In 't witte, zachte meel,
Zijn kop en achterdeel.
En gaat dan naar de geitjes
En klopt ten derden maal
Belooft veel zoetigheidjes
En heerlijk fijn onthaal.
Doe open, lieve kinderen,
Zoo zegt ie fyn en zacht
En steekt zijn witte pootje
Voor de deurreet nu en.... wacht.
De kleintjes meenen zeker
Te hooren moeders stem,
Te zien haar witte pooten
En denken niet aan hem.
Zij denken slechts aan moeder
En aan 't lekkers al,
Ontsluiten deur en grendel
Enloopen in de val.
De wolf spring ijlings binnen
En eet ze - hap voor hap
In één keer op, zoo'n scnrokheid
Heusch waar, 't is geen grap
Toch één was weggekomen
En hield zich muisjes-stil,
Verborgen in een hoekje
Als 'n duifje in, haar til.
(Slot volgt).
Wie zlln (arlg?
Van 4 iot en met 10 Januari.
Op 4 Janmri.
Egbert van Bennekom A 364 H'woude.
Paul Verbruggen, v. Bemmelenstraat 2.
Piet Rippe, Breeslraat 108.
Jo v. d. Vooren, Hoogmade Kooipolder.
Piet Warmerdam, 's-Grav.weg 42 Voorhout
Corrie Molenkamp, Kasstr. 2 Wassenaar.
Cornelis Jeuster, Tulpenstraat 4.
Sjaan Bontje Z.E R'veen.
Jantje v. d. Werelt, Spoorstraat 482 R'veen
Jan v. d. Stok, Doezastraat, 21a.
Marietje v. d. Vlugt, Ter Aar C 151.
André Verhoog, Bankastraat 2.
Op 5 Janunari.
Jan Heetvelt, Anna v. Saksenstraat 8.
Ria Deckers, Dorpstraat 84.
Simon v. d. Willik, D 32 Rijpwetering.
Corrie Zoet, Oude Wetering.
Gerrit v. d. Akker, Z'woude, Miening.
Rika Pekelhof, Voorstraat 281 Nieuwvaen.
Op 6 Januari.
Gretha v. d. Voort, Morsweg 83.
Gerardientje van Schooten, IJmuiderstr.
21 Noordwyk (B).
Arie van Mil, Garenmarkt 6
Lien v. Vooren, Jan v. Houtkade E 46.
Gerard de Rijk, Ter Aar C 165.
Joke Walenkamp, Rijnsburg 43.
Op 7 Januari.
Hein Stravet-, Oud-Ade E 46.
Hendr. Postma, Pioenstraat 22.
Petronella de Roo, Schoolstraat 6.
Thea Wagenaar, Johan de Witstraat 18
Wassenaar.
Willy v. Bezie, Tulpenstraat 21 Lisse.
Tini de Haas, Offenweg 69 Noordwyk.
Martien de Haas, Hugo de Vriestraat 32.
Kees Groeneweg, Dr. v. Nootstraat 140,
Stompwijk.
Op 8 Januari.
Cornelis Karreman, Leidscheweg 22 Voor
schoten.
Piet v. d. Klauw, Mauritsstraat 95.
Jopie van Leeuwen, N.B. E. 110 Z'woude.
Op 9 Januari.
Jacob v. d. Ven, Groenend. A 80 H'woude.
Rika Slraver, Oud Ade E 46.
Corrie Koele':aas, 's-Grav.weg 40 N'Hout.
Jan Jansen, Kastar.jelaan 10 Sassenheim.
Bep de Rijk, Ter Aar C 165.
Jopie Heemskerk, Haven 14 N'Hout.
Jetje Bokern, Pieterskerkgracht 1.
Op 10 Januari.
Piet Mulder, Timorstraat 4 Kooi.
Henk Lek, Ter Aar.
Walter v. d. Oord, Geverstr. Oegstgeest.
Jacques v. Vooren, H. Rijndijk 108.
Cornelis Weijers, Heerenw. 156 N'Hout.
Nelly Burgmeijer, Bijdorpstr. Warmond.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen -ien of bij 't verlaten der
school van de lijst afgevoerd wil worden,
schrijve me ministens 14 dagen voor den
verjaardag. Zoo ook wie verandert van
plaats, straat of huisnummer of wie in de
lijst een fout ontdekt.
OOM WIM.
U vraagt?
1. Ik las in de krant van iemand, die ze
noemden een ijzervreter. Wat was dat voor
iemand?
2. Hoeveel sterren behooren tot het beeld,
oat wij noemen „Gr« ote Beer"?
3. Wie stond in de cudheid bekend als de
sierke man? Was dat Nero?
4. Mijn oom spras van een rood ruggetje.
vVat bedoelde hij daarmee?
5. Wat beteekent en profiel?
6. Wat is eigenlijk een kapotjas?
VVif antwoorden
1. Gij denkt zeker, dat het iemand is, die
verbazend sterke tanden heeft; zoo iemand,
die steenen en allerlei harde dingen met
zijn tanden kan klein maken. Mis hoor! Een
ijzervreter is een krijg man: een vervaar
lijk soldaat; een geweldige vechtersbaas.
2. Hoeveel sterre-i er behooren tot de
„Groote Beer"? Heeft ze vader nooit eens
geteld? Ik tel er zeven en zooveel zijn er
ouk.
3. Neen! Men spreekt van de wreede
Nero, en van de sterke Hercules. Hij was de
sterkste en dapperste held var. Grieken
land.
4. Waarom heb je dat oom niet eens ge
vraagd. Wat hij zei, was een briefje van
f 1000.—. Je ziet een roodruggetje is zoo
min nog niet.
5. Je moet schrijven en profil, zonder e;
dit is Fran-ch en beteekent van ter zijde
gezien. Het tegengestelde is: en face; vlak
van voren gezien. Een portret kan genomen
.vorden vlak van voren of van ter zijde. Dan
spreekt men van en face en en p-ofil.
6. Dit is de lange soldatenjas; ook
fchanslooper, waar men onder verstaat een
ange, sluitende jas.
door Cor van Diest.
„Hé Joop, waar ga je naar toe? Wacht
even jó", schalde Wim Berghuis door de
zonnige stiaat, zijn vriend achterna.
„Naar 't postkantoor", riep Theo kortaf.
Vanaf den tijd, dat ze kleine kleuters
waren hadden beide jongens naast elkaar
gewcond en waien ze samen de beste
vrienden geweest. Ze bedachten allerlei
leuke spelletjes en gingen op vrije midda
gen of in de vacantie of avontuur uit in
bosch of duinen. Moesten ze samen bood
schappen doen of gingen ze samen naar
school, dan haalden ze allerlei kattekwaad
uit. In hun onbezonnenheid gebeurde het
dan ook wel eens, dat 't niet door den beu
gel kon, en een welverdiende straf het ge
volg was van hi«n streken. Meer dan eens
gebeurde 't dat één van beiden bij 't
slootje springen midden in de sloot terecht
kwam en met natte kleeren huiswaarts
toog.
„Dat moet je er voor over hebben",
lachten ze dan. Hun moeders dachter er,
jammer genoeg, anders over.
Wim had zijn vriend ondertusschen in
gehaald en samen gingen ze naar het post
kantoor, waar Theo vlug zijn boodschap
deed.
Zonder kattekwaad zou ook deze terug
weg niet gaan; eerst zag Wim een deurbel,
die half buiten de post van de deur h:ng.
„Veel te lastig voor die bel", vond Wim en
duwde dat nuttig ding verder in de post
van de deur. Wat met hevig lawaai ge
paard ging!
„Zoo", zegt Theo, „die lui zijn ten minste
wakker.
Even liepen ze kalm door en praatten wat
school en huiswerk, toen Theo een sla
gerswinkel in liep.
„Heb je hier een boodschap", vroeg Wim,
eenigszins achterdochtig.
„Natuurlijk, jó", was 't dood-bedaarde
antwoord.
Toen evenwel de slager informeerde,
waarmee hij helpen kon, zei Theo leuk:
„Hebt u ook kalfshersentjes?"
„Zeker, jongeheer", antwoordde de man.
„Zul je wel niet vlug kunnen denken",
en eer de man van zijn verbazing beko
men was, holden de jongens de winkel uit.
„Jó, als je neg wat weet! Mot je me
weerbegon Wim.
„Wat dan?" vroeg Theo nuchter.
„Moet je dat gezicht zoen van dien goeden
man", lachte Wim.
Welgemoed en nog lachend om die wel
geslaagde grap, li*p het tweetal verder.
Nu voor vandaag geen kattekwaad
meer", vermaande Theo; ,,'t is nu weer
welletjes!"
„Onthoud 't dan maar goed", raadde
Wim oolijk.
Die goede voornemens waren echter niet
van langn duur.
De jongens kwamen voorbij een winkel,
op een hoek van de straat. Daar was ech
ter een deur, die gebogen met den hoek
meeliep en dus voorzien was van rond
glas. „Jó", peinsde Theo, „dat moet leuk
zijn zoo'n deur open te doen". En meteen
had hy den kruk van de deur al in han
den.
„En je zou geen kattekwaad meer uit
halen", lachte Wim.
„Nou deze ééne nog", vond Theo en duw
de de deur open. De deur gaf echter te
veel mee en voor Theo er op bedacht was,
slootte deze legen een étalagekast, die
vlak naast de deur was en met hevig la
waai en gekraak viel do ruit rinkelend op
den grond.
Melen was Wim hard weggeloopen, ter
wijl Theo verbouwereerd even bleef staan;
maar dan ook ijlings op de vlucht ging.
De winkelier, die op 't geraas kwam toe
snellen kon de jongens niet zco vlug ont
dekken; ze hadden zich ergens in een por
tiek verstopt.
„Wat moeten we nou, zeg?" vroeg Wim
geschrokken.
„Niks thuis zeggen", vond Theo eerst.
Maar hij had toch geen rust.
„We moesten 't maar eerlijk vertellen",
weifelde Wim.
„Ja", dacht ook Theo. „Moe merkt het
toch. En straf hebben we wel verdiend!"
Theo's moeder zag al dadelijk, dat er iets
aan de hand was. Ze liet Theo alles ver
tellen.
„Jongens, jongens, hoe dikwijls heb ik
je al gewaarschuwd, dat jullie rog eens
ongelukken zouöt maken met je ondoor
dachte grappen! En weet je wel, dat zoo'n
ruit misschien erg duur zal zijn? Dat is
dus een heele schadepost voor dien win
kelier!"
Daaraan hadden de jongens nog niet ge
dacht.
„Nu moet ik dat zelf betalen", haperde
Theo.
„Nee", zei Wim, „we betalen het samen;
ik deed er ook aan mee"'.
„Ja, maar ik wilde de deur open doen;
dat deed jy toch niet, jó!"
„Ik heb er evenveel schuld aan", was
Wim's bescheid. „We gaan alles eerlijk ver
tellen en betalen het uit onze spaarpot.
door ANNY VAN DIEST.
Jarig.
Ajakkes, wat is dat schrok Mies
wakker en zat met een ruk rechtop in haar
bed. Toen, haar tweelingzus Wies lachend
by haar bed ziende met een kletsnette
spons in haar hand: „akeligheid, naarling,
plaaggeest.
„Tut, tut; ho maar", viel Wies haar in
de rede. „Wel gefeliciteerd met uwes ver
jaardag, zussie; maar dan moet je toch
niet zoo boos-nijdig kijken", lachte Wies.
„Kyk eens, wat een mooi pakje; en wat
Mieske dan?"
„Akelige, nare...."
„Afblijven, zussie", plaagde Mies; „eerst
lief kijken en dankie tante Wies zeggen;
anders mag ik 't niet geven I"
„Schiet op met je flauwe gedoe", mokte
Mies.
„Zeg, zou je me niet eens feliciteeren",
plaagde Wies verder; want ikkes heb de
andere helft van je feestelijke verjaring,
hoor!"
Mies had zich al lang niet meer kunnen
inhouden, gaf haar dus een flinke por in
den rug, waarop Wies weer een uitval
deed; dan feliciteerde ze elkander en be
wonderden verrukt de aardige cadeautjes.
Mies had voor Wies een paar zakdoekjes
keurig geborduurd en Wies had een aar
dige bladwyzer gemaakt voor haar zus.
„Zeg komen jullie haast beneden?,
klonk 't plotseling onder aan de trap.
't Was Ivo, haar oudste broer, die ver
langend had zitten kijken naar de ontbijt
tafel. Maar by de familie Seppe was 't de
gewoonte dat eerst allen by elkaar moes
ten zijn alvorens men aan tafel ging. Zijn
ongeduld niet langer kunnende bedwingen,
was hy dan ook naar de trap geloopen om
een noodkreet uit te stooten. Wat de plaag-
lust van Wies natuurlijk weer opwekte.
Ze antwoordde dan ook met een quasi
klagend. „Moesie, 'k heb zoo'n honger
.„Wacht maar, meisje; ik zal je...."
„Geef me toch een bobo", lachte Wies;
daarmede m 't midden latend wat Ivo zou
doen.
Even later waren de meisjes beneden en
wijl de heele familie nu vereend was, ging
men vlug aan 't ontbyt nadat eerst de
twee jarigen door allen hartelijke geluk-
wenschen waren toegezongen.
Na 't ontbyt zouden de cadeautjes te
voorschyn komen.
„Nu is 't welletjes, nu geen woord meer
daarover", kalmeerde moeder, die 't on
gelukje al weer verholpen had.
Na 't ontbijt kregen de meisjes haar
cadeau; maar wat wel 't mooiste was en
waar ze 't meest door verrast werden, was
een mooie fiets, die elk van haar van haar
ouders kregen.
Onstuimig werden vader en moeder
omhelsd en dan, met een blik op de klok,
haastten de kinderen zich vlug naar
school.
Nog juist op 't nippertje kwamen de
meisje* het schoollokaal binnen rennen.
„Oef is dat loopen", zuchtte Wies.
„Meestal zegt men goeden morgen,
Wies", merkte Juffrouw kalm op.
„O ja, Juffrouw", gaf Wies toe; „maar
ziet u
„Ik zie dat het tijd is om aan de les te
beginnen", sneed Juf haar den zin af.
Dan begon de plantkundeles.
(Wordt vervolgd).
Jammer, ik was aan 't opsparen voor een
fiets."
„Eerst moet Wim's moeder 't ook weten",
zei de moeder van Theo, „dan zal ik met
jullie meegaan om 't te gaan zeggen. Ik
wist wel, dat jullie een goed hartje hebt.
Maar als je weer eens kattekwaad wilt
uithalen denk dan aan 't nu gebeurde.
„Ik beloof 't u, Moes", zei Theo, dank
baar dat zyn moeder hem helpen wilde.
Hij durfde toch niet goed alleen zijn fout
gaan goedmaken.
„Nooit meer kattekwaad", bevestigde
Wim.
Of ze woord gehouden hebben?
Gedachten
Dat is de dood:
einde en begin.
En men begint gelijk men eindigt.
Men maait, wat men gezaaid heeft.
Men sterft, gelijk men geleefd heeft.
En de eeuwigheid is, wat wij ervan
maken.
Denk eraan bij al wat wij doen: „God
ziet mij!"
bij al wat wij hebben: „alles is van God."
bij al wat wij zeggen: „God hoort mij!"
Denken we zoo aan God, dan is de rest
wel in orde.
Die nare sommen, wat verdriet,
Ik ken ze niet, en maak ze niet
Buiten schijnt de zon zoo blij
Is dat geen plagerij?
Als jij dit mcoie versje zelf gemaakt
hebt mag je bij my het mooiste boek ko
men halen, wat ik heb: Oom WIM.