Epiloog van het Oude Jaai*. w D H ij zegt: ie droom is weer voorbij, 'k Ben nu volkomen wakker De spiegel zegt het mij: een afgeleefde stakker Met kringen rond het oog en die een beetje beeft. Maar wat geen wonder is, na wat ik heb beleefd. De droom is uit. maar ai. zij was zoo schoon begonnen. Er waren niets dan gouden draden uitgesponnen. Ik was nog jong en schoon en ieder keek naar mij. Ik ben ontgoocheld nu. 't is uit. het is voorbij. In één jaar oud en grijs! Wat valt er nog te treuren. Na zooveel tegenslag. Het moest eenmaal gebeuren. De vraag is: hebben wij. zooals het is gegaan. Ons leven goed geleefd en alles goed gedaan? Ik zie dien kleinen man. die na mij nu zal komen Al even trotsch als ik die zelfde droomen droomen, Het is de oude droom en die herhalen wij En straks is het voorbij, voor U en ook voor mij. ijn wij niet zelf dit jaar vol hoop weer aangevangen. Door een geheel Nieuwe Gemeenschap te verlangen? Maar ach'zie: meestentijds vergaten wij daarbij: Gemeenschap buiten ons bestaat niet. dat zijn wij. Wij willen overal het slechte wel verdrijven. Indien wij zelve maar hetzelfde kunnen blijven. Maar zoo verandert men den aard der dingen niet, Zie maar rondom ons heen en wat er is geschied. Ach jongeman, jij denkt, dat '40 anders zijn zal. Ik hoef slechts heen te gaan en zie maar ik verdwijn al. Maar als het nieuwe jaar een nieuwen naam al draagt, 't Probleem blijft er dan nog, dat nóg om klaarheid vraagt. Ik weet wel: nu wil jij het eens opnieuw probeeren Jij denkt aan nieuwe wetten en aan nieuwe heeren. Maar meester ben je niet. zoo min als ik het was. De menschen zijn het hier en die zijn glad als glas. De een die poogt zich aan den ander te verrijken. Weet jij den vloedgolf van de zelfzucht in te dijken? De ander moordt om winst en lijdt zijn broer gebrek En vraag hem hulp. hij denkt: ga heen en houd je mond. De menschelijke geest is juist zooals 't klimaat is, Niet slechts is hij de man, die doortast en kordaat is Het regent dagen lang. het moet wel donker zijn. Dan breekt de hemel wat voor één uur zonneschijn. 'k Heb roofmoorden gezien om nog geen twintig gulden, En moordpartijen om wat niet betaalde schulden. 'k Heb stemmen als van dieren in dit jaar gehoord. Ik zag familiestrijd en veeten om een woord. En dan de dingen nog. die buiten 's mensch bedoelen Geschieden, maar die zij niet minder hevig voelen. Een auto-ongeluk 't is al droef wat ik zeg Of vijftien graden vorst of wéér een overweg. Of menschen. die elkaar al lachende bestelen. Een crisisheffing en vergunning om te teelen Een malversatie hier met nasleep van veel leed. Een knoeien met den grond, die Moeder Aarde heet. Daar weer oneerlijkheid van menschen, die zoo boos zijn, Of menschen zonder werk: dat heet men werkeloos zijn. En dan heeft men dit jaar iets anders nog geleerd. Wat voorheen nimmer door den mensch is geprobeerd. Dit was de eeuw van 't licht, dat was den mensch zijn luister. Nu heeft hij weer geleerd te leven in het duister. •Nu plakt hij met papier zijn vensters grondig dicht. Zou hij zich schamen soms en schuwt hij dus het licht? Of zijn 't zijn daden, die in dit verwarde kluwen Het licht niet kunnen zien en dus het daglicht schuwen? Dan ware 't met den mensch niet hopeloos gesteld Maar neen, zoo is het niet, hij vreest slechts het geweld. Dat hij heel duidelijk, niet in verwarde droomen Nog van te voren reeds ter kimme aan zag komen. En toen bracht hem de struis aan 't menschelijk verstand. Ik vlucht niet voor 't gevaar, ik steek mijn kop in 't zand. En men bracht geld bijeen, ontzaglijke credieten, Niet voor cultuur, neen, maar om in de lucht te schieten. Zoo dwingt de eene mensch den ander tot een daad, Die op één lijn met het verstand der dieren staat. Wat zal een kleine Staat dees groote dwaasheid keeren, Of pogen zich beleefd heldhaftig te verweren? Maar zoover is 't nog niet, zeg Gode daarvoor dank. Nóg is neutraliteit een nationale klank. Nóg zaten wij toen slechts met nationale lasten. Waarop de toestand ons in Nederland vergastte. Wij dachten toen nog slechts aan lager boterprijs En gingen 's zomers nog zeer welgemoed op reis Wij liepen warm voor de Provinciale Staten En hoorden in Den Haag van vreemde kogelgaten In 't raam van het gebouw van 'n buitenlandsch gezant. Het scheen wel of er was wel heel wat aan de hand. Wij lazen nog van roof in juweliersbedrijven. Van dienstmeisjes, die hier niet langer mochten blijven. Die opgeroepen werden, stond er in de krant, - Liefst met een beetje geld in dienst van 't vaderland. Wij hadden dat was een van onze goede dingen Het dringende probleem der vreemde vluchtelingen. Die lieten wij in hun ellende toch niet los. Wij hadden 't Parlement en kranten vol van Oss. Wij hadden praats genoeg en heel wat op ons lever, Wij hadden het probleem: de coloradokever. Wij spraken over herbewapening van geest. Maar wij zijn ook hiermee toch nog te laat geweest. Wij hadden ander leed en and're zorg intusschen, Wij hadden het probleem der wilde autobussen En wat dan blijder ook eens onze aandacht vraagt: 't Besluit der P. T. T.: het briefport wordt verlaagd. En is er ieder jaar dat kan toch nimmer missen Geen zender in 't geheim? Dit jaar was hij in Lisse. <t^elf aan de geestelijke herbewapening Hangt in 't voorbije jaar een droev' herinnering. D'herinnering zooals die in ons land betoond werd. Toen er een vredesvorst, een nieuwe Paus gekroond werd. Toen is het geest'lijk herbewapenen geschied. De wereld was present, maar Neerland was er niet. Nog is de Koningin naar België gaan reizen. Er stierven menschen ook op wie men trots kan wijzen. En met de Koningin zijn zij een voorbeeld van Hoe het zou moeten zijn en hoe een mensch dat kan. Wij hadden hier het feest van honderd jaren treinen. Den weerslag van 't probleem van staten, die verdwijnen, 't Gevaar sloop naderbij voor 't land en voor den Staat, Soldaten op hun post, de weermacht was paraat. Toen kwam een crisis der ministers d' orde storen. Toen weer een blij bericht: Prinses Ireen geboren! Dan werd er weer eens iets van droever klank gehoord. De vloek der booze daad, genaamd de koffermoord. at kan een mensch toch wel zóó droomen in zijn leven, Dat geen dier droomen ooit als uitkomst heeft gegeven, 'k Vergeet niet dat het leven ook veel schoons bewaart. Maar luistert allen toe, 't venijn zit in de staart. Geen mensch van die nu leeft zal het wel ooit vergeten. Hoezeer de haat zich in den mensch had vastgebeten. Toen ging de crisis snel en kwam zij op haar hoogst. Het was het resultaat, het rijpen van de oogst. Het was de oogst, die na het droevige mislukken Rijp voor Europa was om eindelijk te plukken. De oogst van haat en nijd in het gesproken woord, Oogst van verderf en dood, de oogst van bloed en moord. Der Belgen Koning en onz' edele Vorstinne, Zij drongen aan met klem zich toch nog te bezinnen. Zij boden in 't conflict hun goede diensten aan. Vat niet de wapens op. blijft aan uw grenzen staan! Het heeft niet mogen zijn de haat en nijd te keeren. 't Is zwaar om zulk een geest van oorlog te bezweren. De oorlogsgruwel ging. Zoo werd het pleit beslecht: Den goeden vredesgeest werd boeien aangelegd. De slagen van den strijd over Europa klonken, De geest van haat en nijd, en onze schepen zonken. En schending van de lucht bleef ons ook niet bespaard. Maar 't beste wapen is: de distributiekaart. Al regelt die dan ook 't rantsoen van onze spijzen. Tot nu toe kunnen wij ons kleine land nog prijzen. Wat offers brengen wij. da's nog niet zoo verkeerd. Dat is juist onze schuld, dat hadden wij verleerd. Dat moeten wij opnieuw van Willibrord gaan leeren, Of heeft slechts onze mond d'apostel willen eeren? Wat Willibrordus ons eeuwen geleden bracht Dat hebben wij te lang vergeten of veracht. e aarde is zoo schoon. God schonk ons al dit schoone. 'k Geloof, dat wij Hem toch wel heel erg slecht beloonen. Hij gaf ons bloemen van zijn goddelijk palet. Wij hebben ze geplukt en er beton gezet. Erken: Hij wilde zich in mildheid niet besnoeien. Wij konden anders niet dan al zijn schoons verknoeien. Ik klop dus op mijn borst, het is een vreemd getij. Hoop op het nieuwe jaar. want mijn beurt is voorbij. Hoop op den naam door U dit jaar zoo blij beleden Den naam van een prinses. Irene: dat is: Vrede! TROUBADOUR. De spreker is een oud gebogen man. van zorgen vergrijsd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 25