DE BOUW VAN LEIDENS STADHUIS. rkrie mannen en hun noodlot iet carillon van Leidens nieuwe stadhuis is in den toren ge- 'eschen en aan de installatie ervan wordt de laatste hand gelegd De begrafenis van het stoffelijk overschot van burge meester Max, welke een sober karakter droeg, had Donderdag plaats. De rouwstoet vertrekt van het stadhuis te Brussel. (Telegrafisch overgebrachte foto) De nieuwste opname van het Enge'sche Oorlogs Kabinet met Anth Eden; Sir John Anderson en Sir Edw Budges, welke heeren geen deel uitmaken van dit kabinet, doch er wel toegang hebben Achterste rij staandeSir. Joh Anderson; Lord Hankey; Hore Belisha; Churchill; Sir Kingsley Wood; Anth Eden; Sir E Bridges Zittend: Lord Halifax; Sir John Simon; Chamberlain; Sir Samuel Hoare en Lord Chatfield Het borstbeeld van den Nobelprijswinnaar, prof dr. P. Debije, is Donderdag te Maastricht onthuld en aan de gemeente overgedragen in tegenwoordig- In het hart van de Siegtried-linie Een der onderaardsche telefoon centrales van de Duitsche weermacht aan het Westelijk front r de militaire autoriteiten werden Donderdag te Hilversum opmeuw verschillende vracht- en luxe auto's voor het leger gevorderd FEUILLETON door A. J. HUISMAN. (Nadruk verboden). 29) Aan zyn rechterhand, zeiden zijn vin gers hem, strekte de zijmuur van het huis zich uit. Met de eene hand op den boven sten stijl van de trapleuning keerde hij zich naar links en deed een stap vooruit. Een lange lijn van wit licht bracht hem even in verwarring. Doch na nóg een pas wist hij wat het was. Hij stond in een bree- de, onverlichte hall. Aan den anderen kant ervan, naar de voorzijde van het huis toe, stond een deur op een kier. De kamer achter die deur was verlicht. Hij bleef doodstil staan en luisterde. Geen geluid kwam uit die verlichte ka nier, noch uit een ander deel van het huis. Hij staarde om zich heen. Zijn oogen wa ren nu geheel aan het duister gewend. Zelfs bij het zwakke, gebroken lichtschijnsel, dat door den kier van de deur kwam, kreeg hy een vaag idee van de afmetingen van de breede hall, waarin hij zich bevond. Maar toch was het Licht onvoldoende om zijn omgeving duidelijk te onderscheiden. In de donkerder hoeken kon hij heelemaal niets zien. En het was nog best mogelijk, dat Barrett of een ander ergens in de scha duw stond, luisterde en hem gadesloeg. Hij had geen revolver en geen zaklan taarn. En ineens drong het tot hem door wat een idioot hij toch was geweest om on voorbereid als hij was, den indringer in he+ huis te volgen. Niet dat hij zich nu liet afschrikken. Als de man voor hem Barrett was, die een of andere schurkenstreek in den zin had in den geest van het leeghalen van Ches- ters brandkast, wilde O' Malley zekerheid hebben. Hij moest eens en vooral de kwes tie van Barretts schuld vaststellen. Als hij een wapen in zijn hand had gehad, en een troep agenten achter zich, zou het pikante van het avontuur er voor driekwart voor hem of geweest zijn zoo was zijn aard nu eenmaal! Maar het intens genieten van zijn ris kante positie benevelde zijn geest niet; evenmin doofde het zijn besef van de moei lijkheden en gevaren die hem omringden. Zijn instinct waarschuwde hem dat Barrett niet voor een klein gerucht vervaard was een formidabele tegenpartij. En om met hem af te rekenen of hem te vermij den, moest O' Malley hem eerst opsporen liefst zoo vlug mogelijk! Dit gevoel, dat het onmiddellijk moest gebeuren, verleidde hem tot een flater. Want hij sloop langs de leuning naar de voorzijde van de gang, met zijn oogen als gehecht aan de lichtstreep voor hem en hij had nog maar drie korte passen gedaan toen zijn voet en daarna zijn borst in on zachte aanraking kwamen met een lage kist of kast, die tegen de leuning van de trap stond. Niet alleen had zijn schoen, die tegen de kast botste, een geluid ge maakt, dat duidelijk hoorbaar was in de stilte, maar de pijn van den stoot deed hem naar voren struikelen, zoodat zijn beide handpalmen op den bovenkant van de kast terecht kwamen en de gang letterlijk galmde van het lawaai, dat hij gemaakt had. Met de tanden op elkaar van pijn en ont steltenis, richtte O' Malley zich op en wachtte, terwijl zijn oogen de donkere hoeken om zich heen afzochten en zijn ooren gespitst waren om de .geringste be weging op te vangen. Maar hij hoorde of bespeurde niets. Toch bleef hij wachten. En na een oogen- blik scheen het hem toe dat hij het vage vibreeren kon onderscheiden van steel- sche voetstappen, ergens op denzelfden vloer als waarop hij stond, maaf na een kort moment hield die lichte trilling weer op. Weer scheen het huis volkomen verla ten. De jonge Ier wachtte nog even; toen ver volgde hij zijn sluipenden tocht. Hij ging van de kast weg en verder de hall in. Een rustig onderzoek overtuigde hem dat er niemand boven hem was op de trap die uit de hall naar de eerste verdieping ging. Hij kon nergens een lichte plek bekennen, die het gezicht van een man moest vormen, zelfs in deze zwakke lichtschemering. Hij wijdde nu zijn andacht aan de deur van de verlichte kamer en naderde deze op zijn teenen, bij iedere stap wachtend om te luisteren en omzich heen te kij ken. Op stille voeten gleed hij door de hall, schuin overstekend. Toen hy de licht streep, die de openstaande deur doorliet, naderde, was hij in staat een stoel te ont wijken, die voor hem stond. En eindelijk betastte hy den deurpost, geruischloos en zonder verdere hindernis. Deze deur ging naar binnen open. De scharnieren waren het dichtst bij hem en de knop was het verst van hem af, zoo dat hy vanaf het punt waar .hy stond di rect in de kamer kon kijken. Maar de kier liet hem alleen een gedeelte van den muur zien, links van degeen die binnen trad. De kamer zelf lag naar rechts en v/as aan zijn blik onttrokken. Voorzichtig legde hij zijn vingers op den kant van de deur, luisterde scherp en duw de toen de deur verder open. Steeds meer van de kamer kwam in het gezicht. Hij zag een schilderij, toen een deur met een gordijn er voor, die waarschijnlijk naar een ander vertrek voerde en ten slotte den hoek van een zijmuur en een venster aan de overzijde van de kamer. De deur was nu een heel eind open. Deze had goed geoliede scharnieren en had geen geluid gemaakt bij het opengaan. Met oneindige behoed zaamheid kwam O' Malley naar voren, steeds een beteren blik op de kamer krij gend, tot de deur ten slotte heelemaal open stond en de heele kamer zich aan zijn oog vertoonde. Het vertrek scheen een bibliotheek en studeerkamer te zijn. Aan twee kanten stonden boekenkasten tegen den muur, bij na tot aan de zoldering. Een groote, geel eiken schrijftafel, met rijk beeldhouw werk versierd, nam het midden van het vertrek in. Een achthoekige lamp met een donkere kap stond op het bureau, dat bedekt was met boeken en papieren, som migen ongelooflijk stoffig. Deze bijzonder heden merkte O' Malley terloops op. Zijn blik was op ander dingen gericht. Een enkele electrische peer in de tafel lamp was het eenige licht toen O' Malley binnenkwam. Hij zag een haard aan de verste zijde van het vertrek, geflankeerd door breed eiken paneelen. Een van deze paneelen stond open; het stond- uit in de kamer alsof het scharnieren had. In de donkere ruimte er achter werd het licht door metaal teruggekaatst. Het was een open brandkast, waarvan de deur het schijnsel van de lamp opving. De inhoud lag in de grootste verwarring. De grond bij het paneel was bezaaid met papieren en verscheurde envzloppen, achteloos neerge gooid. Een gemakkelijke draaistoel was bij de schrijftafel getrokken aan den kant, het lichtst bij de deur, en in den stoel zat een man die voorover leunde, het hoofd op de armen, en vast in slaap. Zijn rug was naar O" Malley toegekeerd en een mo,ment hield deze hem voor den man, die hem voorge gaan was in het huis. Een tweede blik deed hem echter zijn vergissing inzien. Deze man droeg een smoking-costuum met een fluweelen kraag. Hij had geen hoed op en het licht viel op het schaarsche wit te haar aan den achterkant van zijn hoofd. O' Malley bleef aarzelend in de deur opening staan. Hij keek snel in de donkere hall achter zich en deed een stap in de stille kamer, half verwachtend in een soort hinderlaag te vallen. Hij bewoog en de gedaante aan het schrijfbureau be woog eveneens. Een van zijn armen gleed van den kant van de tafel en viel in zyn schoot. O' Malley bleef als versteend staan. De jonge Ier had zich afgevraagd of de slaper niet Bindles was, de eenzame vrek. Nu schokte een ander ontstellend vermoe den zijn geest, als een plotseling zenuw tergend alarmsignaal Et was iets grotesk, iets ondefinieerbaar gruwelijks aan dat slappe inzakken; en zoo'n plotselinge bewe ging moest hem hebben gewekt of ten min ste doen opschrikken in zijn slaap. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 12