De eerste Encycliek van Paus Pius XII
De oorzaken der huidige rampen
Dwalingen en haar gevolgen
DINSDAG 31 OCTOBER 1939
CE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 5
„Zij begrepen de ijdelheid niet
der menschelijke pogingen
om de wet vanChristus
te vervangen door
iets, wat erop
lijkt".
PIUS XII.
DOOR DE GODDELIJKE VOORZIENIG
HEID PAUS, AAN DE EERBIEDWAARDI
GE BROEDERS, PATRIARCHEN, PRIMA
TEN, AARTSBISSCHOPPEN, BISSCHOP
PEN, EN ANDERE HERDERS, DIE IN
VREDE EN GEMEENSCHAP MET DE
HEILIGE STOEL LEVEN.
Heil en Apostolischen Zegen.
Het geheimnisvolle raadsbesluit Gods
heeu Oho, zonaer Onze vercnensie, ae hoog
ste waarcugneid en de ernsuge zorg van
het Oppernerüerscnap toevertrouwd, juist
in dit jaar, waarin de veertigste verjaaiaag
valt van de toewijding van de menscniieia
aan het Allerheiligst Hart van Onzen Ver
losser. De toewijding aan het Allerheilig
ste Hart geschiedde doi r Onzen onsterie-
lijken voorganger, Leo XIII, tegen het ein
de van de vorige eeuw, juist voor het begin
van het jubeljaar.
Met welk een vreugde, ontroering en in
nige instemming wera de encycliek „An
num Sacrum" ais een hemelsche bood
schap begroet door Ons. toen Wij als jonge
leviet de woorden mochten uitspreken:
„Ik zal opgaan tot het Altaar Gods". En
met welk een vurjg enthousiasme hebben
Wij Ons toen vereenigd met de gedachten
en de bedoelingen, die deze waarlijk pro-
videntieele daad van een Opperherder be
zuiden, die zoo diep de bekende en ver
borgen nooden en kwalen van zijn tijd
begreep. Ons hart was vervuld van groote
erkentelijkheid jegens de Voorzienigheid,
Die het eerste jaar van Ons Pontificaat
deed samenvallen met een zoo belangrijke
herdenking, welke Ons zoo dierbaar was
in het eerste jaar van Ons Priesterschap
Met welk een vreugde zouden Wij de ge
legenheid niet aangrijpen om van den
dienst aan den „Koning der Koningen en
den Heer der Heeren" (1 Tim. 6, 15; Apoc.
19, 16) het inleidend gebed te maken,
waarmede Wij Ons Pontificaat aanvaard
den, in den geest van Onzen onvergetelij-
ken Voorganger en in getrouwheid aan de
verwezenlijking van Zijn doelstellingen?
Hoe gaarne zouden Wij van dezen ^ere
dienst aan Christus Koning niet de alpha
en de omega willen maken van al hetgeen
Wij willen en hopen, van ons Leven en
Werken van Ons dulden en van Ons lij
der., om dit alles toe te wijden aan de uit
breiding van het Rijk van Christus?
Wanneer Wij alle uiterlijke gebeurtenis
sen en de innerlijke ontwikkelingen van
de laatste veertig jaar in het Licht der
Eeuwigheid beschouwen, wanneer Wij
daarvan de goede dingen en de mislukkin
gen overzien dan verschijnt steeds' duide
lijker voor Onzen geest het gewijde karak
ter, de symybolische aansporing, 't zuiveren
de en verheffende doel van deze algeheele
toewijding aan Christus-Koning. De zielen
werden erdoor versterkt en verdedigd en
tegelijkertijd was het een daad van Vér
ziende wijsheid, die tot doel had de
schelijke samenleving te genezen en te
veredelen, en het waarlijk goede te bevor
deren.
Steeds duidelijker kwam Ons voor oogen
te staan dat deze toewijding een verma
nende boodschap was van Gods Genade,
niet alleen gericht tot de Kerk, maar tot
geheel de wereld, die een opwekking noo-
dig had en een gids, een wereld, die zich
uitsluitend bezig hield met tijdelijke aan
gelegenheden, die steeds verder op een
dwaalspoor geraakte en slechts aardsche
idealen najoeg; het was een boodschap tot
een menschheid, die zich steeds meer ver
vreemdde van het Christelijk geloof en
meer nog van de erkenning en de toepas
sing van de wetten van Christus: het was
een boodschap tot een wereldbeschouwing,
die de leer van liefde en zelfverloochening,
zooals zij vervat is in de Bergrede, en de
Goddelijke Liefde van het Kruis als dwaas
heid beschouwde.
Zooals eens de Voorlooper van den Heer
aan diegenen, die Hem zochten en Hem
ondervroegen ten antwoord gaf: „Ziet het
Lam Gods" (Joh. 1, 29) om hen te verma
nen dat de Jahweh der heerscharen (Agg.
2. 8) als een onbekende onder hen ver-
b'e°f, zóó richtte de Plaatsbekleeder van
Christus vermanend Zijn woord :„Ziet Uw
Koning!" (Joh. 19. 14) tot de godlooche
naars, tot de twiifelaars, tot de besluite-
loozen en decenen die aarzelden, die ofwel
v'"'"erden den altijd levenden en altijd in
7"'n K<*rk werkenden Christus te volgen,
ó*woi Hem slechts langzaam en onver
schillig en ten halve volgden. Voor ontel
bare zielen zijn onbeschrijflijke weldaden
voortgevloeid uit de verspreiding en de
verdieping van de Eeredienst van het God
delijk Hart, die behalve bij de toewijding
van de menschheid aan het H. Hart tegen
het einde van de vorige eeuw, een schit
terende bekroning vond in de instelling
van het feest van Christus Koning door
Onzen onmiddellijken Voorganger, onster-
felijker gedachtenis; het werd „een vloed
met zijn stroomen die de Godheid in vreug
de brengt" (Ps&lm 45, 5). Welk tijdperk
heeft deze poederen meer noodig dan deze
tijd? Welk tijdperk werd meer gekweld
door geestelijke leegheid er. dooi diepe in
nerlijke armoede dan het tijdperk, waarin
Wij nu leven, ondanks de materieele en
louter maatschappelijke vooruitgang?
Is op onzen tijd misschien niet het op
zienbarende woord van de Apocalyps van
toepassing: „Ge zegt. ik ben rijk, ik heb
overvloed en ik heb behoefte aan niets.
Daarom beseft ge ook niet, dat ge ellendig
zijt en erbarmelijk, arm, blind eil naakt?"
(Apoc. 3, 17).
De plichten van onzen tijd.
Eerbiedwaardige Broeders! Is er dan
een grootere en meer dringende plicht
denkbaar, dan de aankondiging van den
„ondoorgrondelijken rijkdom van Chris
tus" (Ephes. 3. 8) aan de menschen van
onzen tijd? Is er iets edelers denkbaar, dan
de banier van den Koning te ontplooien
voor hen, die valsche vaandels hebben ge
volgd en nog volgen, en hen terug te bren
gen tot de banier van het Kruis, die zij
hebben verlaten? Wiens hart zou niet ont
branden in deernis en erbarmen en wie
zou niet te hulp snellen bij het aanschou
wen van zooveel broeders en zusters, die
zich door dwalingen, hartstochten, ophit
singen en vooroordeelen hebben laten ver
wijderen van het geloof in den waren God
en die zich hpbben afgekeerd van de blijde
en heilbrengende Boodschap van Jezus
Christus? Welke priester o1 leek. behoo
rende tot het leger van Christus, voelt zich
met gedrongen tot groote waakzaamheid
tot een meer vastberaden verdediging
wciir.eer hij ziet noi te '-ij£.nden van
Christus steeds talrijker worden, wanneer
bij bemerkt, dat de woordvoerders van
deze stroomingen, die God loochenen of
wel de waarheden en de waarden van het
geloof in God en in Christus niet in prak
tijk brengen, de tafelen der wet met Gods
Geboden in stukken breken om hen te
vervangen door wetten en .lomien wsar-
uit de ethische inhoud van de Openbaring
op Sinai en de geest var dc Bergrede en
van het K**uis verbannen zijn?
Wie zou niet diep bedroefd zijn, wan
neer hij waarneemt, hoe deze dwalingen
tragische vruchten oogsten onder hen, die
in dagen van rust en veiligheid de vanen
van Christus yolgen, maar die meer in
naam dan metterdaad christen zijnde
in de uren van strijd, lijden en in verbor
gen of openlijke vervolging het slachtof
fer Worden van hun kleinmoedigheid, van
zwakheid en van onzekerheid, en die be
vreesd voor de offers, welke hen om wille
van het geloof worden opgelegd, den moed
niet vinden, om den bitteren kelk van de
geloovigen te drinken?
In het teeken van Christus
Koning.
Moge het naderende feest van Christus
Koning, waarop dit Ons eerste Rondschrij
ven U zal bereikt hebben. Eerbiedwaardi
ge Broeders, in deze tijdsomstandigheden
en bij deze geestelijke verhoudingen een
dag zijn van genade, en van diepgaande
hernieuwing in den geect van het Konink
rijk van Christus.
Moge het een dag zijn, waarop bij de
toewijding van het menschelijk geslacht
aan nu Gcdoelijk Hart, welke toev.vding
op bijzonder plechtige wijze gevierd moet
worden, alle geloovigen van alle volkeren
en natiën in eerherstel en aanbidding zich
zullen scharen rond den troon van den
Eeuwigen Kening, om de eer van trouw
aan Hem en aan Zijne wetten van waar
heid en liefde voor nu en altijd te her
nieuwen.
Moge het een dag zijn van genade voor
do geloovigen, waarop het vuur, dat de
Heer op aa'-de is komen brengen, zich
moge ontwikkelen tot een steeds meer
heldere en meer zuivere vlam. Moge het een
dag van genade zijn voor de lauwen, voor
de geestelijk vermoeiden, voor de ontmoe
digden en mogen er in hun kleinmoedig
geworden hart nieuwe vruchten rijpen van
geestelijke hernieuwing en van verster
king voor de ziel. Moge het ook een dag
van genade zijn voor hen, die Christus nh-t
kennen en vcor hen. die Hem hebben ver.
loren; moge het een dag zijn,, waarop uit
de harten van millioenen geloovigen het
gebed moge opstijgen; „het waarachtig
licht, dat alle menschen verlicht, kwam in
de wereld (Joh. 1, 9) moge dit licht hun
den weg dps heils verlichten en moge Zijn
genade in het onrustig hart der dwalen-
aen het verlangen wekken naar de eeuwi
ge goedeien. het verlangen naar de terug-
Keer van Hem. Die vanaf den smartelijken
troon van het Kruis nog dorst heeft naar
zielen en Die brandend is van verlangen,
om ook voor hen de „Weg, de Waarheid (en
het Leven" (Joh. 14, 6) te worden.
Terwijl Wiji met vertrouwvol hart deze
eerste Encycliek van Ons Pontificaat stel
len in het teeken van Christus Koning, zijn
Wij zeker van de eensimzinde en geestdrif
tige instemming van alle geloovigen.
De ervaringen, die bezorgdheid en de
beproevingen van dezen tijd, vermeerde
ren er. zuiveren het gemeenschapsgevoel
van het 1 aihclieke gezin in zeldzaam hoo-
ge mate. In al diegenen, die in God en in
Christus gelooven, wordt het bewustzijn
gewekt van een gemeenschappelijke be
dreiging van de zijde van een gemeen- i
schappelijk gevaar.
V/ij waren getuige van een troostend
vertoon van Katholieke gemeenschapszin,
die in zuo moeilijke tijdsomstandigheden i
de rijen dichter deed aaneenscharen en in
nig deea versterken de vastberadenheid
en den wil om te overwinnen, in die da-
gen, toen Wij met angstvallig hart, maar
vol vertrouwen op God bezit namen van j
den Stoel, die door den dood van Onzen j
Grooten Voorganger was opengevallen.
Het plebisciet der Katho
lieke eenheid.
De ontelbare getuigenissen van kinder
lijke gehechtheid aan de Kerk en aan den
Plaatsbekleeder van Christus, die Ons ge
werden bij gelegenheid van Onze verkie
zing en Onzp kroning, als warme en spon
tane uitingen, zijn levendig in Onze her
innering gebleven. Wij willen van deze
gunstige gelegenheid gebruik maken, om
tot U, Eerbiedwaardige Broeders, en tol
alle geloovigen een woord van diepe dank
baarheid te richten voor dat vreedzame
plebisciet van eerbiedige liefde en van on
wankelbare trouw aan het Pausschap.
Hierrmrm erkende men de providentieele
zending van den Opperpriester en van den
Opperherder. Want al deze uitingen waren
niet gericht en konden niet gericht zijn
aan Onze geringe persoon, maar aan het
hoogste ambt, waartoe God Ons heeft ver
heven. Hoewel Wij reeds vanaf het eerste
oogen blik (van Ons Pontificaat) de druk
der zware verantwoordelijkheid gevoel-
Hen, verbonden aan de hoogste macht. d;-
Ons door de Goddelijke Voorzienigheid
werd opgelegd, voelden Wij ons gesterkt,
teen Wij mochten aanschouwen deze groot-
sche en tastbare uit!"** van de onverbreek
bare eenheid van de Katholieke Kerk. die
zich hechter vastklemt aan de onwrikbare
rots van Petrus, en haar muren en bolwer
ken des te sterker maakt, naarmate de
overmoed van de vijanden van Christus
toeneemt. Ditzelfde plebisciet van de we
reldomvattende katholieke eenheid en van
de bovennatuurlijke broederschap der vol
keren rond den Gemeenschappelijken Va
der, geleek Ons des te rijker aan verwach
tingen, naarmate de materieele en geeste-
telijke omstandigheden van de dagen,
waarin dit geschiedde, tragischer waren;
de herinneringen hieraan sterkte 0"s ook
in de eerste maanden van Ons Pontificaat,
waarin Wij de moeilijkheden, de an^ten
en de beproevingen ondervonden, waarme
de de weg van de Bruid van Christus be
zaaid is.
De diepe erkentelijkheid, die Wij ge
voelden bij het vernemen van de wen-
schen van hen, die niet tot het zichtbare
lichaam van de Katholieke Kerk behoo-
ren, willen Wij niet stilzwijgend voorbij
gaan. In hun edelmoedigheid en oprecht
heid wilden zij de gevoelens niet veron
achtzamen, die hen ofwel in de liefde tot
Christus, ofwel in het geloof tot God, met
Ons verbinden. Tot hen allen richten Wii
een woord van dank. Wij bevelen hen al
len. en ieder van hen in het bijzonder aan
in de bescherming en de leiding van den
Heer. en Wij verzekeren hen plechtig, dat
slechts één gedachte in Ons overheerscht;
de gedachte, om het voorbeeld na te vol
gen van den Goeden Herder, om all^n tot
ware gelukzaligheid te brengen; „ondat zii
leven en overvloed hebben" (Joh. 10, 10).
Aan ons bemind Italië.
Op bijzondere wijze gevoelen Wij On?
gedrongen, om openlijk Onze dankbaarheid
te betuigen voor de eerbiedige hulde, di®
Ons gewerd van de zijde van de Vorsten,
van de staatshoofden en van de publieke
autoriteiten van die natiën, waarmede de
H. Stoel vriendschappelijke betrekkingen
onderhoudt. Het is Ons een bijzonHer ge
noegen om in deze eerste Encycliek, ge
richt tot de christeliike bevolking, die over
de geheels wereld is verspreid, in dit oo-
zicht het fcemir.de Italië te vernoemen, de
vruchtbare tuin van het. geloof benlant
door de Prinsen der Apostelen. Dank zij
het providentieele werk van het Verdrag
van Lateranen neemt Ilalië nu een eere-
D'ciats -n onder de Staten, die officieel bii
den H. Stoel zijn p^orrediteerd. Als het
morgenrood van een vredige en bro'"3-
lijke eenheid zoowel voor het altaar als in
hei burgeilijke leven, ontsproot uit dit
verdrag het „herstel van de vrede van
Chirslus \tor ltanëWjj richten onze ge
beden tot God, opdat Hij een heldere he
mel moge schenken voor deze vrede, en
opdat deze vrede moge doordringen in het
Italiaansche volk, en opdat deze vrede
stei k te moge geven aan dit volk, dat ons
zoo na aan het hart ligt, en in welks mid
den wij dezelfde levenslucht ademen. Wij
bidden God, dat dit volk, zoo dierbaar aan
Onze Voorgangt-r». en aan Ons, zich steeds
moge verheugen in de hooge Goddelijke
Bc.-c.'f i miiig er. t waarheid moge o..cit_:-
vinden var. het woord van den Psalmist:
„Gelukkig het volk, waarvan Jahweh de
God is!" (Psalm 143. 15). Deze nieuwe en
veelbeloovende juridische en geestelijke
toestand, welke dit verdrag dat een on-
vergankeiijK spoor zal nalaten in de histo
rie voor Italië en voor de geheele ka
tholieke wereld heeft geschapen en beze
geld heeft Ons nimmer zoo grootsch en
zoo eenheidscheppend toegeschenen als op
den dag. toen Wij vanaf de verheven log
gia van de Vaticaansche Basiliek Onze
hande- voor de eerste man', zegenend heb
ben uitgestrekt over Rome, de zetel der
Pausen en Onze zeer beminde geboorte
stad, en over het Italië, dat met de Kerk
is verrend, en over de volkeren der ge
heele wereld.
Een Apostolische plicht;
getuigenis afleggen van de
Waarheid.
Als Plaatsbekleeder van Hem, Die in een
beslissend uur tegenover den vertegen
woordiger van de hoogste macht op aarde,
die destijds bestond, het groote woord
sprak: „Ik ben geboren en in de wereld
gekomen, om getuigenis af te leggen van
de waarheid; alwie uit de waarheid is,
luistert naar mijn stem!" (Joh. 18, 37) ge
voelen Wü het als een Plicht van Ons
ambt, met Apostolische vastberadenheid
ook in onze dagen getuigenis af te leggen
van de waarheid.
Tot deze plicht behoort noodzakelijker
wijze het uiteenzetten en weerleggen van
de menschelijke dwalingen en feilen, die
onderkend moeten worden, alvorens zij
genezen kunnen worden: „dan zult ge de
waarheid leeren kennen, en dé waarheid
zal U bevrijden" (Joh. 8, 32).
Bij het vervullen van deze Onze plicht,
zullen Wij Ons niet laten beïnvloeden
door aardsche overwegingen; evenmin zul
len Wij Ons hiervan laten afhouden door
wantrouwen en tegenstellingen, door wei
geringen en misverstand. Ook de vrees,
dat Wij verkeerd zouden begrepen worden,
of dat Onze woorden verkeerd zouden
worden uitgelegd, zal ons niet beinvloeden.
Wij zullen dezen plicht vervullen met
die vaderüike liefde, die vol deernis over
de smart der kinderen hun tevens het ge
neesmiddel aanwijst. Wij zullen trachten
het voorbeeld van alle herders, de Goede
Herder Jezus, die tegelijk licht en liefde is,
na te volgen: „We zullen de waarheid be
waren in liefde". (Ephes. 4, 15).
Ann den sun-sang van den weg, die leidt
tot de gees'elrke en morecle armoede van
onze dagen, staan de verderfelijke pogin
gen van niet weinigen, om Christus te ont
tronen, alsmede de verwerping van de
wet der Waarheid, die Hij verkondigde,
en van de wet van Liefde, die de levens
bron is van Zijn Rijk.
In de erkenning van de koninklijke rech
ten van Christus en den terugkeer van
ieder afzonderlijk en van ue maatschappij
naar de wet van Zijn Waarheid en van
Zijn Liefde ligt de eenigste weg ter Zalig
heid.
Op het oogenblik, Eerbiedwaardige Broe
ders, waarop Wy deze regels schrijven, be
reikt Ons de rampzalige tijding dat de
vrceselijke oorlogsorkaan reeds ontketend
is, ondanks Onze pogingen om haar te be
zweren. De pen wil Onze hand ontglijden,
wanneer Wij denken aan den afgrond van
lijden, dat wordt uitgestort over ontelbare
personen, in wier huisgezinnen gisteren
nog een straal van bescheiden welvaart
binnendrong.
Ons vaderhart is van bange zorgen ver
scheurd, als Wij voorzien wat er zal voort
komen uit het duistere zaad van geweld
en haat. Maar juist bij dit apocalyptisch
visioen van dreigend en toekomstig onheil,
beschouwen Wij het als Onze plicht om
met aandrang de oogen en harten van al
len, in wien nog een vonk van goede wil
is, te richten tot Hem, van Wien het heil
van de wereld afhangt, op den Eene, Wiens
Almachtige en Barmhartige Hand nog een
einde kan maken aan dit onheil, op den
Eene, Wiens Waarheid en Liefde nog het
verstand kan verlichten en Die nog een
vuur kan ontsteken in de zielen van een
groot gedeelte \an de menschheid, dat in
dwaling is gedompeld, in egoïsme, in on-
eenigheid, en in strijd; en aan de wereld
een nieuwe orde kan schenken in den
geest van Christus Koningschap.
Het uur der Genade.
Misschien God geve het is de hoop
gewettigd, dat de ure van den smartelijk-
sten nood een uur van inkeer zal zijn in
de gedachten en gevoelens van velen, die
tot nu toe in blind vertrouwen den weg
der veelverspreide moderne dwalingen
hebben bewandeld, zonder te beseffen op
welk een gevaarlijk en onzeker terrein zij
zich bevonden. Velen misschien, die het
belang van de opvoedende en herderlijke
zending van de Kerk niet hebben beseft,
zullen nu beter de waarheid inzien van de
vermaningen van de Kerk, welke verma
ningen zij in de valsche zelfverzekerdheid
van vroegere dagen hebben verwaarloosd.
De nood van dezen tijd is een recht
vaardiging van het Christendom, en wel
zóó indrukwekkend, als men zich niet had
kunnen indenken. De bittere vruchten, die
gerijpt zijn op het hoogtepunt van anti
christelijke dwalingen en stroomingen, ge
ven ons een veroordeeling te aanschou
wen, die veel meer afdoende is dan welke
theoretische weerlegging ook.
Uren van een zoo pijnlijke ontgoocheling
zijn dikwijls uren van genade; het is een
„sparende voorbijgang des Heeren" (Exod.
12, 11) waarin poorten, die anders gesloten
zouden blijven, geopend worden op het
woord van den Verlosser: „Zie, Ik sta aan
de deur en klop". (Apoc. 3. 20). God weet
met welk een medelijdende liefde, met
welk een heiliee vreugde Ons hart zich
wendt tot hen. die tengevolge van zooda
nige smartelijke ervaringen in zi?h het
dringende en heilzame vcrianger naar de
waarheid, de gerechtigheid en de vrede
van Christus voelen ontstaan.
Maar ook voor hen, voor wie het uur der
verlichting nog niet heeft geslagen, kent
Ons hart slechts liefde en Onze liopen
kennen slechts h^t gebed tot den Vader
des Lichts, opdat Hij m hun zielen, die nu
neg onverschillig of vijandig staan tegen
over Christus, een straal moge laten val
len van het licht, waardoor een Saulus op
één dag in een Paulus werd veranderd, van
hes licht, dat zijn geheimzinnige kracht
juist in de moeilijkste uren voor de Kerk
hc^ft getoond.
Een algeheele sie"ingname tegenover de
dwalingen van onzen tijd kan beter ver-