TERREINRIT DER K.N.M.V. Dr. J. van Dijk plaatste Zaterdagmiddag een gedenksteen in het in aanbouw zijnde gebouw op het vliegveld Ypenburg, bestemd voor de opleiding van M-vliegers door de Natio nale Luchtvaartschool, bij welke gelegenheid dr. Van Dijk ook de vliegers inspecteerde De K.N.M.V. hield Zondag op Duinrell te Wassenaar haar gebruikelijke terreinkampioenschappen. Het parcours bleek op sommige punten verre van gemakkelijk Osendarp, die tijdens d? internationale atletiekwedstrijden te Londen zijn dijspier scheurde, wordt behoedzaam weggeleid De start der profs en onafhankelijken voor het wielercriterium, dat Zaterdagmiddag te Zandvoort verreden werd De winnaar der 1000 meter seniores eenpersoons kano, de heer J. Kraaien, wordt na zijn prestatie bij de kano kampioenschappen op de Boschbaan te Amsterdam gelukgewenscht Tusschen de Halvemaansteeg en het Muntplein te Amsterdam is de Amstel eenige meters teruggedrongen om plaats te maken voor een breederen verkeersweg Onder de toeschouwers bij de Zondag te Noordwijk gehouden tennis exhibi tions, bevond zich ook Z. K. H. Prins Bernhard. Rechts: Karei Lotsy .Ij- feuilleton Toen de scheidsmuur viel! door ISABEL C. CLARKE. 6) Neen, hij zou niet erg ver gaan, misschien niet verder dan. de Frent, om te zien, of er ook forellen waren. En als er dan nog tijd was, zou hij den heuvel opklauteren en naar de zee kijken. Het was niet mistig van daag, er moesten schepen te zien zijn. En dan zou hij op tijd terug draven naar de Towers. Er stond niet veel wind. Wat er nog was, kwam uit het Zuiden en droeg een flau- wen geur van chemicaliën mee. Wat vond hij het afschuwelijk, die geur en wat er aan vast zat, wat er aan vast zou zitten voor hem. Van hier uit kon je die hooge, kale schoorsteenen zien steken uit den rookeri- gen wasem, die boven Pagdon hing. Wat vond hij het vreeselijk, de rook en de stank en het heele misselijk gedoe. Verderop scheen de lucht zuiverder te worden, maar toen vielen zijn blikken op den zwaren muur, dien zijn grootvader ja ren geleden had laten bouwen. Was er nog niet genoeg smerig metselwerk in Pagdon, dat hij er zijn eigen park nog mee wou ontsieren? Cymbeline wist nie cvan die ge schiedenis met zijn tante, nooit had hij den naam Deste gehoord en het was nimmer bij hem opgekomen, dat er aan dien muur een historie zou vastzitten. Zooveel jaren had het eroote huis van warm-roode bak- steenen, dat daar vlak bij de bosschen lag, aan den overkant van de beek en er zoo heerlijk uitzag in het bleeke winterzonne tje, leeg gestaan, dat hij al niet meer naar de bezitters er van vroeg. Even zag hij het liggen, juist toen hij vlak bij de Frent was, toen onttrok die leëlijke muur het ineens aan zijn oog. Een meter of vijftig verder stond een watermolen, dit was neutrale zone. De mo lenaar had er al gewoond voordat iemand ooit iets gehoord had van de fabriek van Harriman en hij zag neer op die Harriman en was brutaal geweest toen de oude heer hem vroeg,, zijn land te verkoopen. Nu mijnheer Harriman hem bovendien nog het uitzicht had ontnomen door dien misselij ken muur, groette hij hem nauwelijks als hij hem tegen kwam. Hij stond heelemaal aan de zijde van Sir Roger in deze ruzie. Cymbeline dwaalde verder tot aan den molen, hij liep vlak langs de beek, omdat daar een sma lpad was en het minder nat leek dan het gras. Wat was het toch jam mer, dat er hier geen bruggetje lag, wat zou hij graag eens de overzijde verkennen. Hij was al lang vergeten, dat het Kerstmis was en hij naar de kerk moest met zijn grootvader, al zyn aandacht was er op ge richt om over het water te komen, over die heg te klimmen en te zien wat daar ach ten lag. Toen zag hij opeens iemand van uit de weiden naar den molen loopen. Het was een jong meisje, dat uit het bosch te voorschijn kwam en het paadje afliep naar den tuin van den molenaar. Zij droeg iets in haar hand. Cymbeline merkte op, dat zij een hel- Iderblauw manteltje en jurk droeg en een wit bontje en een witte mof. Haar lange goudblonde krullen dansten over haar schouders. Zy liep met vlugge dribbelpasjes. Cymbe line keek haar nieuwsgierig na. Hij vroeg zich af, wie zij wel kon zijn en waarom als het toch de naaste buren waren hij haar nog nooit had gezien. Dat zoo'n leuk gekleed persoontje familie zou zijn van den brommerigen ouden molenaar, leek uitge sloten. Toen zij dichterbij kwam, kreeg hij een hoog roode kleur en zei: „Is er ergens een brug? Ik zou zoo graag oversteken." „O, er is er nog lang geen", antwoordde zij nonchalant „Behalve in den tuin van den molenaar. En als je probeert daar door te loopen, dan bijt zijn hond je. Daarom heeft hij expres een valschen hond." Cymbeline lachte; hij was heelemaal niet bang voor honden en meende vast dezen wel te kunnen kalmeeren, als hij het pro beerde. Het meisje hield stil om naar hem te zien. Zij was ook aan het nadenken, wie hij wel zijn kon. Sinds zij hier waren ko men wonen, den vorigen zomer, was zij tientallen keeren naar den molen geweest met fruit en soep voor de zieke vrouw van den molenaar, maar nog nooit had zij iemand ontmoet. Ten minste, niemand zoo als Cymbeline. Zij vond hem den knapsten jongen, dien zij ooit gezien had. Hij had prachtige bruine oogen en een gedistingeerd voorkomen. Zij wilde wel, dat hij over de beek kwam, om zich van dichterbij te la ten zien. Ook wilde zij weten, wie of hij was en wat hij daar uitvoerde in het park van den ouden Harriman. Ook Cymbeline vond die blonde krullen en diep blauwe oogen leuk, omdat zijn moe der en zusje allebei donker waren, was dit een prettige afwisseling. „Ik wou, dat ik er over was", zei hij, met een blik op de Frent, die gezwollen door de regenbuien wel tweemaal zoo breed was als anders. „En als je dat deed, dan liep je op ver boden grond", zei zij. „Heusch?" Zij keken elkaar aan met den open onbevangen blik van kinderen. „Maar jij zult me toch niet laten vervolgen?" Even zweeg zij. Zij wist niet heel zeker, hoe zich te houden, zooiets was haar nog nooit overkomen. -„Dat hangt er van af, wie je bent", sprak zij, na even nagedacht te hebben. „Ik heet Harriman", zei hij bijna bruusk. Het scheen hem toe, alsof er een scha duw over haar gezicht gleed. „Harriman? De lui van de fabriek?" Het bloed schoot hem naar de wangen. Hij vond haar een brutaal nest. Hij schaam de zich voor die vuile, lawaaiige, stinken de fabriek. „O, dat spijt me," zei ze haastig. „Ik wou niet zeggen Zij was verlegen, dat zij hem pijn had gedaan. „Ja, je meende het wel", barstte hij boos los, „en je hebt gelijk. Ik ben de kleinzoon van mijnheer Harriman. En ik vind die fa briek ook vreeselijkVreeselijker dan jij. Ik vind het gezicht ervan en de stank en het lawaai verschrikkelijk." Hij beet haar die woorden toe, want het was de eerste keer, dat hij zijn gevoelens daaromtrent uitte en hij uitte tegelijkertijd de geconcentreerde woede van jaren. Zij was heusch een beetje geschrokken van die uitbarsting en keek hem onder zoekend aan, alsof zij probeerde zijn ge- Izichtspunt te zien. „Wij bemoeien ons niet met de Harri- mans", zei ze een beetje koel. „Neen, dat geloof ik wel", antwoordde hij met sombere, geërgerde stem. „Wij wo- bij de fabriek". Hij sprak het woord fa- nen hier ook niet, wij wonen in Pagdon, vlak briek uit met bittere minachting. „Daarom kennen wij hier niemand in de buurt. Wie je bent, weet ik niet, maar in elk geval zie je er niet uit als de lui uit Pagdon." De kleine stille vleierij, die uit die woor den sprak, deden haar prettig aan. Het speet haar nu nog meer, dat zij hem be- leedigd had. Maar ook in zijn boosheid was hij aantrekkelijk. „Ik heet Angela Weste", zei ze rustig. „Mijn vader is Sir Roger Weste, daar zul je toch wel eens van gehoord hebben? Hij is hier even goed bekend als.... als mijn heer Harriman. Onder het spreken glimlachte ze tegen hem, zij wilde hem een beetje plagen, dat hij weer in een goed humeur zou komen. „Wij wonen daar in dat roode huis, het heet Valleylands." „O, dank je, ik zal je met lastip vallen", zei Cymbeline. „Goeden dap" Hij nam met spottende 1 jkheid zijn pet af, keerde zich om et. deed een paar passen in de richting v-.i de Towers. Al het pleizier van zijn zwerftocht was er al lang af, hij voelde, dat hij de ren terug niet in recordtijd zou kunnen doen. „Toe, kom even terug". Als zij haar stem een beetje verhief, kwam er een zilveren klank in en de smeekende toon trof hem. Hij keerde zich weer om, zyn boosheid vergetend. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 9