WEEK-END. BIOSCOPEN TE LEIDEN LIED VAN DEZEN TIJD ZATERDAG 24 JUNI 1939 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD - PAG. 11 INTERPAROCHIEELE ST. JOSEPHSGEZELLEN VEREENIGING TE LEIDEN VERGADERINGEN IN DE KOMENDE WEEK. Maandag 26 Juni komen de leden van de tafeltennis-club bijeen; op de jaarver gadering ontbreekt niemand van de leden. Dinsdag 27 Juni vergadering van de commisarissen der afdeeling Gezellen. Deze vergadering is allerbelangrijkst met het oog op de bespreking van ons winter- program. Alle commissarissen dus pre sent. Woensdag 28 Juni, het bestuur van de bibliotheek komt bijeen. Vrijdag 30 Juni, vergadering van het be stuur van onze schaak- en damclub. ONZE „ZANGCLUB". Woensdag hield onze zangclub haar jaar jaarvergadering; de opkomst was goed, het ging er zeer geanimeerd aan toe. Een jaarverslag van den secretaris was in mineur; niet, dat deze onderafdeeling niet heeft gewerkt, verre vandaar, maar de be langstelling voor deze onderafd. is achter uitgaand. Van de 7 nieuwe leden, welke zich verleden jaar als lid opgaven, zagen wij geen teeken van leven; van de leden bedankten er een drietal, zoodat wij een twaalf leden tellen, die is veel te weinig. Besproken werd maar weer propaganda te gaan maken, wij geven den moed niet op. Wie van de Gezellen, geeft zich op? Wij hebben vooral in deze onderafdeeling nieuwe leden noodig; ook zullen wij zeer gaarne zien, dat de gehuwde leden tot deze onderafdeeling toetreden. Het bestuur werd in overweging gegeven om een groo- te Kerstuitvoering te organiseeren, waar aan ook niet-leden kunnen deelnemen. In een bestuursvergadering zal dit nader wor den uitgewerkt. Het resultaat va nde verkiezingen was, dat P. Smit werd herkozen als secretaris en H. Nijhuis werd gekozen in de plaats van J. v .d. Meel, die als lid bedankt heeft. Hte komende jaar zal er actief gewerkt worden aan de verbetering van onze on- derafdeelingen; wij zullen hopen, dat een groot aantal nieuwe leden (gehuwden en ongehuwden) deze onderafdeeling kjmt versterken. DE ENCYCLIEK-MEETING Verleden Zondag hield de R.K. Volks bond in samenwerking met de St. Josephs- gczellen een groote bijeenkomht te Zoeter- woude. Wij kunnen verwijzen naar het uitvoerig verslag in de Leidsche Courant van Maandag 19 Juni. Zeer vele gezellen hadden aan onzen oproep gehoor gegeven. De opkomst was bevredigend. Het was voor de eerste maal, dat er op deze wijze werd gewerkt; zij, die er geweest zijn, zul len er geen spijt van hebben gehad. Zij zullen zeker ook een volgend jaar aanwezig zijn en dan de px-opagandisten zijn, lie zullen meewerken om de belang stelling nog veel grooter te doen zijn. DE KOLPINGS-LIJFWACHT De Kolpings-lijfwacht breidt zich uit. Binnenkort zullen de vier nieuwe lijfwach ters worden geinstalleei'd. Er zijn er weer enkelen, die onze lijfwacht willen komen versterken. Zeer gaarne willen wij nog meer nieuwe leden aannemen. In de ko mende week zal daarvoor gelegenheid be staan. Men kan 2*ch opgeven bij den vice- praeses en ook bij den huismeester. Een volgend jaar hebben wij een sterk corps van lijfwachters noodig. EEN KOPEREN FEEST. De heer J. Sluyter, secretaris van het Centraal-verband, is op 1 Juli 12jaar als secretaris aan het Centraal Verband ver bonden. Bij uitzondering vermelden wij dit om de bijzondere plaats, welke hij in het gezellen-werk inneemt. PAUS PIUS XII EN HET NEGENTIG JARIG BESTAAN VAN DE GEZELLEN- VEREENIGING. Onlangs werd de dag herdacht, waarop Adolf Kolping met zeven gezellen negentig jaar geleden in een schoollokaal te Keulen begon met het gezellenwerk, dat nu over de geheele wereld verspreid is. Naar aan leiding hiervan heeft de president van dit werk, mgr. Hürth, te Keulen, uit het Vati- caan het volgende telegram ontvangen: „Op den negentigsten verjaardag van de stichting van het Kolping-werk, dat mag terugzien op een roemrijke ge schiedenis, gedenkt Zijne Heiligheid de ontelbare jongemannen die onder de banier van de waarlijk groote aposto lische gestalte van Vader Kolping in vele landen hebben mede gewerkt aan de levensvernieuwing van de maat schappij volgens de ideale grondbe ginselen van het christelijke geloof en die tot nu toe, ondanks de vele offers, verdienstelijk werk verrichten, en Hij schenkt aan allen, ook aan hun fami lies, uit vaderlijke liefde Zijn Aposto- lischen Zegen, die hen moge sterken, om de erfenis van den grooten Apos tel te bewaren en in zijn geest te mid den der geestelijke en sociale nooden van onzen tijd het licht van den chris- j teljjken levensvorm vooruit te dragen". Stroopers in het hooge Noorden. door OLIVER BRADLEY. Een paar weken geleden las ik in de krant, dat inspecteur Norman, als marskramer verkleed, twee van de ergste stroopers had gearresteerd. Later vertelde hij mij zelf het een en ander over zijn avontuur: „Ha, ik ging in de hutten, kwam in ge sprek met de menschen en pakte ondertus- schen mijn koopwaren uit lint, kammen, veiligheidsspelden, potlooden, papier, kou senbanden, schoenveters, enz. ik liet alles zien, wat ik had. Soms werd de een of ander mededeelzaam, als ik hem een paar veters had geschonken. En zoo kreeg ik van lieverlede zeer waardevolle gege vens over de omwonenden. Toen drong ik op zekeren dag ook binnen in de verdach te woning van Jan en Anders. Toen ik aan de deur van de hut klopte, hoorde ik, dat er binnen werd gefluisterd en dat er haastig een kast werd dichtge slagen. Even later riep een stem: „Binnen!" Toen ik binnentrad, zaten twee mannen aan de tafel te kaarten. Voor hen stond een flesch brandewijn en twee half gevul de glazen. De een was van middelbaren leeftijd, breed en gezet, met een knorrig gezicht; het zwarte haar was aan de slapen grijs. Onder de borstelige wenkbrauwen keken twee stekende oogen mij aan. Onge twijfeld waren zijn voorvaderen Tartaren. De ander was zijn verjongd evenbeeld. Je zag direct dat het vader en zoon waren. Bij den haard stond een smoezelige vrouw, die schuw en onrustig uit haar oogen keek. Ik groette en vroeg, of ze iets van mijn waren konden gebruiken. „We hebben alles", zei de vrouw. Ik merkte heel goed, dat ik ongelegen kwam. Ze wilden me zoo gauw mogelijk kwijt raken. Maar ik had geen haast. Toen ik binnenkwam, was de geur van gekoookt vleesch in mijn neus gedrongen. Maar er was op den haard niets meer te zien. Er stond alleen een koffiepot, die er nog niet langgeleden was neergezet, want hij damp te nog niet. Maar de vleeschgeur hing nog in de kamer. Wadr kwam die toch van daan? Ik wendde me onverschillig tot den oud sten man aan de tafel, die me woedend aankeek: „Hebt u werkelijk geen beters noodig?" „Neen", antwoordde de kerel, terwijl hij zijn glas brandewijn in zijn keelgat goot. „Maak dat je weg komt, jij met je vod den; zie je dan niet, dat we niet gestoord willen worden?" Nu wendde de vrouw zich tot de man nen aan de tafel: „Maak je niet kwaad, vader" zei ze, „hij doet je immers niets". De man dronk weer. Ik had intusschen eens goed rondgekeken en iets belangwek kends ontdekt. Heelemaal achter tegen den muur stond een houten kist en door een spleet van het deksel drong een zwakke, witte damp. Nu werd de situatie me volkomen duidelijk. „Neem me niet kwalijk dat 'Je u ge stoord heb", zei ik, nam mijn kastje weer op en ging. Ik begaf me direct naar het station en telefoneerde om een dozijn poo- tige kerels. Een half uur later waren zij al met een paar auto's bij me. Samen gin gen we nu naar de hut. Ditmaal echter trad ik naar binnen zon der te kloppen, op de hielen gevolgd door twee van mijn mannen. De beide kerels zaten nog altijd voor de flesch brandewijn, •naar de vrouw was verdwenen. Toen zc ons zagen, schrokken ze merkbaar. „Potverbegon de oudste „Wil je dat deksel van die kist eens even oplichten!" beval ik. „Wat zeg je? Dat deksel oplichten? Wat heb jij hier eigenlijk te vertellen?" brulde de man. „Ik ben inspecteur Norman. als je mis schien mijn naam kent", zei ik, ging toen zelf naar de kist en lichtte het deksel op, nog voor de mannen het konden verhinde ren. Zooals ik had voorzien, stond in de kist een pot met dampend elandenvleesch. „Zie je wel!" zei ik. „Meer bewijzen heb ben we niet noodig. We moeten nu de stroopers alleen nog boeien". Dat was natuurlijk gemakkelijker ge zegd dan gedaan. Ze stelden zich als ra- zenden te weer, sloegen om zich heen en beten waar ze konden. Tenslotte echter lukte het ons, hen de handen op den rug te binden en op den grond neer te leggen. Ik gaf hun bevel, de plaats te noemen waar zij het gestroopte wild hadden ver borgen. Maar ze gaven geen antwoord, zoo als ik trouwens had verwacht. Ter bewa king liet ik een paar man achter en ging toen met de anderen op eigen houtje zoe ken. Op zolder, in de kelder, en in den stal was niets verdachts te vinden. Toen we stonden te overleggen wat we moesten doen, zagen we de vrouw met een emmer in de hand uit het bosch komen. Ik ging haar tegemoet. Ze schrok en probeer de den emmer onder haar schort te ver bergen. Ik had echter al gezien, dat er een groot stuk vleesch in zat. „Krijgen wij nog een lekker lapje elandsvleesch?" vroeg ik. Ze werd bleek en toen ik haar aanmaande, ons de schuil plaats te wijze, schudde zij slechts het hoofd. „Je man en je zoon liggen geboeid in de hut." zei ik, „Je zult er geen spijt van hebben als je bekend!" „Nooit!" riep ze. Ik drong niet verder aan. We gingen nu op zoek en tenslotte ont dekte we een kleinen steenhoop in het bosch, die me verdacht leek. omdat de steenen blijkbaar pas kortgeleden waren opgestapeld. We ruimden ze op en toen kwam er een valluik te voorschijn. Het was gesloten en moest worden openge broken. Toen gingen we door een donker gat naar beneden. Met onze zaklampen brachten we eenig licht in de duisternis en toen zagen we tot onze verrassing, dat we ons niet in een klein hol, maar in een ruim, gemetseld, onderaardsch vertrek bevonden. Aan de wanden hingen groote stukken elandenvleesch, een massa huiden lag op den grond, en gezouten vleesch en worst was er in overvloed. Op den achter grond ontdekten we een kleine deur. „Dat is zeker de toegang tot de „schatkamer", zei ik, terwijl ik mijn schouders tegen de deur zette. Maar ze week niet en slechts met vereende krachten konden we ze open- krijgen. Onze verwondering steeg nu tot stomme verbazing. De kleine ruimte achter de deur was heelemaal volgepropt met waarde volle voorwerpen. We vonden er: edel bontwerk, mantels, stoffen, zilver, kristal, broches, ringen, armbanden, teveel om op te noemen. „Nou, ik geloof, dat we hier zoo onge veer alles hebben, wat er in het. afge- loopen jaar als gestolen werd aangegeven", sprak een van mijn mannen. De stroopers hadden blijkbaar ook in de steden gewerkt. We vonden een kleine ijzeren cassette, tot aan den rand gevuld met kostbare dingen, die men op het platte land niet vaak ziet. In het ijzeren kistje lag ook een gouden horloge. Op den achter kant stond gegraveerd: „Voor Anton op zijn 21sten verjaardag." Op den ketting, die ook van goud was, zaten roode bloed- vlekjes. Ik onderzocht ze en stelde vast, dat het gestold bloed was. Enkele van mijn mannen beweerden, dat zij het horloge kenden. Het was van Anton Frisk, den zoon van den gendarm, die twee jaar geleden vermoord op den land weg werd gevonden. „Dan zijn we dus-ook nog een misdaad op het spoor gekomen." zei ik, „Wie zou de moordenaar zijn? De vader of de zoon?" We sloten den kelder zorgvuldig af, deden het luik dicht en gingen weer naar de hut. De vrouw zat op een voetbank bij den haard ineengedoken. Ze leek geheel ver suft. In de oogen van de mannen gloeide de haat. „We hebben daarnet jullie schatkamer gevonden", zei ik. „En bovendien heb ik een interessante ontdekking gedaan, die ik niet had verwacht. Jullie zult niet al leen als-stroopers worden veroordeeld". Hoewel ze probeerden onverschillig uit hun oogen te kijken, zag ik toch, dat de oudste van de twee schrok. „Klets geen onzin!" sprak de jongste brutaal. „Wacht maar, ik zal jou niet vergeten, als ik weer vrij ben!" „Dat geloof ik graag. Maar jij komt er niet meer uit, zoolang ik leef." Ik voelde instinctief, dat de jongste de moordenaar was. „Wat staar je me zoo aar, vuile hond?" brulde hij razend, toen ik dicht bij hem kwam staan, om hem beter gade te slaan. „Ben jij Anton Frisk vergeten!" vroeg ik. „Het was niet verstandig van je, dat gouden horloge te bewaren. Er zat bloed aan! Maar iedere misdadiger begaat ge lukkig een of andere stommiteit, die ten slotte alles verraadt!" De jongste kromp ineen. Ik mocht hem nu geen tijd laten, om zich te bedenken, als ik een bekentenis wilde uitlokken. „Jij hebt Anton Frisk op den landweg vermoord! En je hebt niet eens gemerkt, dat er iemand getuige was van je daad?" „Een getuige?" herhaalde hij ontsteld. „Bestaat niet! Er was wijd en zijd geen mensch te zien „Zoo, geen mensch? Dat dacht je maar!" zei ik scherp. „Jij had natuurlijk groote haast om weg te komen en je hebt niet meer omgekeken. Maar er was een ge tuige, die zelfs met het bloed van jou slachtoffer werd besmeurd.... Nu keek de man mij verbaasd aan en in zijn primitieve onontwikkelde hersenen werd de drang tot zelfbehoud een oogen- blik teruggedrongen door de nieuwsgierig heid, die hem geheel beheerschte. Hij liet alle voorzichtigheid varen. „Bestaat niet", sprak hij als in een droom, „we waren heelemaal alleen op den weg." „Je hebt hem in zijn rug aangevallen, je nam zijn horloge en zijn portemonnaie en liet hem bloedend liggen, nietwaar?" „Ik ik dacht ik wou hem niet dooden" stamelde hij. „Ik wou hem al leen zijn geld afnemen. Maar hij was sterk en zou me op den grond gegooid hebben, als ik niet had gestoken. Ik hoopte, dat ze hem wel gauw zouden vinden en dat hij wel in leven zou blijven. Maar ik hoorde later, dat hij dood was. Maar wie was die getuige?" Ik haalde het gouden horloge te voor schijn en hield het voor zijn oogen. „Hier- zie je die bloedvlek....?" Ik had hem met een kleine list over rompeld en zonder het te willen had hij bekend. UIT HET LEVEN VAN EDISON. Het groote „toeval." In Amerika hebben enkele professoren en studenten onderzocht, welken invloed het toeval in het leven van groote mannen heeft gehad. Want, zoo zegt men, met ijver en bekwaamheid alleen komt men ook niet zoo heel ver. Er moet nu eenmaal een toe val komen, men moet de groote kans krij gen, om flink vooruit te komen. Men heeft dan ook in het leven van bij na alle groote mannen zulke „toevallen" kunnen ontdekken. De een kocht b.v. voor zijn laatste dollars een stuk grond, waar later goud of petroleum gevonden werd. Een ander moest om een of andere toeval lige omstandigheid een bepaalde plaats verlaten en naar een andere vertrekken, waar het geluk om zoo te zeggen op hem zat te wachten. Een klassiek voorbeeld voor dergelijke geluksgevallen is naar de meening van de studenten en professoren.... Thomas A. Edison. Hij had reeds overal in Amerika rondgezworven, toen hij op 23-jarigen leef tijd in New York kwam. Van beroep was hij toen telegrafist. Doch zonder werk. Hij moest dus maar zien, waar hij van leefde. Toen hij door de Wallstreet wandelde, hoorde hij opeens heftig rumoer. Voor een beurslocaal stonden de menschen te razen en te schelden, omdat de electrische koers wijzer niet functioneerde. Men beschuldig de dc directie, dat zij een nieuwe speculatie beoogde. Het dreigde, tot ernstige ongere geldheden te komen. Op dat oogenblik sprong Edison naar voren. Hoewel hij zoo'n machine nooit gezien had, beweerde hU, dat hij ze wel kon repareeren. En dat lukte hem inderdaad, na ongeveer 50 minuten werken. Den volgenden dag construeerde hij een betere machine, die hij den beurs mannen aanbood. Hij wist niet, of hij er 2000 of 20.000 dollar voor moest vragen en liet den prijs aan de beurslieden over. Ze boden.... 40.000. Dit was inderdaad een gelukkig toeval en een belangrijke gebeurtenis in het le ven van Edison. Maar men moet ook niet vergeten, dat Edison een enorme werker was. Hij heeft vaak 28 uren aan één stuk in zijn laboratorium gewerkt. Hij sliep in den regel niet meer dan 4 a 5 uren, en be steedde ongeveer 18 uren aan ingespannen arbeid. Of en in hoeverre men toch nog zeggen kan, dat het toeval den uitvinder groot gemaakt heeft, blijkt het geheim van de Amerikaansche philosofen, die blijkbaar liever aan toevalligheden en groote kansen gelooven dan aan ijver, volharding en op offering. ODYSSEE. De „Squalus" is gezonken en 36 man- nen bleven op den bodem der zee. De „Thetis" is gezonken en nu waren het er bijna 100, die hun graf vonden In het diepe water. De „Phenix" is gezonken en weer rouwt de wereld over het vergaan van 72 men- schenlevens. Het is goed dat de menschheid rouwt, als er menschenlevens verloren gaan, het be wijst het nog altijd bestaan van wat wij menschelijk gevoel plegen te noemen, al is de bestaansduur van dat gevoel dan bij velen ook kort als een ademhaling. Dit waren er vijftig of honderd en de ge schokte menschen hebben een oogenblik hun adem ingehouden bij de bovenmen- schelijke pogingen, die direct gedaan wer den om deze menschen op den bodem der zee aan den dood te ontrukken. Vliegtuigen vlogen er heen en sneller gingen de schroeven der schepen naar de plaats van deze ramp, waar honderd men schen worstelden met den dood. En naar de uren verstreken» maakte de hoop plaats voor de droefheid om het ver loren gaan van jonge levens. En er voeren schepen met treurende fa milieleden, met mannen in mooie unifor men en een last van kransen naar de plek, waar de duikboot met de menschenlijken rustte op den bodem der zee. En toen zij terugvoeren, dobberden er honderden kransen op het bewogen water. En de vlaggen hingen halfstok.... Er vaart een schip op zee. Het is een schip, dat den naam van een heilige draagt en dat zwalkt over de we reldzeeën met den last van negenhonderd uitgestootenen. Een Odyssee, maar erger dan die van Odysseus, die wist waar de grond van zijn Itaka lag. Deze menschen zwerven anders dan de vroegere nomaden, die zich overal konden neerzetten. De wereld was zoo groot. De wereld is nog groot. Maar die groote we reld, die bol van aarde, bevat vele stoffe lijke rijkdommen, die onze hebzucht heb- bij gewekt. En omdat wij allen er zooveel mogelijk van willen hebben, is er te kort voor anderen. Dat geeft strijd tusschen menschen, dat veroorzaakt broedermoord. En dan schakelt men een groote groep van menschen uit, een ras. Eenige millioe- nen tegelijk. Dat geeft „levensruimte" aan de hebzucht der overblij venden. Dat is misschien de juiste vertaling van „Lebens- raum", hebzucht. De menschen worden op schepen gela den. En weg vaart de menschelijke vracht over de wateren. Hun nood is erger dan een storm op zee. Want de zee verlangt onrustig te zijn, dat is haar natuur, maar zij verlan gen naar rust. Er zijn onschuldigcn. Hindert niet. Menschen zijn erger dan dieren. Er zijn Moeders. Hindert niet. Een kwestie van gevoel. Bah. Er zijn kinderen. Hindert niet. Verdorven ras. Er werden kinderen geboren op dat schip, die hun levensloop aanvingen mid den op een wereldzee. Wat zal er staan op hun geboorte-acte! Geboren.... op de St. Louis. De naam van een heilige. Verstooten, teruggewezen, zwalkers naar een fantastisch Itaka. Zie, menschen waagden hun leven en daalden af naar den bodem der zee om te pegen eenige ongelukkigen te redden. Te gelijkertijd weigert men negenhonderd anderen de simpele reddingsplank naar den vesten wal. En nu hebben wij hen toch maar opge nomen. Zou dat soms ook het verschil zijn tus schen nationaal-socialistischc cn democra tische cultuur' DANIcL. Een professor heeft statistisch uitgemaakt, dat 83 pet. der veroordeelde misdadigers blauwe oogen had en 90 pet. der mannen, die trouweloos den huiselijken haard ver lieten eveneens. THEATER HOOFDFILMS INHOUD AANVANGSUUR KEURING Luxor: Niets is heiiig (Ca role Lombard, Fre- dric March). De vermiste gast. (Paul Kelly, Con stance Moore). Comcdie Geheimzinnige verdwijning lederen avond 8 uur. Zondag van 2—7 uur. Matinée iederen dag 2 uur, behalve Vrij dag. Goedgekeurd v. volwassenen Trianon: Het hooge comman do (Leonel Atwill, Lucie Mannheim) De Kroegzangeres (Lys Gauty). Spanning en sensatie Dramatisch Iederen avond 8 uur. Zondag van 2—7 uur. Matinée Zaterdag en Woensdag 2 uur. Toelaatbaar v. volwassenen Casino: Dc Geluksvogel (Heinz Rühmann). De Roos van de Rio Grande. (Movita, John Garrol). Komisch Romantiek Iederen avond 8 uur. Zondag van 47 uur. Zaterdag en Woens dag half drie matinée Goedgekeurd Rcx: juido: Moordzaak Holm (Walter Steinbeck, Harold Paulsen) Het gebeurde in Na pels. (Tino Rossi, Mireille Balin). Spanning Actie en muziek Iederen avond 8 uur. Zondag van 27 uur. Iedepen dag 2 uur matinée. Goedgekeurd v. volwassenen Afgekeurd TWEE BLAUWE OOGEN Nu meisjes, ziet je jongen aan en kijkt eens naar zijn oogen, Want zijn die oogen blauw, dan is hij trouweloos en slecht; Dan wordt gij na een korten tijd misschien door hem bedrogen, Als gij u onnadenkend laat verbinden in den echt. Ik druk u daarom op het hart z«n oogen tc aanschouwen, Voordat gij u met zulk een man in 't huwelijk begeeft, Want zoudt ge met een mooie man met blauwe oogen trouwen, Dan staat het vast, dat gij daarvan veel narigheid beleeft. Ook gij moet zeer voorzichtig zijn, gij ongetrouwde mannen; Wanneer gij soms een meisje mint, zie haar dan eerst goed aan. En als zij blauwe oogen heeft, moet g' uit uw hart haar bannen, Want doet gc 't niet, dan komt u dit heel zeker duur te staan. Cleopatra en Raspoetin, die hadden blauwe oogen, En zie, dat waren cr toch twee van zeer gevaarlijk soort. Die hebben in de liefde menig man of vrouw bedrogen En zijn 't klassieke voorbeeld, hoe een huwelijk ontspoort. En man met blauwe oogen dat beteekent trouweloosheid. Dat geeft een spoedig einde van de echtelijke trouw. Maar ik vermoed veel eerder, dat dit monster in dc boosheid Pas blauwe oogen krijgt, wanneer hij t'rugkomt bij zijn vrouw. TROUBADOUR.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 11