IN DE BLOEMBOLLENVELDEN.
Mama wordt
opgevoed!
Liepen de onderhandelingen naar wensch? Kolonel Beck was
schijnbaar in het beste humeur bij zijn bezoek aan de Poolsche
legatie te Londen tijdens zijn verblijf in de Engelsche hoofdstad
Door instorting van een luchtkoker werden drie mijnwerkers ingesloten in
de mijn Flawinne nabij Namen. In grooten getale verdrong men zich voor
den mijn-ingang, wachtend op de resultaten van het reddingswerk
Zeventig apen, afkomstig uit Calcutta, zijn Woensdag in den Haagschen
Dierentuin losgelaten op de speciaal daarvoor gebouwde apenrots. - De
nieuwe bewoners in hun typische omgeving
FEUILLETON
ROMAN VAN LO WILSDORF.
Geautoriseerde vertaling door F. v. Velsen.
7)
Ten slotte rukte Pretorius met zoovetl
kracht, dat hoed en voile tegelijk loslieten
en in hun vaart de zware vlechten mede
sleurden, die zoo plat tegen haar achter
hoofd waren gespeld. De ontreddering was
nu volkomen.
Bijna schreiend liet Oliva zich achterover
in de kussens zinken. Blijkbaar voelde zij
het belachelijke van de situatie. Het
schudden van de auto en de ongewone
stadsdrukte droegen er niet weinig toe bij,
haar in een zenuwachtigen toestand te
brengen, die haar anders geheel vreemd
was.
„Kom, kom", zei haar reisgenoot sus
send, „ik ben er van 't begin af al bang
voor geweest, dat zoo'n gedrocht van een
hoed zich zou wreken, als hij uit z'n mum-
mieslaap werd gewekt. Ik zal je even hel
pen, je bontmantel uit te trekken, dan kun
je je haar beter in orde brengen. Dan bin
den we de voile er over heen en neem je
bij het uitstappen je hoed in je hand."
Doch daarvan wilde zij niet hooren. Een
dame zonder hoed op straat! Onmogelijk!
Dus zat de verschrikkelijke hoed, die veel
op een wiel met struisveeren leek, einde
lijk weer op haar hoofd. De voile had zij
echter niet opgeëischt en Pretorius, die
het ding in elkaar had gefrommeld, stak
het zonder complimten in zijn zak.
Toen de rust weer eenigszins in de auto
was weergekeerd, keek Oliva voor de eer
ste maal eens oplettend uit haar raampje.
Er lag een lichte nevel over de straten, die
de gevels van de huizen geheel onzicht
baar maakte; slechts de haastige voorbij
gangers waren te onderscheiden.
„Wat is dat voor een optocht?" infor
meerde zij naief, terwijl zij verbaasd naar
de menschenmassa tuurde, die tegen het
middaguur gewoonlijk haastig over stra
ten en pleinen jaagt. Pretorius hield zich
ernstig.
„Dat is het grootestads-tempo, beste
Oliva, en geen optocht. Wij zijn nu onmid
dellijk bij Bella".
Het laatste kwam er eenigszins gedwon
gen uit.
Eenige oogenblikken later hield de auto
met een schuivend knarsen stil. De chauf
feur sprong er uit en sloeg een portier
open. Tegelijk was Pretorius aan den an
deren kant uitgestapt en nu hielpen de
twee mannen de dame er uit. Eenigszins
stijf en versuft zette zij haar voet op het
trottoir en keek dan angstig om zich heen.
„Kijk 'ns, waar zouden ze die afge
dankt hebben?"
Een vrouw met een groote boodschappen-
tasch was vóór Oliva blijven stilstaan en
keek halfspottend, half verbaasd naar den
hoed met de overdadigen struisveerversie
ring.
„Ben je uit 't Panopticum weggeloopen?"
vroeg lachend een dike matrone en bleef
eveneens staan.
In minder dan geen tijd stonden minstens
een dozijn voorbijgangers om Oliva heen
geschaard, want op een relletje is men in
Weenen al bijzonder belust. Oliva ver
stond bijna niets van het Weensch dialect,
doch de gebaren waren ondubbelzinnig ge
noeg om haar te doen begrijpen, dat zij
voor die menschen een voorwerp van ver
maak was. Hulpeloos wendde zij zich naar
Pretorius, die met den chauffeur doende
was over het afladen van den reiskoffer.
Met een strak glimlachje, dat ergernis ver
ried, bood hij haar z'n arm aan, teneinde
haar zoo vlug mogelijk het huis binnen
te loodsen.
„O. die'moet naar een bal masqué!" hoor
den zij nog duidelijk.
Verward en geheel van streek liet Oliva
zich naar binnen leiden. Gezien had zij van
Weenen nog niets maar gehoord! Men
had haar eenvoudig bespot. Of eigenlijk
haar mooien hoed. 't Was toch een hoed,
dien zij voor veel geld uit Weenen had la
ten komen twintig jaar geleden. Vaag
begon zij te vermoeden, dat er dingen wa
ren, die niet met een enkele hautaine
handbeweging afgedaan konden worden.
Langzaam drong het tot haar door, dat
hier, in die drukte en in dat menschenge-
wemel veel woeliger dan zij zich had
voorgesteld mevrouw Oliva von Belamy
absoluut geen rol speelde. Minzaamheid
welwillendheid en goedheid, die haar thuis
tegenover de menschen een tweede natuur
waren geworden, die naar verouderde be
grippen aangekweekt waren en met het
innerlijke wezen niets te maken hadden
al die allures moesten hier absoluut zon
der uitwerking blijven Thuis kende ieder
kind haar. Wie kende haar niet? Geen vijf
menschen in deze wereldstad wisten wie
zij was. Wie was zij dan? Plotseling door
voer haar een nieuwe beangstigende ge
dachte. Wie was zij eigenlijk?
Een radertje in het gecompliceerde sa-
menstelsel van een machine was gewichtig
en noodig en kon mogelijk het heele me
chanisme onklaar maken, wanneer het ont
brak, of niet functionneerde.
Wanneer het echter op zichzelf werd
beschouwd, was dat radertje niets meer
dan een waardeloos stukje ijzer....
Als in een droom was Oliva, gesteund
door Pretorius. een trap opgegaan. Zij had
haai hoofd noch naar links, noch naar
rechts gewend. Er klonk een schril schel
geluid en een groote witte deur werd van
binnen geopend.
Pretorius maakte een uitnoodigend hand
gebaar en zij kwamen in een kleine hall,
waar een electrische lichtkroon een vrien
delijk, helder licht verspreidde.
„Mama!" riep een jonge stem en twee
armen werden om Oliva's hals geslagen.
In geen twee jaar had zij haar eenige
dochter gezien, maar niettegenstaande dat,
beantwoorde zij haar begroeting op de
haar eigen afgemeten, plechtige manier.
Een vluchtig kusje drukte zij op de blozen
de wang. „Je bent grooter geworden", con
stateerde zij. Uit haar doen sprak echter
vreugde noch trots. Onverschillig klonk
haar stem als van iemand, die in gezel
schap de conversatie gaande houdt, omdat
men toch iets zeggen moet, zelfs al heeft
men geen stof.
Arabella wisselde, terwijl zij Pretorius
met een handdruk begroette, een blik met
hem. Er lag wederzijdsch begrijpen in bei
der oogen, als wilden zij elkaar troosten:
,Wij kennen haar beiden door en door."
Een net kamermeisje knikte Oliva vrien
delijk toe en hielp haar uit den onmoge-
lijken bontmantel, ontdeed haar van den
ongelukshoed, die met lange hoedenpen
nen aan haar kapsel was bevestigd.
Het jonge ding werd daarbij bloedrood
en beet zich op de lippen. Ook Bella glim
lachte eenigszins weemoedig.
Tusschen haar en haar moeder lag, zij
het dan geen onoverbrugbare kloof, toch
een ontmoedigenden afstand en niets kon
dat beter illustreeren dan het potsierlijk
uiterlijk, waaraan Oliva von Belamy zoo
krampachtig en eigenzinnig vasthield.
Zij gingen nu een huiskamer binnen, die
uitsluitend in Biedermeierstijl was gemeu
bileerd en er zeer gezellig en huiselijk
uitzag. De ronde tafel was keurig ge
dekt, aan de wanden hingen vriendelijke
bloemstudies en stillevens en bijzonder fij
ne witte gordijnen plooiden zich voor de
vensters. Een gezellig vuurtje brandde in
den open haard en de geboende parket
vloer weerkaatste het levendige spel van
de vlammen. Het was een ouderwetsche
kamer in den besten zin van het woord en
toch verschilde ze hemelsbreed van de ka
le koude nuchterheid, die de vertrekken
van Oliva's huis kenmerkte. Oliva moest
dat eenigermate voelen; ja, zij moest er
zich van bewust worden, dat er piëteit en
gevoel voor traditie kon bestaan, zonder
het mooie en gezellige uit te schakelen. Met
de oogen knipperend keek zij om zich
heen, zooals bijzienden gewoonlijk doen;
dan knikte zij en zei op beschermenden
toon: „Je woont hier heel netjes, Bella".
Het meisje had zich tot Pretorius ge
wend, die nog niet was gaan zitten.
„Je blijft toch theedrinken, Virgilius?"
vroeg zij met aandrang
Snel keerde Oliva zich om,
(Wordt vervolgd).