Het hakenkruis
boven Praag
Een Zeventiende-eeuwsche Zielzorger
in Leiden
MAANDAG 20 MAART 1939
DE LEWSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 7
DE GESCHIEDENIS VAN DE STAD
Van Praag, welks naam in het Tsjechisch
heel wat aardiger klinkt nl. Praha, getuig-
'de eens Goethe dat het een schitterende
edelsteen vormt in de kroon der aarde.
De stichting der stad wordt toegeschre
ven aan de legendarische prinses Libusa,
die nadat zij geruimen tijd alleen over Bo-
hemen het bewind voerde, met een eenvou-
digen landman in het huwelijk trad en
daarmee de grondslag legde voor een be
roemde dynastie.
Op 8 November 1620 vernietigde de kei
zerlijke veldheer Tilly voor de poorten van
Praag, in den slag bij den Witten Berg, in
nauwelijks één uur tijd, het Boheemsche
leger. De Habsburgers namen het land in
bezit en pas na de wereldoorlog zou het
volk der Tsjechen weer onafhankelijk wor
den, aan welke vrijheid thans zoo plotseling
weer een einde is gekomen.
De laatste koning van Bohemen, Frede-
rik V van de Palts, vluchtte uit het land,
welks kroon hij te onzaliger ure had aan
vaard. Den „Winterkoning" noemde hem
hoonend het verbitterde volk, omdat zijn
heerschappij slechts één winter geduurd
had. Hij vertrok via Breslau naar de Ne
derlanden, waar hij, vele jaren later, ge
storven is.
Het Gouden Praag.
Pr"ag is van oudsher het brandpunt, der
cultuur geweest in het hart van Boheem
sche land. Praag is de stad van de Barok en
de Gothiek, de stad van kerken en paleizen,
het schouwtooneel waar zich groote histo
rische gebeurtenissen hebben afgespeeld.
Wanneer de laatste stralen van de onder-
gaande zon over de stad glijden teekenen
de silhouetten van torens, groene kerkkoe-
pels, bruggen en gevels zich scherp af te
gen de avondlucht. Sprookjesachtig schoon
ligt daar dan de stad, die terecht „Zlata
Praha" „Het Gouden Praag" genoemd
wordt.
Praag is een zeer oude stad die reeds in
de negende eeuw een groote vermaardheid
genoot om de burcht van Praag die op de
linkeroever van de Moldau ligt, de rivier
die de stad thans in twee groote deelen
splitst.
In de schaduw van dezen burcht ontwik
kelde zich op de rechteroever van de Mol
dau de oude stad, als de groote handels
markt der Slavische landen. In 1310 ont
stond op den linkeroeevr van de Moldau, op
de wereldberoemde Burchtheuvel, een
klein stadje Hradschin, dat steeds het
brandpunt is geweest van de geschiedenis
van Bohemen. Het monumentale kasteel
dat ook het Kradschin genoemd wordt en
dat de geheele omtrek beheerscht dateert
uit de tiende eeuw, gebouwd als Wences-
laus-burcht. In den loop der eeuwen is het
verschillende malen verwoest. In zijn hul
digen vorm dateert het uit den tijd van
Maria Theresia (17531775).
Waar Hitier sliep
In dit haast onmetelijke paleis, dat ons
aan het Kremlin doet denken, heeft Hitier
den eersten nacht, na de bezetting der stad
door de Duitsche troepen, doorgebracht. Be
roemd in deze burcht is de Wladislaw-zaal,
het middelpunt van de veelbewogen ge
schiedenis van het Tsjechische volk, dat
vele eeuwenlang een lijdensgeschiedenis
is geweest. Tijdens het bewind van den Ja-
gellonen-koning" Wladislaw werd de oude
Gothische zaal vervangen door een nieuwe
in renaissance-stijl; op een hoogte van 13
meter koepelt zich de zoldering boven dit
62 Meter lange en 16 Meter breede zaal
oppervlak, dat nog meer den indruk van
onmetelijkheid wekt, dank zij het licht, dat
door de enorme, bijna vierkante vensters
aan weerszijden statig naar binnen vloeit.
Slechts een eeuwlang was deze zaal het
middelpunt van het politieke leven van een
fcnafhankelijk volk. De Habsburgers die
van het land bezit namen lieten zelfs de
oude aanduidingen van een vergane, roem
rijke tijd, op smakelooze wijze overschil
deren.
Nog even een opflikkering.
ïn 1848, het revolutiejaar-, aanschouwde
het Hradschin nog even het gloren van een
nieuwe dageraad. Op 12 Juni van dat jagr
kwam ook het Tsjechische volk in opstand.
In de burcht te Praag kwam de Boheem
sche landdag bijeen om het volk een eigen
grondwet te schenken. Meedoogenloos werd
de stad onderdrukt. Eerst na de wereldoor
log, toen de Donaumonarchie uit elkaar viel
kreeg Tschechië haar onafhankelijkheid die
het slechts ruim 20 jaar kon handhaven.
Katholicisme in Praag.
De stad Praag die bijna een millioen in
woners telt, heeft bijna 60 procent Katholie
ken: 15 procent behoort tot de Nationale
Kerk, terwijl 6 procent Protestant is. De Is
raëlieten maken 5 procent der bevolking-
uit, terwijl 15 procent tot geen enkele reli
gie behoort.
Praag was steeds een centrum van be
schaving. De stad heeft ook thans nog drie
universiteiten. De hoogeschool die in 1348
werd opgericht met 4 faculteiten, was de
eerste in Duitschland en trok vele studen
ten, ook uit de Nederlanden, o.a. Geert
Groote, Floris Radewijns en vele anderen.
Wat de godsdienstige toestanden betreft
heeft de Kei-k altijd met groote moeilijk
heden te kampen gehad: onder de overheer-
sching der Habsburgers zagen de Tsjechen
Het rapport van Pater
Stalpaert van der Wielen
Godsdienstijver van
Leiden's Katholieken
In aansluiting op het vorige artikel
ov^r het katholicisme in Leiden in de
17e eeuw vervolgen wij hier het rap
port, dat de Leidsche zielzorger Pat:r
Stalpaert van der Wielen aan zijn
overste uitbracht en waaruit DiyKt,
de godsdienstijver van vele Leidsche
Katholieken ondanks het verbod van
het stadsbestuur tot uitoefening van
den katholieken godsdienst.
Verder zijn er nog vrome meisjes, die
zich bezig houden met catechismus geven
en op Zondagen in verschillende huizen,
hier de meisjes, daar de jongens bijeen te
brengen, om hen in het katholiek geloof te
onderlichten, en hen op het ontvangen der
sacramenten vooral biecht en communie
voor te bereiden. Het is ongeloofelijk wel
ke vruchten deze vrome en Godgewijde
meisjes oogsten, en met welken haat ze
vervolgd werden door de predikanten, die
hun verschillende opvallende en lachwek
kende namen geven; nu eens noemen ze
hen klopjes, dan weer „begijnen" of „non
nen", ja zelfs verzinnen ze nog heel wat
gemeenere namen, die ik uit eerbied niet
waag te vermelden. Door de wereldlijke
overheden worden deze meisjes dikwijls
verbannen om hun katholiek geloof en wel
op aansporing der predikanten, die het niet
kunnen Verkroppen, dat de zonen en doch
ters der Katholieken vanaf hun prilste
jeugd in den katholieken godsdienst onder
wezen worden.
Edelmoedig echter verdragen deze God
gewijde maagden, verbanning, spot en
hoon, en verminderen niet ondanks de jaar
lijks voorkomende verdrijvingen, want er
worden er velen uit de voorname en aan
zienlijke families uit de geheele sta'd ge
vonden, die zich aansluiten bij deze maag
den. Na de H. Communie die zij een keer in
de week en eiken Zondag ontvangen, kan
men haar met groote ijver zien gaan naar
de naburige dorpen, om de kinderen der
plattelandsche bevolking te onderwijzen,
catechismus te geven of iets anders van
dien aard, laat het dan winter zijn of zo
mer, door ijs, door hagel, door regen en
koude en ander ongemak van het weer.
Als er bij de boeren armen of behoefti-
gen zijn, zoo worden ze ondersteund met
aalmoezen van qie vromen, die na hun
geestelijke onderrichting ook zorgen voor
lichamelijke behoeften.
Een edele familie.
In de familie van mijn oom, den zeer ge-
achten heer Stalpaert, zijn drie dochters
Katharina, Phillipina en Eva, die den
Godgewijden staat verkozen boven een
verwijfde wereld. De laatst genoemde, na
melijk Eva, de jongste, is voor eenige ja
ren gelukkig in den Heer gestorven, zij
kende de wex-eld niet, om niet door haar
in het Pauselijk Rome steeds de bondge
noot van hun onderdrukkers. Voeg daarbij
een groeiende onverschilligheid van een ka
tholiek volk, dat met vrijzinnige en socialis
tische denkbeelden doordrenkt was. Na de
losscheuring van de Donaumonarchie had
dit een massale afval van de Katholieke
Kerk tengevolge.
In het maatschappelijke en politieke le
ven had de Kerk met sterke tegenstroomin-
gei te kampen: .een strijd die verzwaard
werd door de onverschilligheid van vele
Katholieken en hun sterke politieke ver
deeldheid.
In de laatste jaren was echter in de gods
dienstige toestanden een merkbare verbe
tering gekomen. Duizenden keerden weer
terug tot de oude Moederkerk: na den oor
log waren de priesterseminaria leeg. Thans
zijn ze overbezet.
Op den Praagschen Katholiekendag die
in Juni 1935 gehouden werd en die een
schitterende demonstratie werd voor de
katholieken godsdienst, hernieuwden de
zes nationaliteiten die het land binnen haar
toenmalige grenzen herbergde, ieder in de
eigen taal haar doopbeloften. Deze zes na
tionaliteiten volgden toen ieder hun eigen
programma; zelfs op een Katholiekendag
beschouwde men het nog als een onbereik
baar ideaal om alle nationaliteiten uit den
Tsjechische staat gezamenlijk te laten op
trekken. De verdeeldheid onder deze natio
naliteiten heeft tenslotte geleid tot den on
dergang van het land, die we thans belo
ven.
En de. toekomst?
De benoeming van den afvalligen Katho
liek Bürckel en van den eveneens uit de
Kerk getreden Conrad Henlein tot gouw
leiders van Bohemen en Moravië, voorspel
len voor de Katholieken niet veel goeds.
Het is niet anders te verwachten dan dat na
Duitschland en Oostenrijk ook in Tsjecho-
Slowakije het Modern Heidendom van Ro-
senburg haar intrede gaat doen. Meer en
meer begint zich de ontwikkeling der din
gen af te teekenen als dat het met het
Christendom in Centraal Europa gedaan is.
T nzjj de Voorzienigheid andere plannen
heeft!
ten val gebracht te worden en in korten
tijd vulde zij vele jaren. Katharina, de
oudste 45 jaar heeft tot stichting van
allen 30 jaren volhard in den Godgewijden
staat, evenals haar zuster, die in jaren wel
iswaar een Dectje na haar komt, maar in
ijver piet de minste is. Beiden hielden zich
gedurende v^e jaren bezig met in alle ne
derigheid en onder groote bezwaren Cate
chismus te geven,"Dikwijls onderwezen ze
de kinderen van de boeren in de dorpen
rondom Leiden, dikwijls traden .ze onder
spot en hoon de woningen der andersden
kenden binnen om de zieken te troosten of
om aalmoezen uit te deelen. In.de vaderlij
ke woning lieten deze twee aan mij ver
wante dochters een kapel bouwen, waar ik
gedurende bijna 8 achtereenvolgende jaren
het H. Offer opdroeg, en mijne dagelijk-
sche vergaderingen hield. Met grooten eer
bied ontvingen zij de priesters, niet alleen
mij, hun bloedverwant,, namen ze op met
de grootste vriendelijkheid, maar oog de
vreemde Paters en Fraters van onze Orde
behandelden zij met dezelfde hartelijkheid,
Van dit alles is een trouwe ooggetuige P.
Fr. Petrus van de Moeder Gods, die dik
wijls dergelijke liefdebetuigingen mocht
ondervinden in het huis van mijn oogen.
Tot deze liefde worden ook niet weinig
aangespoord mijn verwanten door het
voorbeeld mijner tante, die een groote
vriendin der armen is. Het voorbeeld im
mers der ouders heeft grooten invloed op
'de opvoeding der dochters in vroomheid
en godsdienstzin. Verder heb ik nog te Ype-
ren een vierde verwante, over wier wonder
bare bekeering ik veel zou kunnen zeggen
als ik niet op beknoptheid hoefde te letten.
Deze werd op het feest van de H. Theresia
door haar begunstigd met een verstands
visioen. Dit viisoen bleef niet zonder vrucht.
Dringend smeekte zij mij namelijk haar
toch den weg naar een Carmelitessenldoos-
ter te banen, en wel naar 'n zeer arm kloos
ter, ver af van haar ouders en verwanten
en waar de kloosterlijke observantie zeer
in bloei stond.. Ik heb haar toen te Ype-
ren aanbevolen, waar ze dan ook haar ge
loften aflegde en met groote innerlijke
zieletroost nog leeft.
Armen en afgedwaalden.
Om met veel vrucht de zieken te bezoe
ken, vooral de armen en die aan een be
smettelijke ziekte leden met gevaar van
eigen leven, hield ik mij dit altijd voor, wat
Christus de Heer in het Evangelie zegt:
„Wat gij aan een mijner minsten gedaan
hebt, dat hebt gij aan mij gedaan? Ik zag
derhalve met 't innerlijke des geloofs in
den zieken, armen en noodlijdenden de per
soon van Christus en met niet geringe zorg
vuldigheid haastte ik mij om hem te troos
ten als hadde ik met mijn lichamelijke
oogen mijn verlosser gezien. Vandaar ook
dat ik met grooten eerbied tot de armen
sprak. Ik groettte hen met niet geringere
vriendelijkheid, ik reikte hun de H. Com
munie, hoorde hun biecht en na het uitdee-
len der geestelijke goederen, deelde ik de
tijdelijke gaven uit overeenkomstig ieders
behoefte en mijne armzaligheid. Het ge
beurde me zeer dikwijls dat ik zeer velen
op het sterfbed biecht hoorde, waarvan
eenige 20, andere 30 jaar niet meer te Com
munie waren geweest, noch het H. Sacra
ment der biecht hadden ontvangen; ik zag
hen echter berouwvol, en gesterkt door
de H.H. Sacramenten der Kerk, kalm in
den Heer ontslapen
Ik heb ook hen die den dood nabij waren
in de Katholieke Kerg kopgenomen en na
afzwering der ketterij de absolutie gegeven.
Hoe dikwijls heb ik met groote vreugde des
harten zulken, die te bed lagen, biecht ge-
hoord, waarvan de een katholiek, de ander
echter ketter was, beiden leidende aan de
pest; nadat ik dan den katholiek bediend
had, smeekte me dan de ketter, ook hem
toch te onderri Jiten, zijn afzwering toch
aan te nemen, tem te sterken met een goe
de biecht en hem den weg des heils te too-
nen, lxetgeenn ik ook vol vreugde deed.
Ik maak geen melding van heiligschen-
nende en ongeldige huwelijken, die ik ook
op het sterfbed x olgens den katholieken ri
tus ingezegend heb. Niet slechts het een of
andere voorbeeld staat me voor den geest
maar meerdere, die ik echter niet wil aan
halen, om snel na.r iets anders over te
gaan. Bij mijn dagelijksche preeken zocht
ik niet mijn behagen door schoonheid van
uitdrukking of mooi klinkende woorden,
maar door een helderen en eenvoudigen
stijl, trachtte ik de zielen van mijn toehoor
ders aan te sporen tot afschuw voor de zon
den, tot verdediging van de waarheid van
het katholiek geloof, tot liefde Gods en als
er geen bezondere feesten waren, hield ik
er van, dikwijls aan den dood te herinne
ren, om zoo, verachting voor de wereld in
aller harten in te prenten. Derhalve sprak
ik dikwijls over een goeden dood zooals
ook over de eeuwige gelukzaligheid, die
een goeden dood vergezelt. Zoo kwam het
d:kwijls voor dat ik na de preek generale
biechten moest hooren dat de meest bedor
ven zieeln met Gods genade tot een beter
leven terugkeerden: want „levend is het.
woord Gods en krachtig en schei-per dan
ee**ig tweesnijdig zwaard en dringt door tot
det het lichaam en ziel van elkander
scheidt". Het scheen dat men mij graag
hoorde, hierdoor werd ik niet weinig aan
gespoord tot voorbereiding van stof, die tot
het wekken van effecten het meest geschikt
waren. Van den biechtstoel ging ik naar
der kansel, van den kansel naar den biecht
stoel, waar ik bij het weenen en de tra
nen van den boeteling de zoete vruchten
mijne rlippen plukte. Het gebeurde mij te
Leiden, dat, terwijl ik vroeg in den morgen
een preek hield voor de Duitschers, een
stem hoorde, die mij vanaf het dak toeriep:
„Ge liegt als een schurk".
De plaats die ik behandelde was de vol
gende: Het hemelrijk is gelijk aan een
mosterdzaadje. Mijn gedachtengang was
dat Christus, de Heer, door vertrouwde
en. gewone dingen, ook de meer eenvou
dige zielen bij de hand leidt naar de ken
nis van de geheimen des geloofs. Hij zelf
is het hemelrijk, omdat Hij al de glorie in
zich bevat en het voorwerp van de ware
gelukzaligheid. Met het mosterdzaadje
vergelijkt Hij zich, omdat Hij vertrapt,
vernederd en in Zijn lijden Zijn grootste
kracht ontwikkelde, opdat Hij stervend,,
ons van onze zonden zou reinigen, ons
verstand daarop richten en onzen wil ont
vlammen; tot hiertoe was ik gekomen toen
ik plotseling die stem hoorde: „Ge liegt
als een schurk". Ja inderdaad, hij loog,
wie hij ook geweest is, daar hij tegen de
waarheid zelve was.
De pater bracht geluk.
Iets van meer gelukkigen aard over
kwam mij in een zeker katholiek huis
waar ik dikwijls te gast was om er mijne
vergaderingen en dagelijksche preeken te-
houden.
De algoede God schonk zijn zegen in tij
delijke zaken aan de geheele familie, die
langen tijd in moeilijke omstandigheden
door haar schuldeischers werd lastig ge
vallen. Als ik er was, scheen het geluk
met een vriendelijker gelaat allen toe te
lachen. Zonder er zich om te bekreunen
stroomde hun het geld in overvloed toe,
ik echter wist er niets, van, dat het zoo
met de zaak stond; na verloop echter van
eenige jaren, toen ik weer eens in dat
huis terugkeerde, ondervonden ze weer
dezelfde weldaad en schreven alles toe aan
de Barmhartigheid Gods, dat ze wegens
de aan mij bewezen gastvrijheid met zoo'n
groote zegeningen verrijkt werden, totdat
ze alle moeilijkheden te boven w~-n ge
komen, zooals de dochter des hu' s mij
veel later bij deze. mijn laatste missie, in
vertrouwen mededeelde.
Brand
Niet voorbijgaan wil ik hetgeen mij
overkwam in Rotterdam bij een preek.
Ik had me voorgenomen in den vroegen
morgen Mis te lezen, ep een vergadering
te houden in een privaat huis op Nieuw
jaarsdag, dus in den winter. Zoo groot
was de toeloop van het volk naar de zaal,
die als kapel ingericht was, dat door de
geopende ramen een zeer dichten damp
van den adem der menschen naar buiten
opsteeg. De voorbijgangers klopten aan de
deur, om den heer des huizes attent te
maken op den brand, waarvan deze damp
een aanduiding was; ook de buren wilden
zij door een natuurlijk medelijden daartoe
aangespoord, opwekken, om toch spoedig
in dit dreigend gevaar 1-edding te bren
gen, opdat de stad toch geen schade zou
ondervinden. De veronderstelling was
zeer redelijk, want door dat raam kwam
inderdaad, door den adem der menschen
een zeer dichten damp naar buiten en
iedei^en zou daar aan brand gedacht heb
ben. De vergadering kwam in gevaar,
weliswaar niet door den brand, wel echter
door het tumult der menschen, die op
straat stonden te praten en in den vroe
gen morgen de buren wekten om het vuur
te blusschen. God liet toe, dat dit tumult
langzamerhand tot bedaren kwam en dat
we aan een groot gevaar, niet van het
vuur maar van den schout ontkwamen.
Toen ik dit voorval vertelde aan P. Fr.
Petrus van de Moeder Gods, mijn amb-
genoot in deze stad en pastoor der Walen,
zeide hij dat iets dergelijks hem meer
overkomen was bij zijn vergaderingen.
Vandaar dan ook dat hij de plaats, waar
de H. Mis gelezen werd zoo inrichtte, dat
geen er.kei raam open bleef, ook als het in
den zomer zeer heet was en men moeite
had om de kaarsen van het altaar gedu
rende het Misoffer aan het branden te
houden, maar hij hield het voor beter dit
ongemak te verdragen dan zich aan het
gevaar bloot te stellen van den kant van
den schout.
Üc geest des gebeds waardoor ik geleid
word in deze mijne missie is de volgende:
te wandelen in een levendig geloof. Geest,
verstand en wil bezig houden met de
waarheden des geloofs. In dit levendig ge
loof tracht ik de .heilige sacramenten toe
te dienen, het woord Gods te verkondi
gen, fouten terecht te wijzen, liefde tot
de deugd en haar beoefening aan te lee-
ren, het H. Misoffer op te dragen, de ker
kelijke plechtigheden te vieren als uitin
gen van het geloof. Aldus beoefen ik de
dagelijksche liefdewerken in vereeniging
met gebedsijver en verheffing van den
geest tot God. Ik schep behagen in de
eenzaamheid, waarin ik mij toeleg op de
lezing der H. Schrift en der heilige Va
ders Ik gebruik daarbij ook verklaringen
om daaruit voedsel te putten voor den
geest, zoowel voor mij als voor den even
naasten. Met dergelijke dingen houd ik
mij, ook voor mijn eigen persoon d"»-wI11i»
bezig tot 's nachts 12 uur, tot groote ver
kwikking van mijn ziel.
Ik ben ook in deze missie begunstigd
met deze. Uwe gave, goede God, dat ik in
den vroegen morgen bij m;in ontwa1- -
mjjn eersten blik op U werp, die mijn
eenige hoop en toevlucht zijt in mijn zwa
righeden en angsten. Ik neem ook met
Uwe genade, op reis, vrome voorzichts-
maatregelen, opdat toch niet zou uitglijden
mijn ziel, die ok van alle schepselen leeg,
van U alleen vol wil houden: Gij mijne
eenige Volheid en Verzadiging, naar
Wien ik verlang met al mijn krachten,
naar Wien ik snak met geheel mijn hart.
Hoogeerwaarde P. Genei-aal, aan wien
ik eenvoudige en trouwe gehoorzaamheid
moet toonen had mij opgedragen, dat ik
met alle zorg de eenheid des geestes be
waren zou in den band van vrede met an
dere kerken, zoowel reguliere als secu
liere; hetgeen ik met best vermogen ten
uitvoer bracht met groote vreugde des
harten. Zoo werd ik dan ook, ofschoon het
latste hier naar toe gekomen, toch graag
tol hun vergaderingen toegelaten en als
ik iets voorstelde hetgeen nuttig was voor
het algemeen belang, werd dit zeer dank
baar aanvaard.
Fater Petrus.
Ik genoot dit vertrouwen ook bij den
heer pastoor, zoodat hij niet alleen mijn
raad inwon en mij in moeilijke omstandig
heden tot getuige en raadgever nam, maar
ook dikwijls kwam opzoeken en mij zijn.
hart blootlegde. Vandaar dan ook, toen de
Waalsche gemeente dezer stad Leiden een
zieleherder noodig had en ik zeer vurig
wenschte nog een mij trouwen en zeer be-
vrienden medebroeder, n.l. P. Fr. Petrus
van de Moeder Gods te hebben, mijn wen-
schen en smeekingen verhoord werden,
zoodra als ik den heer pastoor en de overi
ge oversten en prelaten, die hier mee te
doen hadden, dit voorgesteld had. Andere
kloosterlingen van andere orden die reeds
vele jaren in deze streken met Apostoli-
schen ijver gewerkt hadden, trachtten dit
zelfde ook te bereiken. Zij werden echter
over het hoofd gezien, terwijl aan mij dit
ambt werd toevertrouwd, dat ik geduren
de een vol jaar waargenomen heb, totdat
P. Fr. Petrus uit Frankrijk was terugge
keerd. Daar hij echter juist de vastenpree-
ken hield, kon hij nauwelijks van zijn hoog-
eerw. P. Provinciaal de goedkeuring krij
gen van het verlof, dat R. Adm. P. N. Ge
neraal reeds gegeven had. Toch kwam hij
eindelijk aan en ik ontving hem met groo
te vreugde, als den mij in Christus dier
baarsten broeder. En ik heb er heele-
maal geen spijt van ook, want hij spaart
noch moeite, noch vlijt, noch leven, noch
gezondheid om zijn ambt goed te vervul
len en hij leeft met mij in een gansch in-
nigen en volmaakten liefdesband. Tenge
volge van deze goede verstandhouding met
de prelaten en andere missionarissen, werd
de zielzorg van de Duitschers dezer stad
Leiden aan een ander onzer Paters opge
dragen. Door onzen P. Generaal werd P. F.
Phillippus, Subprior van ons klooster te
Leuven daarvoor aangev/ezen. Deze heb ik
nog als novice gehad en heb hem de eer
ste stappen in het religieuse leven helpen
zetten. Terwijl ik dit schrijf, bedien ik zelf
zijn gemeente en verwacht zijn aankomst,
in deze hoogst gevaarlijke tijd der pest,
die overal heerscht in deze stad Leiden, zoo-"
dat iedere week meer den 1200 menschen
sterven: zoet juk, lichte last, ik loop hiel
en daar heen te midden der lichamen van
levenden en dood en. Ik wensch van harte,
dat ik den toekomstigen zielenherder de
kroon ontrukken en voor zijn kudde mijn
leven kan geven.
Tot zoover het manuscript van R. P. Vin-
centius a S. Ludovico.
De apostel der kranken.
R. P. Petrus a. Matre Dei (Bertius) vult
dit handschrift aan met de volgende woor
den:
Ik als ooggetuige heb hem (P. Vincen-
tïus) dag en nacht met pestkranken be
zig gezien en kan met eigen nan cl getui
gen, dat hij in het bijzonder over de ar
men gewaakt heeft; maar met zulk een
ijver, zulk een standvastigheid en liefde,
dat ik dikwijls verbaasd stond: dat een
reeds bejaard kloosterling, die ook nog ta
melijk zwak was, vijf maanden lang aan
zooveel gevaren en moeiten kon weerstaan.
Hij herhaalde het dikwijls, dat hij een zoo
groote genade onwaardig was: zijn ziel,
dit is zijn leven te geven voor vrienden
en medemenschen. Ik sterf niet, zij hij,
aan deze pest, mijn roem en de jubel des
harten zou immers te groot zijn, dan dat ik
dit met woorden zou kunnen uitdrukken.
Hij toonde mij in het Martyrologium het
voorbeeld van een priester, die onder de
martelaren gerekend werd omdat hij de
pestkranken had gediend en voor hen zijn
leven had gegeven. Verlangend immers
smachtte onze goede P. Vincentius naar de
eeuwige rust als een hert naar de water
bron. Hij was bevreesd, niet te sterven,
maar langer te leven en de kroon niet tc
bezitten, naar w°!ke hij reeds zijn armen
uitstrekte. De almachtige God verhoorde
zijn wenschen tot groot nadeel van mij; ik
nad immers in hem wat ik wenschte, ik
vond in hem niet enkel een dierbaren me
debroeder maar een zeer vereerenswaardi-
gen vader waarin de deugden van een
volmaakt kloosterling en missionaris schit
terden: oprechtheid zonder schijn, waar
heidsliefde zonder vleierij, vroomheid zon
der gemaaktheid, stilzwijgen zonder zelf
bedrog, liefde zonder menschelijk opzicht,
liver met de grootste omzichtigheid, trouw
zonder verslapping, gematigdheid zonder
lichtzinnigheid, voorzichtigheid zonder arg
waan.
He* gebeurde echter den 3den October,
dat R. P. Vincentius zelf, nadat hij 5 maan
den dé pestkranken bijgestaan had, door
God met deze besmettelijke ziekte bezocht
werd en den 6en vah deze maand den geest
gsf, met een bijzonder gerustheid des gees
tes, overigens en vreugde voorzien met al
le sacramenten der Kat. Kerk, die hij in het
volle gebruik van het verstand uit mijn
handen al was ik ook dit niet waardig
ontving. Tot zijn laatste ademtocht vol
hardde hij in acten van geloof, hoop en lief
de. Zijn heengaan werd door zijn gansclie
katholieke gemeente en door de geloovigen
dezer stad zeer betreurd. Door een bijzon
dere Voorzienigheid werd hij begraven in
Katwijk bij Leiden opdat hij daar n« zijn
dood zou rusten, waar hij de missie begon
nen was.
Hiervan getuigt
i. get. Fr. PETRUS A MATRE DEI.
Carm. Disc. Indignu*-
Gegeven te Leiden 17 Januari 1656.