Het hakenkruis boven Praag Een Zeventiende-eeuwsche Zielzorger in Leiden MAANDAG 20 MAART 1939 DE LEWSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 7 DE GESCHIEDENIS VAN DE STAD Van Praag, welks naam in het Tsjechisch heel wat aardiger klinkt nl. Praha, getuig- 'de eens Goethe dat het een schitterende edelsteen vormt in de kroon der aarde. De stichting der stad wordt toegeschre ven aan de legendarische prinses Libusa, die nadat zij geruimen tijd alleen over Bo- hemen het bewind voerde, met een eenvou- digen landman in het huwelijk trad en daarmee de grondslag legde voor een be roemde dynastie. Op 8 November 1620 vernietigde de kei zerlijke veldheer Tilly voor de poorten van Praag, in den slag bij den Witten Berg, in nauwelijks één uur tijd, het Boheemsche leger. De Habsburgers namen het land in bezit en pas na de wereldoorlog zou het volk der Tsjechen weer onafhankelijk wor den, aan welke vrijheid thans zoo plotseling weer een einde is gekomen. De laatste koning van Bohemen, Frede- rik V van de Palts, vluchtte uit het land, welks kroon hij te onzaliger ure had aan vaard. Den „Winterkoning" noemde hem hoonend het verbitterde volk, omdat zijn heerschappij slechts één winter geduurd had. Hij vertrok via Breslau naar de Ne derlanden, waar hij, vele jaren later, ge storven is. Het Gouden Praag. Pr"ag is van oudsher het brandpunt, der cultuur geweest in het hart van Boheem sche land. Praag is de stad van de Barok en de Gothiek, de stad van kerken en paleizen, het schouwtooneel waar zich groote histo rische gebeurtenissen hebben afgespeeld. Wanneer de laatste stralen van de onder- gaande zon over de stad glijden teekenen de silhouetten van torens, groene kerkkoe- pels, bruggen en gevels zich scherp af te gen de avondlucht. Sprookjesachtig schoon ligt daar dan de stad, die terecht „Zlata Praha" „Het Gouden Praag" genoemd wordt. Praag is een zeer oude stad die reeds in de negende eeuw een groote vermaardheid genoot om de burcht van Praag die op de linkeroever van de Moldau ligt, de rivier die de stad thans in twee groote deelen splitst. In de schaduw van dezen burcht ontwik kelde zich op de rechteroever van de Mol dau de oude stad, als de groote handels markt der Slavische landen. In 1310 ont stond op den linkeroeevr van de Moldau, op de wereldberoemde Burchtheuvel, een klein stadje Hradschin, dat steeds het brandpunt is geweest van de geschiedenis van Bohemen. Het monumentale kasteel dat ook het Kradschin genoemd wordt en dat de geheele omtrek beheerscht dateert uit de tiende eeuw, gebouwd als Wences- laus-burcht. In den loop der eeuwen is het verschillende malen verwoest. In zijn hul digen vorm dateert het uit den tijd van Maria Theresia (17531775). Waar Hitier sliep In dit haast onmetelijke paleis, dat ons aan het Kremlin doet denken, heeft Hitier den eersten nacht, na de bezetting der stad door de Duitsche troepen, doorgebracht. Be roemd in deze burcht is de Wladislaw-zaal, het middelpunt van de veelbewogen ge schiedenis van het Tsjechische volk, dat vele eeuwenlang een lijdensgeschiedenis is geweest. Tijdens het bewind van den Ja- gellonen-koning" Wladislaw werd de oude Gothische zaal vervangen door een nieuwe in renaissance-stijl; op een hoogte van 13 meter koepelt zich de zoldering boven dit 62 Meter lange en 16 Meter breede zaal oppervlak, dat nog meer den indruk van onmetelijkheid wekt, dank zij het licht, dat door de enorme, bijna vierkante vensters aan weerszijden statig naar binnen vloeit. Slechts een eeuwlang was deze zaal het middelpunt van het politieke leven van een fcnafhankelijk volk. De Habsburgers die van het land bezit namen lieten zelfs de oude aanduidingen van een vergane, roem rijke tijd, op smakelooze wijze overschil deren. Nog even een opflikkering. ïn 1848, het revolutiejaar-, aanschouwde het Hradschin nog even het gloren van een nieuwe dageraad. Op 12 Juni van dat jagr kwam ook het Tsjechische volk in opstand. In de burcht te Praag kwam de Boheem sche landdag bijeen om het volk een eigen grondwet te schenken. Meedoogenloos werd de stad onderdrukt. Eerst na de wereldoor log, toen de Donaumonarchie uit elkaar viel kreeg Tschechië haar onafhankelijkheid die het slechts ruim 20 jaar kon handhaven. Katholicisme in Praag. De stad Praag die bijna een millioen in woners telt, heeft bijna 60 procent Katholie ken: 15 procent behoort tot de Nationale Kerk, terwijl 6 procent Protestant is. De Is raëlieten maken 5 procent der bevolking- uit, terwijl 15 procent tot geen enkele reli gie behoort. Praag was steeds een centrum van be schaving. De stad heeft ook thans nog drie universiteiten. De hoogeschool die in 1348 werd opgericht met 4 faculteiten, was de eerste in Duitschland en trok vele studen ten, ook uit de Nederlanden, o.a. Geert Groote, Floris Radewijns en vele anderen. Wat de godsdienstige toestanden betreft heeft de Kei-k altijd met groote moeilijk heden te kampen gehad: onder de overheer- sching der Habsburgers zagen de Tsjechen Het rapport van Pater Stalpaert van der Wielen Godsdienstijver van Leiden's Katholieken In aansluiting op het vorige artikel ov^r het katholicisme in Leiden in de 17e eeuw vervolgen wij hier het rap port, dat de Leidsche zielzorger Pat:r Stalpaert van der Wielen aan zijn overste uitbracht en waaruit DiyKt, de godsdienstijver van vele Leidsche Katholieken ondanks het verbod van het stadsbestuur tot uitoefening van den katholieken godsdienst. Verder zijn er nog vrome meisjes, die zich bezig houden met catechismus geven en op Zondagen in verschillende huizen, hier de meisjes, daar de jongens bijeen te brengen, om hen in het katholiek geloof te onderlichten, en hen op het ontvangen der sacramenten vooral biecht en communie voor te bereiden. Het is ongeloofelijk wel ke vruchten deze vrome en Godgewijde meisjes oogsten, en met welken haat ze vervolgd werden door de predikanten, die hun verschillende opvallende en lachwek kende namen geven; nu eens noemen ze hen klopjes, dan weer „begijnen" of „non nen", ja zelfs verzinnen ze nog heel wat gemeenere namen, die ik uit eerbied niet waag te vermelden. Door de wereldlijke overheden worden deze meisjes dikwijls verbannen om hun katholiek geloof en wel op aansporing der predikanten, die het niet kunnen Verkroppen, dat de zonen en doch ters der Katholieken vanaf hun prilste jeugd in den katholieken godsdienst onder wezen worden. Edelmoedig echter verdragen deze God gewijde maagden, verbanning, spot en hoon, en verminderen niet ondanks de jaar lijks voorkomende verdrijvingen, want er worden er velen uit de voorname en aan zienlijke families uit de geheele sta'd ge vonden, die zich aansluiten bij deze maag den. Na de H. Communie die zij een keer in de week en eiken Zondag ontvangen, kan men haar met groote ijver zien gaan naar de naburige dorpen, om de kinderen der plattelandsche bevolking te onderwijzen, catechismus te geven of iets anders van dien aard, laat het dan winter zijn of zo mer, door ijs, door hagel, door regen en koude en ander ongemak van het weer. Als er bij de boeren armen of behoefti- gen zijn, zoo worden ze ondersteund met aalmoezen van qie vromen, die na hun geestelijke onderrichting ook zorgen voor lichamelijke behoeften. Een edele familie. In de familie van mijn oom, den zeer ge- achten heer Stalpaert, zijn drie dochters Katharina, Phillipina en Eva, die den Godgewijden staat verkozen boven een verwijfde wereld. De laatst genoemde, na melijk Eva, de jongste, is voor eenige ja ren gelukkig in den Heer gestorven, zij kende de wex-eld niet, om niet door haar in het Pauselijk Rome steeds de bondge noot van hun onderdrukkers. Voeg daarbij een groeiende onverschilligheid van een ka tholiek volk, dat met vrijzinnige en socialis tische denkbeelden doordrenkt was. Na de losscheuring van de Donaumonarchie had dit een massale afval van de Katholieke Kerk tengevolge. In het maatschappelijke en politieke le ven had de Kerk met sterke tegenstroomin- gei te kampen: .een strijd die verzwaard werd door de onverschilligheid van vele Katholieken en hun sterke politieke ver deeldheid. In de laatste jaren was echter in de gods dienstige toestanden een merkbare verbe tering gekomen. Duizenden keerden weer terug tot de oude Moederkerk: na den oor log waren de priesterseminaria leeg. Thans zijn ze overbezet. Op den Praagschen Katholiekendag die in Juni 1935 gehouden werd en die een schitterende demonstratie werd voor de katholieken godsdienst, hernieuwden de zes nationaliteiten die het land binnen haar toenmalige grenzen herbergde, ieder in de eigen taal haar doopbeloften. Deze zes na tionaliteiten volgden toen ieder hun eigen programma; zelfs op een Katholiekendag beschouwde men het nog als een onbereik baar ideaal om alle nationaliteiten uit den Tsjechische staat gezamenlijk te laten op trekken. De verdeeldheid onder deze natio naliteiten heeft tenslotte geleid tot den on dergang van het land, die we thans belo ven. En de. toekomst? De benoeming van den afvalligen Katho liek Bürckel en van den eveneens uit de Kerk getreden Conrad Henlein tot gouw leiders van Bohemen en Moravië, voorspel len voor de Katholieken niet veel goeds. Het is niet anders te verwachten dan dat na Duitschland en Oostenrijk ook in Tsjecho- Slowakije het Modern Heidendom van Ro- senburg haar intrede gaat doen. Meer en meer begint zich de ontwikkeling der din gen af te teekenen als dat het met het Christendom in Centraal Europa gedaan is. T nzjj de Voorzienigheid andere plannen heeft! ten val gebracht te worden en in korten tijd vulde zij vele jaren. Katharina, de oudste 45 jaar heeft tot stichting van allen 30 jaren volhard in den Godgewijden staat, evenals haar zuster, die in jaren wel iswaar een Dectje na haar komt, maar in ijver piet de minste is. Beiden hielden zich gedurende v^e jaren bezig met in alle ne derigheid en onder groote bezwaren Cate chismus te geven,"Dikwijls onderwezen ze de kinderen van de boeren in de dorpen rondom Leiden, dikwijls traden .ze onder spot en hoon de woningen der andersden kenden binnen om de zieken te troosten of om aalmoezen uit te deelen. In.de vaderlij ke woning lieten deze twee aan mij ver wante dochters een kapel bouwen, waar ik gedurende bijna 8 achtereenvolgende jaren het H. Offer opdroeg, en mijne dagelijk- sche vergaderingen hield. Met grooten eer bied ontvingen zij de priesters, niet alleen mij, hun bloedverwant,, namen ze op met de grootste vriendelijkheid, maar oog de vreemde Paters en Fraters van onze Orde behandelden zij met dezelfde hartelijkheid, Van dit alles is een trouwe ooggetuige P. Fr. Petrus van de Moeder Gods, die dik wijls dergelijke liefdebetuigingen mocht ondervinden in het huis van mijn oogen. Tot deze liefde worden ook niet weinig aangespoord mijn verwanten door het voorbeeld mijner tante, die een groote vriendin der armen is. Het voorbeeld im mers der ouders heeft grooten invloed op 'de opvoeding der dochters in vroomheid en godsdienstzin. Verder heb ik nog te Ype- ren een vierde verwante, over wier wonder bare bekeering ik veel zou kunnen zeggen als ik niet op beknoptheid hoefde te letten. Deze werd op het feest van de H. Theresia door haar begunstigd met een verstands visioen. Dit viisoen bleef niet zonder vrucht. Dringend smeekte zij mij namelijk haar toch den weg naar een Carmelitessenldoos- ter te banen, en wel naar 'n zeer arm kloos ter, ver af van haar ouders en verwanten en waar de kloosterlijke observantie zeer in bloei stond.. Ik heb haar toen te Ype- ren aanbevolen, waar ze dan ook haar ge loften aflegde en met groote innerlijke zieletroost nog leeft. Armen en afgedwaalden. Om met veel vrucht de zieken te bezoe ken, vooral de armen en die aan een be smettelijke ziekte leden met gevaar van eigen leven, hield ik mij dit altijd voor, wat Christus de Heer in het Evangelie zegt: „Wat gij aan een mijner minsten gedaan hebt, dat hebt gij aan mij gedaan? Ik zag derhalve met 't innerlijke des geloofs in den zieken, armen en noodlijdenden de per soon van Christus en met niet geringe zorg vuldigheid haastte ik mij om hem te troos ten als hadde ik met mijn lichamelijke oogen mijn verlosser gezien. Vandaar ook dat ik met grooten eerbied tot de armen sprak. Ik groettte hen met niet geringere vriendelijkheid, ik reikte hun de H. Com munie, hoorde hun biecht en na het uitdee- len der geestelijke goederen, deelde ik de tijdelijke gaven uit overeenkomstig ieders behoefte en mijne armzaligheid. Het ge beurde me zeer dikwijls dat ik zeer velen op het sterfbed biecht hoorde, waarvan eenige 20, andere 30 jaar niet meer te Com munie waren geweest, noch het H. Sacra ment der biecht hadden ontvangen; ik zag hen echter berouwvol, en gesterkt door de H.H. Sacramenten der Kerk, kalm in den Heer ontslapen Ik heb ook hen die den dood nabij waren in de Katholieke Kerg kopgenomen en na afzwering der ketterij de absolutie gegeven. Hoe dikwijls heb ik met groote vreugde des harten zulken, die te bed lagen, biecht ge- hoord, waarvan de een katholiek, de ander echter ketter was, beiden leidende aan de pest; nadat ik dan den katholiek bediend had, smeekte me dan de ketter, ook hem toch te onderri Jiten, zijn afzwering toch aan te nemen, tem te sterken met een goe de biecht en hem den weg des heils te too- nen, lxetgeenn ik ook vol vreugde deed. Ik maak geen melding van heiligschen- nende en ongeldige huwelijken, die ik ook op het sterfbed x olgens den katholieken ri tus ingezegend heb. Niet slechts het een of andere voorbeeld staat me voor den geest maar meerdere, die ik echter niet wil aan halen, om snel na.r iets anders over te gaan. Bij mijn dagelijksche preeken zocht ik niet mijn behagen door schoonheid van uitdrukking of mooi klinkende woorden, maar door een helderen en eenvoudigen stijl, trachtte ik de zielen van mijn toehoor ders aan te sporen tot afschuw voor de zon den, tot verdediging van de waarheid van het katholiek geloof, tot liefde Gods en als er geen bezondere feesten waren, hield ik er van, dikwijls aan den dood te herinne ren, om zoo, verachting voor de wereld in aller harten in te prenten. Derhalve sprak ik dikwijls over een goeden dood zooals ook over de eeuwige gelukzaligheid, die een goeden dood vergezelt. Zoo kwam het d:kwijls voor dat ik na de preek generale biechten moest hooren dat de meest bedor ven zieeln met Gods genade tot een beter leven terugkeerden: want „levend is het. woord Gods en krachtig en schei-per dan ee**ig tweesnijdig zwaard en dringt door tot det het lichaam en ziel van elkander scheidt". Het scheen dat men mij graag hoorde, hierdoor werd ik niet weinig aan gespoord tot voorbereiding van stof, die tot het wekken van effecten het meest geschikt waren. Van den biechtstoel ging ik naar der kansel, van den kansel naar den biecht stoel, waar ik bij het weenen en de tra nen van den boeteling de zoete vruchten mijne rlippen plukte. Het gebeurde mij te Leiden, dat, terwijl ik vroeg in den morgen een preek hield voor de Duitschers, een stem hoorde, die mij vanaf het dak toeriep: „Ge liegt als een schurk". De plaats die ik behandelde was de vol gende: Het hemelrijk is gelijk aan een mosterdzaadje. Mijn gedachtengang was dat Christus, de Heer, door vertrouwde en. gewone dingen, ook de meer eenvou dige zielen bij de hand leidt naar de ken nis van de geheimen des geloofs. Hij zelf is het hemelrijk, omdat Hij al de glorie in zich bevat en het voorwerp van de ware gelukzaligheid. Met het mosterdzaadje vergelijkt Hij zich, omdat Hij vertrapt, vernederd en in Zijn lijden Zijn grootste kracht ontwikkelde, opdat Hij stervend,, ons van onze zonden zou reinigen, ons verstand daarop richten en onzen wil ont vlammen; tot hiertoe was ik gekomen toen ik plotseling die stem hoorde: „Ge liegt als een schurk". Ja inderdaad, hij loog, wie hij ook geweest is, daar hij tegen de waarheid zelve was. De pater bracht geluk. Iets van meer gelukkigen aard over kwam mij in een zeker katholiek huis waar ik dikwijls te gast was om er mijne vergaderingen en dagelijksche preeken te- houden. De algoede God schonk zijn zegen in tij delijke zaken aan de geheele familie, die langen tijd in moeilijke omstandigheden door haar schuldeischers werd lastig ge vallen. Als ik er was, scheen het geluk met een vriendelijker gelaat allen toe te lachen. Zonder er zich om te bekreunen stroomde hun het geld in overvloed toe, ik echter wist er niets, van, dat het zoo met de zaak stond; na verloop echter van eenige jaren, toen ik weer eens in dat huis terugkeerde, ondervonden ze weer dezelfde weldaad en schreven alles toe aan de Barmhartigheid Gods, dat ze wegens de aan mij bewezen gastvrijheid met zoo'n groote zegeningen verrijkt werden, totdat ze alle moeilijkheden te boven w~-n ge komen, zooals de dochter des hu' s mij veel later bij deze. mijn laatste missie, in vertrouwen mededeelde. Brand Niet voorbijgaan wil ik hetgeen mij overkwam in Rotterdam bij een preek. Ik had me voorgenomen in den vroegen morgen Mis te lezen, ep een vergadering te houden in een privaat huis op Nieuw jaarsdag, dus in den winter. Zoo groot was de toeloop van het volk naar de zaal, die als kapel ingericht was, dat door de geopende ramen een zeer dichten damp van den adem der menschen naar buiten opsteeg. De voorbijgangers klopten aan de deur, om den heer des huizes attent te maken op den brand, waarvan deze damp een aanduiding was; ook de buren wilden zij door een natuurlijk medelijden daartoe aangespoord, opwekken, om toch spoedig in dit dreigend gevaar 1-edding te bren gen, opdat de stad toch geen schade zou ondervinden. De veronderstelling was zeer redelijk, want door dat raam kwam inderdaad, door den adem der menschen een zeer dichten damp naar buiten en iedei^en zou daar aan brand gedacht heb ben. De vergadering kwam in gevaar, weliswaar niet door den brand, wel echter door het tumult der menschen, die op straat stonden te praten en in den vroe gen morgen de buren wekten om het vuur te blusschen. God liet toe, dat dit tumult langzamerhand tot bedaren kwam en dat we aan een groot gevaar, niet van het vuur maar van den schout ontkwamen. Toen ik dit voorval vertelde aan P. Fr. Petrus van de Moeder Gods, mijn amb- genoot in deze stad en pastoor der Walen, zeide hij dat iets dergelijks hem meer overkomen was bij zijn vergaderingen. Vandaar dan ook dat hij de plaats, waar de H. Mis gelezen werd zoo inrichtte, dat geen er.kei raam open bleef, ook als het in den zomer zeer heet was en men moeite had om de kaarsen van het altaar gedu rende het Misoffer aan het branden te houden, maar hij hield het voor beter dit ongemak te verdragen dan zich aan het gevaar bloot te stellen van den kant van den schout. Üc geest des gebeds waardoor ik geleid word in deze mijne missie is de volgende: te wandelen in een levendig geloof. Geest, verstand en wil bezig houden met de waarheden des geloofs. In dit levendig ge loof tracht ik de .heilige sacramenten toe te dienen, het woord Gods te verkondi gen, fouten terecht te wijzen, liefde tot de deugd en haar beoefening aan te lee- ren, het H. Misoffer op te dragen, de ker kelijke plechtigheden te vieren als uitin gen van het geloof. Aldus beoefen ik de dagelijksche liefdewerken in vereeniging met gebedsijver en verheffing van den geest tot God. Ik schep behagen in de eenzaamheid, waarin ik mij toeleg op de lezing der H. Schrift en der heilige Va ders Ik gebruik daarbij ook verklaringen om daaruit voedsel te putten voor den geest, zoowel voor mij als voor den even naasten. Met dergelijke dingen houd ik mij, ook voor mijn eigen persoon d"»-wI11i» bezig tot 's nachts 12 uur, tot groote ver kwikking van mijn ziel. Ik ben ook in deze missie begunstigd met deze. Uwe gave, goede God, dat ik in den vroegen morgen bij m;in ontwa1- - mjjn eersten blik op U werp, die mijn eenige hoop en toevlucht zijt in mijn zwa righeden en angsten. Ik neem ook met Uwe genade, op reis, vrome voorzichts- maatregelen, opdat toch niet zou uitglijden mijn ziel, die ok van alle schepselen leeg, van U alleen vol wil houden: Gij mijne eenige Volheid en Verzadiging, naar Wien ik verlang met al mijn krachten, naar Wien ik snak met geheel mijn hart. Hoogeerwaarde P. Genei-aal, aan wien ik eenvoudige en trouwe gehoorzaamheid moet toonen had mij opgedragen, dat ik met alle zorg de eenheid des geestes be waren zou in den band van vrede met an dere kerken, zoowel reguliere als secu liere; hetgeen ik met best vermogen ten uitvoer bracht met groote vreugde des harten. Zoo werd ik dan ook, ofschoon het latste hier naar toe gekomen, toch graag tol hun vergaderingen toegelaten en als ik iets voorstelde hetgeen nuttig was voor het algemeen belang, werd dit zeer dank baar aanvaard. Fater Petrus. Ik genoot dit vertrouwen ook bij den heer pastoor, zoodat hij niet alleen mijn raad inwon en mij in moeilijke omstandig heden tot getuige en raadgever nam, maar ook dikwijls kwam opzoeken en mij zijn. hart blootlegde. Vandaar dan ook, toen de Waalsche gemeente dezer stad Leiden een zieleherder noodig had en ik zeer vurig wenschte nog een mij trouwen en zeer be- vrienden medebroeder, n.l. P. Fr. Petrus van de Moeder Gods te hebben, mijn wen- schen en smeekingen verhoord werden, zoodra als ik den heer pastoor en de overi ge oversten en prelaten, die hier mee te doen hadden, dit voorgesteld had. Andere kloosterlingen van andere orden die reeds vele jaren in deze streken met Apostoli- schen ijver gewerkt hadden, trachtten dit zelfde ook te bereiken. Zij werden echter over het hoofd gezien, terwijl aan mij dit ambt werd toevertrouwd, dat ik geduren de een vol jaar waargenomen heb, totdat P. Fr. Petrus uit Frankrijk was terugge keerd. Daar hij echter juist de vastenpree- ken hield, kon hij nauwelijks van zijn hoog- eerw. P. Provinciaal de goedkeuring krij gen van het verlof, dat R. Adm. P. N. Ge neraal reeds gegeven had. Toch kwam hij eindelijk aan en ik ontving hem met groo te vreugde, als den mij in Christus dier baarsten broeder. En ik heb er heele- maal geen spijt van ook, want hij spaart noch moeite, noch vlijt, noch leven, noch gezondheid om zijn ambt goed te vervul len en hij leeft met mij in een gansch in- nigen en volmaakten liefdesband. Tenge volge van deze goede verstandhouding met de prelaten en andere missionarissen, werd de zielzorg van de Duitschers dezer stad Leiden aan een ander onzer Paters opge dragen. Door onzen P. Generaal werd P. F. Phillippus, Subprior van ons klooster te Leuven daarvoor aangev/ezen. Deze heb ik nog als novice gehad en heb hem de eer ste stappen in het religieuse leven helpen zetten. Terwijl ik dit schrijf, bedien ik zelf zijn gemeente en verwacht zijn aankomst, in deze hoogst gevaarlijke tijd der pest, die overal heerscht in deze stad Leiden, zoo-" dat iedere week meer den 1200 menschen sterven: zoet juk, lichte last, ik loop hiel en daar heen te midden der lichamen van levenden en dood en. Ik wensch van harte, dat ik den toekomstigen zielenherder de kroon ontrukken en voor zijn kudde mijn leven kan geven. Tot zoover het manuscript van R. P. Vin- centius a S. Ludovico. De apostel der kranken. R. P. Petrus a. Matre Dei (Bertius) vult dit handschrift aan met de volgende woor den: Ik als ooggetuige heb hem (P. Vincen- tïus) dag en nacht met pestkranken be zig gezien en kan met eigen nan cl getui gen, dat hij in het bijzonder over de ar men gewaakt heeft; maar met zulk een ijver, zulk een standvastigheid en liefde, dat ik dikwijls verbaasd stond: dat een reeds bejaard kloosterling, die ook nog ta melijk zwak was, vijf maanden lang aan zooveel gevaren en moeiten kon weerstaan. Hij herhaalde het dikwijls, dat hij een zoo groote genade onwaardig was: zijn ziel, dit is zijn leven te geven voor vrienden en medemenschen. Ik sterf niet, zij hij, aan deze pest, mijn roem en de jubel des harten zou immers te groot zijn, dan dat ik dit met woorden zou kunnen uitdrukken. Hij toonde mij in het Martyrologium het voorbeeld van een priester, die onder de martelaren gerekend werd omdat hij de pestkranken had gediend en voor hen zijn leven had gegeven. Verlangend immers smachtte onze goede P. Vincentius naar de eeuwige rust als een hert naar de water bron. Hij was bevreesd, niet te sterven, maar langer te leven en de kroon niet tc bezitten, naar w°!ke hij reeds zijn armen uitstrekte. De almachtige God verhoorde zijn wenschen tot groot nadeel van mij; ik nad immers in hem wat ik wenschte, ik vond in hem niet enkel een dierbaren me debroeder maar een zeer vereerenswaardi- gen vader waarin de deugden van een volmaakt kloosterling en missionaris schit terden: oprechtheid zonder schijn, waar heidsliefde zonder vleierij, vroomheid zon der gemaaktheid, stilzwijgen zonder zelf bedrog, liefde zonder menschelijk opzicht, liver met de grootste omzichtigheid, trouw zonder verslapping, gematigdheid zonder lichtzinnigheid, voorzichtigheid zonder arg waan. He* gebeurde echter den 3den October, dat R. P. Vincentius zelf, nadat hij 5 maan den dé pestkranken bijgestaan had, door God met deze besmettelijke ziekte bezocht werd en den 6en vah deze maand den geest gsf, met een bijzonder gerustheid des gees tes, overigens en vreugde voorzien met al le sacramenten der Kat. Kerk, die hij in het volle gebruik van het verstand uit mijn handen al was ik ook dit niet waardig ontving. Tot zijn laatste ademtocht vol hardde hij in acten van geloof, hoop en lief de. Zijn heengaan werd door zijn gansclie katholieke gemeente en door de geloovigen dezer stad zeer betreurd. Door een bijzon dere Voorzienigheid werd hij begraven in Katwijk bij Leiden opdat hij daar n« zijn dood zou rusten, waar hij de missie begon nen was. Hiervan getuigt i. get. Fr. PETRUS A MATRE DEI. Carm. Disc. Indignu*- Gegeven te Leiden 17 Januari 1656.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 7