Handhaving der orde in de
Eerste Kamer
Het drama te
Koedijk
RECHTZAKEN
WOENSDAG 15 MAART 1939
DE LE1CSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 7
Wijziging van het reglement voorgesteld
De leden der Eerste Kamer, van Lan-
schot (E.K.), De Zeeuw (S.D.), Diepen
horst (A.R.), De Savornin Lohman (C.H.),
Gelderman (Lib.) en Van Embden vV.D.)
hebben een voorstel ingediend tot wijzi
ging van het reglement van orde. De er
varing heeft volgens hen geleerd, dat de
versterking van de bevoegdheden van den
voorzitter noodig is.
Volgens het voorstel zouden in het re
glement van orde van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal na artikel 16 de vol
gende artikelen worden ingelascht:
Artikel 16a
Indien een spreker van het onderwerp
in beraadslaging afwijkt, wordt hem dit
door den voorzitter onder het oog ge
bracht en wordt hij tot de behandeling
van het onderwerp teruggeroepen.
Wanneer een lid zich beleedigende uit
drukkingen veroorlooft, de orde verstoort
of, zij het slechts door het betuigen van in
stemming, aanspoort tot onwettige han
delingen, wordt hij door den voorzitter
vermaand en in de gelegenheid gesteld de
woorden, die tot de waarschuwing aan
leiding hebben gegeven, terug te nemen.
Maakt hij van die gelegenheid gebruik,
dan worden die woorden in hej stenogra-
phisch verslag van de beraadslaging der
vergadering niet opgenomen.
Artikel 16b.
Wanneer een spreker van de gelegen
heid, in het vorige' artike' bedoeld, niet
gebruik maakt dan wel voortgaat van het
onderwerp af te wijken, zich beleedigende
uitdrukkingen te veroorloven, de orde te
verstoren of, zij het slechts door het be
tuigen van instemming, aan te sporen tot
onwettige handelingen, kan de voorzitter
hem het woord ontnemen.
In de vergadering, waarin dit plaats
heeft, mag het lid, wien het woord is., ont
nomen, aan de beraadslagingen over het
voorstel in behandeling niet meer deel
nemen.
Artikel 16c.
De voorzitter kan een spreker, op wien
het vorige artikel is toegepast, en ieder
ander lid, dat zich schuldig maakt aan
gedragingen, als in dat artikel zijn be
doeld, uitsluiten van de verdere bijwoning
van de vergadering of van de vergaderin
gen, welke aanvangen op den dag, waarop
de uitsluiting plaats heeft.
Artikel 16d.
De voorzitter is bevoegd te gelasten, dat
in het stenographisch verslag van de be
raadslaging der vergadering niet worden
opgenomen de gedeelten van het gespro
kene, die hem tot het nemen van een of
meer der in de artikelen 16a en 16b ge
noemde maatregelen aanleiding hebben
gegeven. Alvorens hiertoe over te gaan,
pleegt de voorzitter overleg met de leden
der Kamer, die zitting hebben in de com
missie voor de stenographie.
Artikel 16e.
Van de beslissingen, ingevolge de arti
kelen 16a tot en met 16d door den voor
zitter genomen, is beroep op de Kamer
niet toegelaten.
Artikel 16f.
De uitsluiting, bedoeld in art. 16c, kan
op voorstel van den voorzitter door dé Ka
mer worden verlengd voor een bepaalden
tijd, den verderen auur der zitting niet te
boven gaande. Van zijn voornemen tot het
doen van zulk een voorstel geeft de voor
zitter binnen twee uren na de sluiting dei-
vergadering, waarin de uitsluiting olaats
vond, schriftelijk kennis aan de leden. Het
voorstel wordt gedaan en in behande
ling gebracht bij den aanvang van de eer
ste vergadering na den dag, waarop de
uitsluiting heeft plaats gehad. Over dit
voorstel wordt niet beraadslaagd.
Artikel 16g.
Een lid, op wien het bepaalde in art. 16c.
is toegepast, is verplicht het Kamerge
bouw onmiddellijk te verlaten.
Heeft de voorzitter van zijn voornemen
tot het doen van een voorstel, als in arti
kel 16f bedoeld, kennis gegeven, dan mag
dat lid het gebouw, niet weder betreden
alvorens.over dat voorstel is beslist. Wordt
het aangenomen, dan geldt dit verbod tot
dat de termijn van uitsluiting is verstre
ken.
De voorzitter zorgt, dat het uitgesloten
lid zoo noodig tot het verlaten van het
gebouw gedwongen wordt, en dat hij, het
gebouw gedurende den gestelden termijn
betredende, daaruit verwijderd wordt.
Rheumatische pijnen
Mijnhardtjes maken U geheel pijnvrij.
Doob 30 on 50 ct.
Levenslang geêischt
De. middagzitting werd geopend met het
verhoor van get. Prins, tuinder, wonende
te Koedijk, die op den avond van het on
geval langs den Kanaaldijk op het pad
naar zijn woning stond. Hij hoorde den mo
tor van den hem passeerenden auto een
hortend en stootend geluid maken. De wa
gen reed met twee rechtsche wielen op den
berm en vervolgens in het kanaal. Het was
bijzonder donker en erg glad. Hy heeft
geen hond voor den auto gezien.
Toen de auto in het water was gereden,
snelde hij toe en zag B. half in het water.
Met anderen trok hij hem er uit. De man
v/as op dat moment niet meer bij zijn po
sitieven.
Op een vraag van den verdediger ver
klaart getuige, dat de vrouw van B. toen
getuige haar na het ongeval eens had opge
zocht zei, dat ze geslipt waren. Voorts
zei getuige dat ter hoogte van de plaats
van het ongeval drie menschen een fox
hondje hadden.
De volgende getuige, mej. M. Sloot
Boom, die ook in de buurt van het ongeval
woonde, wist niets nieuws te vertellen.
Get. M. Sluis, wonende tegenover de
plaats, waar de auto te water reed, was
spoedig ter plaatse, en hielp verd. B. zijn
winterjas uittrekken. Deze was van onde
ren nat, van boven en aan de mouwen was
de jas droog,
Op een vraag van mr. de Groot zegt ge
tuige, dat het hondje van Schermer in huis
was.
Jb. Steijn, timmerman te Koedijk, ver
klaart evenals alle andere getuigen, dat de
weg glad was. Verdachte wilde in het wa
ter, doch getuige en anderen hielden hem
tegen, daar zij vreesden, dat B. zou ver
drinken.
Get. A. Visser, arbeider te Koedijk, had
met getuige Steijn de vrouw en drie kin
deren ui den auto gehaald. De weg was
glad.
Ge. KI, Mol, eveneens te Koedijk, legt ge
lijkluidende verklaringen af.
Getuige M. G. Aarts, politie-agent te
Alkmaar, had in een woning op een van de
kinderen met goed gevolg kunstmatige
ademhaling toegepast. Toen ging hij naar
een andere woning, waar hij verdachte B.
aantrof. Hij hielp mee, verd.'s jas uittrek
ken, deze was van boven en aan de mou
wen droog. Getuige heeft verd. B. eenige
malen hooren roepen: „Wat ben ik toch
stom geweest"!
Verdachte B. ontkent dit.
Getuige A. v. d. Kooy, chef-veldwachter
te Bergen, die de zaak na het ongeval di
rect had onderzocht, verklaart, dat, toen
hij ter plaatse kwam, de doktoren Blok en
den Hartog al bezig waren met de dren
kelingen. De jas was tot heuphoogte nat.
De auto lag vrijwel parallel met den kant,
ongeveer I Meter van den kant. Het ach
terstuk van den auto iets meer naar het
midden.
Met lampen heeft getuige den weg
afgezocht zonder een slipspoor te vin
den.
De get.-deskundigen auto-experts
worden dan door den president on
dervraagd over de mogelijkheid, of het
slipspoor verdwenen kon zijn.
Zij zeggen, dat dit slipspoor zóó flauw
kan zijn geweest, dat het met lantaarns niet
zichtbaar is geweest.
Ten huize van B. heeft getuige een mach
tiging voor steunuitkeering in beslag ge
nomen, door B. ten name van mej. D. gezet.
Op een vraag van den president zegt ver
dachte, dat hij den weg langs het Kanaal
genomen had, omdat hij dezen minder ge
vaarlijk vond dan den weg over den Lan-
gendijk.
De president was van meening, dat hij
den weg langs het Kanaal veel gevaarlij
ker achtte.
De heer Miltenburen, directeur van de
Zuivelfabriek Wilhelmina te Bergen en pa
troon van verdachte, acht het begrijpelijk,
dat deze een rijbewijs had gehaald om zijn
betrekking te houden en den ouden chauf
feur van het bedrijf te kunnen opvolgen.
Na het verhoor van nog een tweetal ge
tuigen vraagt de president, of de vrouw
van verdachte niet had gezegd, maar niet
naar huis terug te gaan, vanwege de glad
heid.
Verdachte zegt, dat daar wel over gespro
ken was.
President: Waarom ging je dan toch?
Verdachte: Omdat ik mijn gezin liever
thuis had.
Een vreemde verschijning in de rechts
zaal is die van de religieuze-verpleegster,
die in het St. Elisabeths-ziekenhuis te Alk
maar B. heeft verzorgd.
Zij zegt, dat B. één keer bezoek heeft
gehad van het meisje D. Bij het onderhoud
is niemand aanwezig geweest.
Hem wordt dan een door hem ondertee-
kende verklaring getoond, waarin hij het
meisje machtigde zijn werkloozensteun te
innen.
B. zegt, dat de handteekening van hem
is, maar hij weet zich er niets van te her
inneren.
Er komt spanning in de zaal. wanneer
mej. D. wordt binnen geroepen. Zij is een
der kroongetuigen.
De president wijst haar op den grooten
ernst van den eed, dien zij aflegt.
Alvorens echter het verhoor van het
meisje begint, worden de deuren geslo
ten. De besloten zitting duurt 20 minuten.
Na de heropening heeft getuige het aan
den stok met den president, die vindt, dat
ze onverstaanbaar spreekt. Ze huilt en
wordt om te kalmeeren den gang inge
stuurd.
Intusschen wordt de voormalige journa
list K. gehoord,, bij wien het meisje in
Schagen in dienst is geweest en die mede
oorzaak is, dat de zaak aan het rollen is
gegaan.
Op zekeren dag kwam hij er achter,
dat het meisje, waarmee hij verkeering
had, iemand op bezoek had. Hij dwong
haar te vertellen, wat ze met den be
zoeker, dat was B., besproken had. Ze
Vertelde toen, dat B. om harentwille
het auto-ongeluk met opzet zou heb
ben veroorzaakt. B. had autorijden ge
leerd om zijn vrouw in het water te
rijden.
Getuige zag in deze bekentenis een be
vestiging van de geruchten, welke hem
reeds ter oore waren gekomen. Getuige
heeft het meisje de vrijheid gevraagd naar
de politie te mogen gaan, welke vrijheid
ze hem gaf. Toch ging hij niet naar de po
litie, maar raadpleegde pater de Hart, die
zei, dat hij in geweten niet verplicht was
zich tot de politie te wenden. Geuige
wachtte dan ook, doch na nog anderen ge
raadpleegd te hebben en te hebben ge
merkt, dat B. het meisje niet los liet, heeft
hij aangifte gedaan.
Getuige wordt door mr. de Groot en den
president aan den tand gevoeld over zyn
verhouding tot het meisje en over zijn vroe
ger leven.
Mr. de Groot begrijpt niet, dat K. het
meisje met ontslag dwong tot de bekente
nis. Werd getuige niet door jaloezie ge
dreven tot inmenging in deze zaak?
Getuige weigert daarop te antwoorden.
Het meisje D dat inmiddels wat ge
kalmeerd is, wordt opnieuw voorge
roepen. Ze zegt, dat B. haar had aan
gekondigd, zijn gezin het N.-H. Kanaal
te zullen rijden. Dat was in September
1937.
Verdachte ontkent.
Het meisje heeft een gesprek tusschen bei
den verkeerd begrepen. Gezegd heeft hij:
„Als je geen geloof had, zou je wat kun
nen doen, maar ik kan zooiets niet." Ge
tuige verklaart dan, dat B. een paar da
gen van te voren haar had gezegd, dat het
op 2 Januari zou gebeuren."
Verdachte: Dat kan' ik niet gezegd heb
ben!
Ter sprake komt dan weer de machti
ging, welke B. in het ziekenhuis haar
schriftelijk zou hebben gegeven. Volgens
getuige heeft de verpleegster toen pen en
inkt verschaft orn te kunnen schrijven.
President: De Zuster weet daar niets van.
Getuige zegt tijdens het verdere ver
hoor, dat B. haar had verteld als voorwend
sel voor het ongeluk het uitwijken voor
een hond te zullen gebruiken.
Mr. de Groot: Hoe kwam zij er bij om
met het briefje van den steun naar het
ziekenhuis te gaan om van hem een mach
tiging te krijgen?
Getuige: De ambtenaar van de gemeen
te-secretarie was er mee bij mij gekomen,
want alle boodschappen gingen over my.
B.'s vrouw lag ook in het ziekenhuis. Ge
tuige mocht gaan zitten en haar plaats
voor het getuigenhekje werd ingenomen
door pater A. de Hart uit Nieuwe Nie-
dorp.
Verdachte had met hem een onderhoud
gehad. B. heeft uitdrukkelijk verlangd, dat
getuige z<5U spreken, wat deze als pries
ter van zichzelf krachtens het ambtsge
heim niet mag. Alleen de machtiging van
B. doet getuige spreken.
Eerst kwam K. by getuige met het ver
haal en getuige zei toen tegen K., dat deze
naai- de politie moest gaan, doch moest
wachten, tot getuige eerst B. had gespro
ken. B. maake op mij, aldus pater de Hart,
een betrouwbaren indruk. B. erkende toen
wel eens aan het uit den weg ruimen van
zijn vrouw te hebben gedacht, doch dat
voornemen ook weer te hebben verworpen,
Op 2 Januari heeft B. niet het plan gehad
zyn vrouw te dooden. Ook ontkende B.
ten stelligste met opzet in het water te zijn
gereden.
Getuige heeft K. daarop bij zich geroe
pen en dezen gezegd, dat hij moest zwij
gen, omdat mets vast stond.
Verdachte: Ik heb nooit den wensch tot
dooden gehad. De pater vergist zich.
De Officier: Kunt u ook zeggen, wat juf
frouw D. u verteld heeft?
Pater de Hart: Ik moet mij beroepen op
mijn ambtsgeheim.
De Officier: Misschien wil juffrouw D. u
de vrijheid tot spreken geven?
Getuige D. gaf haar toestemming, dat
de pater zou spreken, doch deze weigerde
pertinent. i
Officier: Dan zal ik de juffrouw zelf
moeten vragen. Tot juffr. D.: Hebt u den
pater verteld, dat B. wel eens opwellingen
tot dooden had?
Getuige: Nee, dat heb ik niet verteld.
Pater de Hart handhaaft, dat B. het zelf
vertéld heeft. Verdachte ontkent met na
druk.
Na een eindeloos dispuut met de auto
deskundigen wordt nogmaals dr. Hoene-
veld, zenuwarts, gehoord.
B. moet in psychiatrischen zin volkomen
toerekenbaar worden geacht.
Hij is zeer impulsief. Zijn geaardheid
kan leiden tot zware delicten.
Verdachte is niet in staat zich lang alles
te herinneren en daarom vult hij, hetgeen
in zijn memorie ontbreekt, onbewust met
verdichtsels aan.
De zittiijg wordt geschorst tot 8 uur.
Op de vraag van den president of hij bij
zijn ontkentenis blijft, antwoordt de verd.:
ik ben absoluut onschuldig.
De verdediger wil nog even van het
meisje weten of ze een verhouding, met
Kolkman heeft gehad.
Getuige: Ja, sinds ik in Heemstede bij
mijn zuster woon, niet meer. Myn familie
wil niet hebben, dat ik me met hem be
moei.
Verdediger: U ontkent dus, dat er thans
nog een verhouding tusschen u en Kolk
man is.
Getuige: Ja.
Verdediger: Waarom liep u dan tien mi
nuten geleden gearmd door Alkmaar.
Waarom hebt u dan samen ergens gege
ten?
Getuige: Dat is een leugen. We liepen
niet gearmd. Wel hebben we samen gege
ten.
Requisitoir.
Na dit sensationeel moment is dan ein
delijk het woord aan den Officier. Spr. be
gint met te wijzen op den ernst van deze
zaak en zet uiteen, dat de rechtbank straks
voor een zeer moeilijke beslissing zal ko
men te staan.
Spr. toont aan, dat hij den verd. op een
groot aantal tegenstrijdigheden, onwaarhe
den, en fantasieën in zijn verklaringen
heeft betrapt.
Zelfs durft deze verd. een onder eede
afgelegde verklaring van een priester te
genspreken.
Waar gaan we op die manier heen?
Daar is b.v. de geschiedenis van dat
hondje. Niemand heeft dat beest gezien,
niemand weet, van wie het heeft kunnen
zijn. Verd. heeft aanvankelijk de verhou
ding met het meisje durven ontkennen.
De verd. is ongeloofwaardig. Daarom moet
spr. bewijs putten buiten verd.'s verklarin
gen om. Verdachte zat in haar netten ver
strikt. Het werd van kwaad tot erger. Het
huiselijk geluk kwam op losse schroeven
te staan. Zoo kon het niet langer. Er moest
iets gebeuren. „Iets verschrikkelijks", zei
het meisje. Inderdaad. Toen heeft verd.
gezegd: „ik ga ze verdrinken". Dat is per
slot van rekening ook gebeurd.
Later in het ziekenhuis zegt verd.: het
is mislukt. Dat duidt op voorbedachte rade
en opzet.
Is het meisje betrouwbaar? Spr. stelt
vast, dat zij gedurende het geheele onder
zoek op geen leugen is betrapt.
Spr. laat haar moreele en zedelijke le
venswandel in het midden, doch op haar
waarheidsliefde valt naar zijn meening niets
aan te merken.
Dat een man zijn vrouw om de een of an
dere reden wil vermoorden, vooral wan
neer er een andere vrouw in het spel is,
komt meer voor, maar, dat men bij dit
gruwelijk voornemen ook de kinderen wil
betrekken, en deze ook van kant wil ma
ken, is meer dan onmenschelijk. Spr. ver
werpt de mogelijkheid van een ongeluk,
zooals hij nader aantoont.
Spr. stelt zich op het standpunt, dat hier
sprake is van misdaad. Verdachte heeft de
bedoeling gehad zijn vrouw en zijn kinde
ren te verdrinken.
Het plan was oud, reeds een half jaar.
Spr. meent als bewezen te moeten
aannemen poging tot moord op de
vrouw de baby laat hij buiten be
schouwing en moord op de drie kin
deren.
Spr. beeft gezocht naar lichtpun
ten, maar hij kan ze helaas niet vin
den.
Daarom eischt spreker het maxi
mum: levenslange gevangenisstraf.
Tijdens ret requisitoir is het muisstil ge
weest in de zaal, even is nu de spanning
gebroken. Verdachte kijkt stil voor zich
uit en is zeer nerveus. En als de presi
dent hem vraagt wat hij nu te zeggen heeft,
antwoordt hij:
„Ik ben absoluut onschuldig. Het was een
ongeluk, ik kan er niets aan doen."
Ten slotte is het woord aan den verdedi
ger mr. de Grooth,
Deze verdachte zoo zegt hy is ge
schetst als iemand, die een afschuwelijken
moord heeft begaan en van wiens beroe
ring niets waar is.
Spr. volgt de Officier bij het uitpluizen
van verdachte's verklaringen op den voet
en acht bewezen, dat de wagen is geslipt.
Hij is er van overtuigd, dat hier sprake is
geweest van een ongeluk. Pleiter beroept
zich ook op de verklaringen van den psy
chiater, dat verd. aan herinneringsstoornis
leed tengevolge van het ongeluk.
Verdachte zoo ging pl. verder was
in de netten van het meisje verstrikt. Hij
wilde een einde maken aan de verhou
ding.
Maar het meisje ging door en zocht hem
zelfs op in het ziekenhuis, waar zij op
nieuw toenadering zocht.
Spr. vindt het onbegrijpelijk, dat de Of
ficier het in het nadeel van verd. acht, dat
deze den priester toestemming heeft ge
geven vrij uit te spreken.
Alle verklaringen van het meisje moeten
naar spreker's meening genomen worden
met een kilo zout.
Spr. zou van zijn levensdagen niet heb
ben durven doen wat de Officier nü heeft
gedaan: moord bewezen te achten op de
verklaringen, die hier vandaag zijn afge
legd. Het meisje spr. wijst daar nog
eens met nadruk op is onbetrouwbaar.
Verdachte is geen man van kalm overleg
en rijp beraad. Spr. verwijst in dit ver
band naar het rapport van den psychiater.
De verdediger, mr. de Jongh, bestrydt,
dat verdachte steeds had gelogen. Hij vei>
wees naar het verhoor, toen nog geen spra
ke van verdenking was. Verdachte heeft
ontkend, dat hij een verhouding had met
het meisje, doch het is van een getrouw
de man te begrijpen, dat hy zooiets niet
dadelijk grif bekent tegenover een ma
joor van de rijksveldwacht. Dit is even
wel de eenige verklaring, waarop verdach
te is teruggekomen.
Spreker sluit zich aan bij de verklarin
gen van den psychiater en is van oordeel,
dat het meisje niet zoo betrouwbaar is als
de Officier deed voorkomen. Haar verkla
ringen op 5 Jan., dat zij zooveel van de
kinderen hield, terwijl uit de stukken
bleek, dat zij de kinderen niet wilde, was
daarmede in tegenspraak. Dat er een on
geval is gebeurd, stond voor pleiter vast;
spr. uitte de wensch, dat de rechtbank de
wijsheid gegeven zal worden om een von
nis in overeenstemming met het recht te
wijzen. Vrijspraak zal moeten volgen.
Mocht de rechtbank wijfelen, dan zou moe
ten: bij twijfel onthouding.
In zijn dupliek handhaafde de Officier
zijn eisch. Na repliek van den verdediger
bepaalde de president de uitspraak op 28
Maart.
HAAGSCHE RECHTBANK
ONTSLAGEN KNECHT GING PATROON
MET EEN MES TE LIJF
Verdachte door de rechtbank vrijgesproken
De chauffeur Th. A. v. d. S. te L e i d e r-
d o r p had terecht moeten staan, omdat hij
zyn patroon, den vleeschwarenfabrikant
G. W. Zandvoort te Leiden in diens fabriek
te Hazerswoude met een mes was te lijf
gegaan vanwege een ontslagkwestie.
De officier had na getuigenverhoor de
ten laste gelegde poging tot doodslag laten
vallen en wegens bedreiging een voor
waardelijke gevangenisstraf geëischt voor
den tijd van vier maanden.
De rechtbank, vonnis wijzende, sprak
verdachte vrij.
Het dure borreltje.
De caféhouder K. F. v. d. V. uit L e i d e n
had gepoogd in den Haag meer te verdie
nen dan hem in de Sleutelstad mogelijk
was geweest en had een biergelegenheid
geopend. Voor de Haagsche rechtbank be
gon hij te verklaren, dat je tegenwoordig
heele gekke menschen hebt. Dit sloeg niet
op hem zelf, voegde hij er schielijk achter,
maar was gebaseerd op het feit, dat een be
zoeker van zijn bierknijp zelf een glaasje
jenever had meegebracht, d.w.z. dat deze
bezoeker met jenever in zijn zak rondwan
delde. De officier vond het een rare verde
diging, want stel je voor: de kastelein zit
achter zijn toonbank, voor hem staat een
van zijn eigen glaasjes gevuld met jene
ver. Hij zou dat glas jenever niet gezien
hebben volgens zijn zeggen, maar het doet
toch vreemd aan, dat er iemand binnen
komt, niets bestelt, een glas pakt en dit vol
schenkt met jenever, die hij zelf bij zich
heeft.
Verdachte gaat er verder prat op, dat de
ambtenaren bij een huiszoeking niets an
ders hebben gevonden of hebben kunnen
vinden.
De officier vond, dat de winst op zulke
jeneververkoop buitengewoon groot is als
de schenkers niet gesnapt worden, en eisch-
te daarom een geldboete van 30 subs. 30
dagen.
Uitspraak over 14 dagen.
De verkeerde bocht.
Volgens den vrachtrijder J. H. van D.
uit Wassenaar ging het niet zoozeer om
de de boete van 6, maar in hoofdzaak om
de civieL vordering van 50, die de aan-
geredene had ingediend, omdat hij, ver
dachte, den boert, verkeerd had genomen,
wat hij grif toegaf, en daardoor een oud
beestje van een motorfiets omver had ge
reden. Hij schatte de schade op hoogstens
5, maar de eigenaar van het oude beestje
zeide, dat de schade toch eigenlijk ruim
150 had bedragen, maar dat hij er maar
100 afgedaan had.
De president geloofde, dat de heele mo
tor geen 150 waard was geweest.
De officier hield zich alleen aan den
verkeerd genomen bocht en eischte beves
tiging van het vonnis van den kantonrech
ter waarna de rechtbank de zaak nog eens
zal overwegen en over 14 dagen vonnis
wijzen.
Drie tegen drie.
Er waren drie getuigen die meenden, dat
de autobus-chauffeur uit L e i d e n de tram
van de H.T.M. had aangereden en er wa
ren er drie, die vertelden, dat de trambe
stuurder de autobus beschadigd had. Uit
dezen warwinkel van verklaringen had de
kantonrechter den trambestuurder schul
dig verklaard en hem veroordeeld tot een
geldboete van 6, waarvan deze prompt
in hooger beroep was gegaan. De recht
bank kreeg nu deze getuigenlawine te be-
oordeelen en ook de officier distilleerde er
een schuldig tegen trambestuurder, R. B.,
uit, en eischte dan ook bevestiging.
De verdediger zei, dat de autobus maar
had moeten wachten, want dat de tram al
tijd voorrang heeft en niet in haar loop be
lemmerd mag worden.
Ook hier werd de uitspraak bepaald op
over 14 dagen.
ANTI-SEMIET VEROORDEELD.
De Rotterdamsóhe rechtbank heeft uit
spraak gedaan in de zaak tegen den 27-jari-
gen journalist J. N. uit Driebergen-Rijssen-
burg, wien ten laste was gelegd, dat hij als
redacteur en uitgever van het halfmaande-
lijksch verschijnend blad „De Misthoorn"
op 15 November j.l. in dit blad een plaat
had doen opnemen, waarop een zevental
personen voorkwamen met 'n oostersch, al
thans Joodsch uiterlijk, boven welke plaat
hij als titel had gezet: „Mikum of Sjabbos",
Daaronder stond een citaat uit de rede van
prof. Bolland („Teeken des tijds"), welke
eveneens beleedigend werd geacht voor
een groep der bevolking. Ook op een andere
pagina hadden enkele beleedigende zinnen
gestaan. Voorts was verdachte ten laste
gelegd, dat hij te Rotterdam in November
het bedoelde blad had verspreid of in voor
raad had gehad om te doen verspreiden.
De officier van justitie, mr. Wilbrenninck,
had op de terechtzetting tegen verdachte
een voorwaardelijke 'gevangenisstraf van
maand met een proeftijd van drie jaar en
een geldboete van vijftig gulden, subsidiair
25 dagen hechtenis gerequireerd.
De rechtbank veroordeelde hem gisteren
tot de geëischte straf.