Handhaving der orde in de Eerste Kamer Het drama te Koedijk RECHTZAKEN WOENSDAG 15 MAART 1939 DE LE1CSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 7 Wijziging van het reglement voorgesteld De leden der Eerste Kamer, van Lan- schot (E.K.), De Zeeuw (S.D.), Diepen horst (A.R.), De Savornin Lohman (C.H.), Gelderman (Lib.) en Van Embden vV.D.) hebben een voorstel ingediend tot wijzi ging van het reglement van orde. De er varing heeft volgens hen geleerd, dat de versterking van de bevoegdheden van den voorzitter noodig is. Volgens het voorstel zouden in het re glement van orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal na artikel 16 de vol gende artikelen worden ingelascht: Artikel 16a Indien een spreker van het onderwerp in beraadslaging afwijkt, wordt hem dit door den voorzitter onder het oog ge bracht en wordt hij tot de behandeling van het onderwerp teruggeroepen. Wanneer een lid zich beleedigende uit drukkingen veroorlooft, de orde verstoort of, zij het slechts door het betuigen van in stemming, aanspoort tot onwettige han delingen, wordt hij door den voorzitter vermaand en in de gelegenheid gesteld de woorden, die tot de waarschuwing aan leiding hebben gegeven, terug te nemen. Maakt hij van die gelegenheid gebruik, dan worden die woorden in hej stenogra- phisch verslag van de beraadslaging der vergadering niet opgenomen. Artikel 16b. Wanneer een spreker van de gelegen heid, in het vorige' artike' bedoeld, niet gebruik maakt dan wel voortgaat van het onderwerp af te wijken, zich beleedigende uitdrukkingen te veroorloven, de orde te verstoren of, zij het slechts door het be tuigen van instemming, aan te sporen tot onwettige handelingen, kan de voorzitter hem het woord ontnemen. In de vergadering, waarin dit plaats heeft, mag het lid, wien het woord is., ont nomen, aan de beraadslagingen over het voorstel in behandeling niet meer deel nemen. Artikel 16c. De voorzitter kan een spreker, op wien het vorige artikel is toegepast, en ieder ander lid, dat zich schuldig maakt aan gedragingen, als in dat artikel zijn be doeld, uitsluiten van de verdere bijwoning van de vergadering of van de vergaderin gen, welke aanvangen op den dag, waarop de uitsluiting plaats heeft. Artikel 16d. De voorzitter is bevoegd te gelasten, dat in het stenographisch verslag van de be raadslaging der vergadering niet worden opgenomen de gedeelten van het gespro kene, die hem tot het nemen van een of meer der in de artikelen 16a en 16b ge noemde maatregelen aanleiding hebben gegeven. Alvorens hiertoe over te gaan, pleegt de voorzitter overleg met de leden der Kamer, die zitting hebben in de com missie voor de stenographie. Artikel 16e. Van de beslissingen, ingevolge de arti kelen 16a tot en met 16d door den voor zitter genomen, is beroep op de Kamer niet toegelaten. Artikel 16f. De uitsluiting, bedoeld in art. 16c, kan op voorstel van den voorzitter door dé Ka mer worden verlengd voor een bepaalden tijd, den verderen auur der zitting niet te boven gaande. Van zijn voornemen tot het doen van zulk een voorstel geeft de voor zitter binnen twee uren na de sluiting dei- vergadering, waarin de uitsluiting olaats vond, schriftelijk kennis aan de leden. Het voorstel wordt gedaan en in behande ling gebracht bij den aanvang van de eer ste vergadering na den dag, waarop de uitsluiting heeft plaats gehad. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd. Artikel 16g. Een lid, op wien het bepaalde in art. 16c. is toegepast, is verplicht het Kamerge bouw onmiddellijk te verlaten. Heeft de voorzitter van zijn voornemen tot het doen van een voorstel, als in arti kel 16f bedoeld, kennis gegeven, dan mag dat lid het gebouw, niet weder betreden alvorens.over dat voorstel is beslist. Wordt het aangenomen, dan geldt dit verbod tot dat de termijn van uitsluiting is verstre ken. De voorzitter zorgt, dat het uitgesloten lid zoo noodig tot het verlaten van het gebouw gedwongen wordt, en dat hij, het gebouw gedurende den gestelden termijn betredende, daaruit verwijderd wordt. Rheumatische pijnen Mijnhardtjes maken U geheel pijnvrij. Doob 30 on 50 ct. Levenslang geêischt De. middagzitting werd geopend met het verhoor van get. Prins, tuinder, wonende te Koedijk, die op den avond van het on geval langs den Kanaaldijk op het pad naar zijn woning stond. Hij hoorde den mo tor van den hem passeerenden auto een hortend en stootend geluid maken. De wa gen reed met twee rechtsche wielen op den berm en vervolgens in het kanaal. Het was bijzonder donker en erg glad. Hy heeft geen hond voor den auto gezien. Toen de auto in het water was gereden, snelde hij toe en zag B. half in het water. Met anderen trok hij hem er uit. De man v/as op dat moment niet meer bij zijn po sitieven. Op een vraag van den verdediger ver klaart getuige, dat de vrouw van B. toen getuige haar na het ongeval eens had opge zocht zei, dat ze geslipt waren. Voorts zei getuige dat ter hoogte van de plaats van het ongeval drie menschen een fox hondje hadden. De volgende getuige, mej. M. Sloot Boom, die ook in de buurt van het ongeval woonde, wist niets nieuws te vertellen. Get. M. Sluis, wonende tegenover de plaats, waar de auto te water reed, was spoedig ter plaatse, en hielp verd. B. zijn winterjas uittrekken. Deze was van onde ren nat, van boven en aan de mouwen was de jas droog, Op een vraag van mr. de Groot zegt ge tuige, dat het hondje van Schermer in huis was. Jb. Steijn, timmerman te Koedijk, ver klaart evenals alle andere getuigen, dat de weg glad was. Verdachte wilde in het wa ter, doch getuige en anderen hielden hem tegen, daar zij vreesden, dat B. zou ver drinken. Get. A. Visser, arbeider te Koedijk, had met getuige Steijn de vrouw en drie kin deren ui den auto gehaald. De weg was glad. Ge. KI, Mol, eveneens te Koedijk, legt ge lijkluidende verklaringen af. Getuige M. G. Aarts, politie-agent te Alkmaar, had in een woning op een van de kinderen met goed gevolg kunstmatige ademhaling toegepast. Toen ging hij naar een andere woning, waar hij verdachte B. aantrof. Hij hielp mee, verd.'s jas uittrek ken, deze was van boven en aan de mou wen droog. Getuige heeft verd. B. eenige malen hooren roepen: „Wat ben ik toch stom geweest"! Verdachte B. ontkent dit. Getuige A. v. d. Kooy, chef-veldwachter te Bergen, die de zaak na het ongeval di rect had onderzocht, verklaart, dat, toen hij ter plaatse kwam, de doktoren Blok en den Hartog al bezig waren met de dren kelingen. De jas was tot heuphoogte nat. De auto lag vrijwel parallel met den kant, ongeveer I Meter van den kant. Het ach terstuk van den auto iets meer naar het midden. Met lampen heeft getuige den weg afgezocht zonder een slipspoor te vin den. De get.-deskundigen auto-experts worden dan door den president on dervraagd over de mogelijkheid, of het slipspoor verdwenen kon zijn. Zij zeggen, dat dit slipspoor zóó flauw kan zijn geweest, dat het met lantaarns niet zichtbaar is geweest. Ten huize van B. heeft getuige een mach tiging voor steunuitkeering in beslag ge nomen, door B. ten name van mej. D. gezet. Op een vraag van den president zegt ver dachte, dat hij den weg langs het Kanaal genomen had, omdat hij dezen minder ge vaarlijk vond dan den weg over den Lan- gendijk. De president was van meening, dat hij den weg langs het Kanaal veel gevaarlij ker achtte. De heer Miltenburen, directeur van de Zuivelfabriek Wilhelmina te Bergen en pa troon van verdachte, acht het begrijpelijk, dat deze een rijbewijs had gehaald om zijn betrekking te houden en den ouden chauf feur van het bedrijf te kunnen opvolgen. Na het verhoor van nog een tweetal ge tuigen vraagt de president, of de vrouw van verdachte niet had gezegd, maar niet naar huis terug te gaan, vanwege de glad heid. Verdachte zegt, dat daar wel over gespro ken was. President: Waarom ging je dan toch? Verdachte: Omdat ik mijn gezin liever thuis had. Een vreemde verschijning in de rechts zaal is die van de religieuze-verpleegster, die in het St. Elisabeths-ziekenhuis te Alk maar B. heeft verzorgd. Zij zegt, dat B. één keer bezoek heeft gehad van het meisje D. Bij het onderhoud is niemand aanwezig geweest. Hem wordt dan een door hem ondertee- kende verklaring getoond, waarin hij het meisje machtigde zijn werkloozensteun te innen. B. zegt, dat de handteekening van hem is, maar hij weet zich er niets van te her inneren. Er komt spanning in de zaal. wanneer mej. D. wordt binnen geroepen. Zij is een der kroongetuigen. De president wijst haar op den grooten ernst van den eed, dien zij aflegt. Alvorens echter het verhoor van het meisje begint, worden de deuren geslo ten. De besloten zitting duurt 20 minuten. Na de heropening heeft getuige het aan den stok met den president, die vindt, dat ze onverstaanbaar spreekt. Ze huilt en wordt om te kalmeeren den gang inge stuurd. Intusschen wordt de voormalige journa list K. gehoord,, bij wien het meisje in Schagen in dienst is geweest en die mede oorzaak is, dat de zaak aan het rollen is gegaan. Op zekeren dag kwam hij er achter, dat het meisje, waarmee hij verkeering had, iemand op bezoek had. Hij dwong haar te vertellen, wat ze met den be zoeker, dat was B., besproken had. Ze Vertelde toen, dat B. om harentwille het auto-ongeluk met opzet zou heb ben veroorzaakt. B. had autorijden ge leerd om zijn vrouw in het water te rijden. Getuige zag in deze bekentenis een be vestiging van de geruchten, welke hem reeds ter oore waren gekomen. Getuige heeft het meisje de vrijheid gevraagd naar de politie te mogen gaan, welke vrijheid ze hem gaf. Toch ging hij niet naar de po litie, maar raadpleegde pater de Hart, die zei, dat hij in geweten niet verplicht was zich tot de politie te wenden. Geuige wachtte dan ook, doch na nog anderen ge raadpleegd te hebben en te hebben ge merkt, dat B. het meisje niet los liet, heeft hij aangifte gedaan. Getuige wordt door mr. de Groot en den president aan den tand gevoeld over zyn verhouding tot het meisje en over zijn vroe ger leven. Mr. de Groot begrijpt niet, dat K. het meisje met ontslag dwong tot de bekente nis. Werd getuige niet door jaloezie ge dreven tot inmenging in deze zaak? Getuige weigert daarop te antwoorden. Het meisje D dat inmiddels wat ge kalmeerd is, wordt opnieuw voorge roepen. Ze zegt, dat B. haar had aan gekondigd, zijn gezin het N.-H. Kanaal te zullen rijden. Dat was in September 1937. Verdachte ontkent. Het meisje heeft een gesprek tusschen bei den verkeerd begrepen. Gezegd heeft hij: „Als je geen geloof had, zou je wat kun nen doen, maar ik kan zooiets niet." Ge tuige verklaart dan, dat B. een paar da gen van te voren haar had gezegd, dat het op 2 Januari zou gebeuren." Verdachte: Dat kan' ik niet gezegd heb ben! Ter sprake komt dan weer de machti ging, welke B. in het ziekenhuis haar schriftelijk zou hebben gegeven. Volgens getuige heeft de verpleegster toen pen en inkt verschaft orn te kunnen schrijven. President: De Zuster weet daar niets van. Getuige zegt tijdens het verdere ver hoor, dat B. haar had verteld als voorwend sel voor het ongeluk het uitwijken voor een hond te zullen gebruiken. Mr. de Groot: Hoe kwam zij er bij om met het briefje van den steun naar het ziekenhuis te gaan om van hem een mach tiging te krijgen? Getuige: De ambtenaar van de gemeen te-secretarie was er mee bij mij gekomen, want alle boodschappen gingen over my. B.'s vrouw lag ook in het ziekenhuis. Ge tuige mocht gaan zitten en haar plaats voor het getuigenhekje werd ingenomen door pater A. de Hart uit Nieuwe Nie- dorp. Verdachte had met hem een onderhoud gehad. B. heeft uitdrukkelijk verlangd, dat getuige z<5U spreken, wat deze als pries ter van zichzelf krachtens het ambtsge heim niet mag. Alleen de machtiging van B. doet getuige spreken. Eerst kwam K. by getuige met het ver haal en getuige zei toen tegen K., dat deze naai- de politie moest gaan, doch moest wachten, tot getuige eerst B. had gespro ken. B. maake op mij, aldus pater de Hart, een betrouwbaren indruk. B. erkende toen wel eens aan het uit den weg ruimen van zijn vrouw te hebben gedacht, doch dat voornemen ook weer te hebben verworpen, Op 2 Januari heeft B. niet het plan gehad zyn vrouw te dooden. Ook ontkende B. ten stelligste met opzet in het water te zijn gereden. Getuige heeft K. daarop bij zich geroe pen en dezen gezegd, dat hij moest zwij gen, omdat mets vast stond. Verdachte: Ik heb nooit den wensch tot dooden gehad. De pater vergist zich. De Officier: Kunt u ook zeggen, wat juf frouw D. u verteld heeft? Pater de Hart: Ik moet mij beroepen op mijn ambtsgeheim. De Officier: Misschien wil juffrouw D. u de vrijheid tot spreken geven? Getuige D. gaf haar toestemming, dat de pater zou spreken, doch deze weigerde pertinent. i Officier: Dan zal ik de juffrouw zelf moeten vragen. Tot juffr. D.: Hebt u den pater verteld, dat B. wel eens opwellingen tot dooden had? Getuige: Nee, dat heb ik niet verteld. Pater de Hart handhaaft, dat B. het zelf vertéld heeft. Verdachte ontkent met na druk. Na een eindeloos dispuut met de auto deskundigen wordt nogmaals dr. Hoene- veld, zenuwarts, gehoord. B. moet in psychiatrischen zin volkomen toerekenbaar worden geacht. Hij is zeer impulsief. Zijn geaardheid kan leiden tot zware delicten. Verdachte is niet in staat zich lang alles te herinneren en daarom vult hij, hetgeen in zijn memorie ontbreekt, onbewust met verdichtsels aan. De zittiijg wordt geschorst tot 8 uur. Op de vraag van den president of hij bij zijn ontkentenis blijft, antwoordt de verd.: ik ben absoluut onschuldig. De verdediger wil nog even van het meisje weten of ze een verhouding, met Kolkman heeft gehad. Getuige: Ja, sinds ik in Heemstede bij mijn zuster woon, niet meer. Myn familie wil niet hebben, dat ik me met hem be moei. Verdediger: U ontkent dus, dat er thans nog een verhouding tusschen u en Kolk man is. Getuige: Ja. Verdediger: Waarom liep u dan tien mi nuten geleden gearmd door Alkmaar. Waarom hebt u dan samen ergens gege ten? Getuige: Dat is een leugen. We liepen niet gearmd. Wel hebben we samen gege ten. Requisitoir. Na dit sensationeel moment is dan ein delijk het woord aan den Officier. Spr. be gint met te wijzen op den ernst van deze zaak en zet uiteen, dat de rechtbank straks voor een zeer moeilijke beslissing zal ko men te staan. Spr. toont aan, dat hij den verd. op een groot aantal tegenstrijdigheden, onwaarhe den, en fantasieën in zijn verklaringen heeft betrapt. Zelfs durft deze verd. een onder eede afgelegde verklaring van een priester te genspreken. Waar gaan we op die manier heen? Daar is b.v. de geschiedenis van dat hondje. Niemand heeft dat beest gezien, niemand weet, van wie het heeft kunnen zijn. Verd. heeft aanvankelijk de verhou ding met het meisje durven ontkennen. De verd. is ongeloofwaardig. Daarom moet spr. bewijs putten buiten verd.'s verklarin gen om. Verdachte zat in haar netten ver strikt. Het werd van kwaad tot erger. Het huiselijk geluk kwam op losse schroeven te staan. Zoo kon het niet langer. Er moest iets gebeuren. „Iets verschrikkelijks", zei het meisje. Inderdaad. Toen heeft verd. gezegd: „ik ga ze verdrinken". Dat is per slot van rekening ook gebeurd. Later in het ziekenhuis zegt verd.: het is mislukt. Dat duidt op voorbedachte rade en opzet. Is het meisje betrouwbaar? Spr. stelt vast, dat zij gedurende het geheele onder zoek op geen leugen is betrapt. Spr. laat haar moreele en zedelijke le venswandel in het midden, doch op haar waarheidsliefde valt naar zijn meening niets aan te merken. Dat een man zijn vrouw om de een of an dere reden wil vermoorden, vooral wan neer er een andere vrouw in het spel is, komt meer voor, maar, dat men bij dit gruwelijk voornemen ook de kinderen wil betrekken, en deze ook van kant wil ma ken, is meer dan onmenschelijk. Spr. ver werpt de mogelijkheid van een ongeluk, zooals hij nader aantoont. Spr. stelt zich op het standpunt, dat hier sprake is van misdaad. Verdachte heeft de bedoeling gehad zijn vrouw en zijn kinde ren te verdrinken. Het plan was oud, reeds een half jaar. Spr. meent als bewezen te moeten aannemen poging tot moord op de vrouw de baby laat hij buiten be schouwing en moord op de drie kin deren. Spr. beeft gezocht naar lichtpun ten, maar hij kan ze helaas niet vin den. Daarom eischt spreker het maxi mum: levenslange gevangenisstraf. Tijdens ret requisitoir is het muisstil ge weest in de zaal, even is nu de spanning gebroken. Verdachte kijkt stil voor zich uit en is zeer nerveus. En als de presi dent hem vraagt wat hij nu te zeggen heeft, antwoordt hij: „Ik ben absoluut onschuldig. Het was een ongeluk, ik kan er niets aan doen." Ten slotte is het woord aan den verdedi ger mr. de Grooth, Deze verdachte zoo zegt hy is ge schetst als iemand, die een afschuwelijken moord heeft begaan en van wiens beroe ring niets waar is. Spr. volgt de Officier bij het uitpluizen van verdachte's verklaringen op den voet en acht bewezen, dat de wagen is geslipt. Hij is er van overtuigd, dat hier sprake is geweest van een ongeluk. Pleiter beroept zich ook op de verklaringen van den psy chiater, dat verd. aan herinneringsstoornis leed tengevolge van het ongeluk. Verdachte zoo ging pl. verder was in de netten van het meisje verstrikt. Hij wilde een einde maken aan de verhou ding. Maar het meisje ging door en zocht hem zelfs op in het ziekenhuis, waar zij op nieuw toenadering zocht. Spr. vindt het onbegrijpelijk, dat de Of ficier het in het nadeel van verd. acht, dat deze den priester toestemming heeft ge geven vrij uit te spreken. Alle verklaringen van het meisje moeten naar spreker's meening genomen worden met een kilo zout. Spr. zou van zijn levensdagen niet heb ben durven doen wat de Officier nü heeft gedaan: moord bewezen te achten op de verklaringen, die hier vandaag zijn afge legd. Het meisje spr. wijst daar nog eens met nadruk op is onbetrouwbaar. Verdachte is geen man van kalm overleg en rijp beraad. Spr. verwijst in dit ver band naar het rapport van den psychiater. De verdediger, mr. de Jongh, bestrydt, dat verdachte steeds had gelogen. Hij vei> wees naar het verhoor, toen nog geen spra ke van verdenking was. Verdachte heeft ontkend, dat hij een verhouding had met het meisje, doch het is van een getrouw de man te begrijpen, dat hy zooiets niet dadelijk grif bekent tegenover een ma joor van de rijksveldwacht. Dit is even wel de eenige verklaring, waarop verdach te is teruggekomen. Spreker sluit zich aan bij de verklarin gen van den psychiater en is van oordeel, dat het meisje niet zoo betrouwbaar is als de Officier deed voorkomen. Haar verkla ringen op 5 Jan., dat zij zooveel van de kinderen hield, terwijl uit de stukken bleek, dat zij de kinderen niet wilde, was daarmede in tegenspraak. Dat er een on geval is gebeurd, stond voor pleiter vast; spr. uitte de wensch, dat de rechtbank de wijsheid gegeven zal worden om een von nis in overeenstemming met het recht te wijzen. Vrijspraak zal moeten volgen. Mocht de rechtbank wijfelen, dan zou moe ten: bij twijfel onthouding. In zijn dupliek handhaafde de Officier zijn eisch. Na repliek van den verdediger bepaalde de president de uitspraak op 28 Maart. HAAGSCHE RECHTBANK ONTSLAGEN KNECHT GING PATROON MET EEN MES TE LIJF Verdachte door de rechtbank vrijgesproken De chauffeur Th. A. v. d. S. te L e i d e r- d o r p had terecht moeten staan, omdat hij zyn patroon, den vleeschwarenfabrikant G. W. Zandvoort te Leiden in diens fabriek te Hazerswoude met een mes was te lijf gegaan vanwege een ontslagkwestie. De officier had na getuigenverhoor de ten laste gelegde poging tot doodslag laten vallen en wegens bedreiging een voor waardelijke gevangenisstraf geëischt voor den tijd van vier maanden. De rechtbank, vonnis wijzende, sprak verdachte vrij. Het dure borreltje. De caféhouder K. F. v. d. V. uit L e i d e n had gepoogd in den Haag meer te verdie nen dan hem in de Sleutelstad mogelijk was geweest en had een biergelegenheid geopend. Voor de Haagsche rechtbank be gon hij te verklaren, dat je tegenwoordig heele gekke menschen hebt. Dit sloeg niet op hem zelf, voegde hij er schielijk achter, maar was gebaseerd op het feit, dat een be zoeker van zijn bierknijp zelf een glaasje jenever had meegebracht, d.w.z. dat deze bezoeker met jenever in zijn zak rondwan delde. De officier vond het een rare verde diging, want stel je voor: de kastelein zit achter zijn toonbank, voor hem staat een van zijn eigen glaasjes gevuld met jene ver. Hij zou dat glas jenever niet gezien hebben volgens zijn zeggen, maar het doet toch vreemd aan, dat er iemand binnen komt, niets bestelt, een glas pakt en dit vol schenkt met jenever, die hij zelf bij zich heeft. Verdachte gaat er verder prat op, dat de ambtenaren bij een huiszoeking niets an ders hebben gevonden of hebben kunnen vinden. De officier vond, dat de winst op zulke jeneververkoop buitengewoon groot is als de schenkers niet gesnapt worden, en eisch- te daarom een geldboete van 30 subs. 30 dagen. Uitspraak over 14 dagen. De verkeerde bocht. Volgens den vrachtrijder J. H. van D. uit Wassenaar ging het niet zoozeer om de de boete van 6, maar in hoofdzaak om de civieL vordering van 50, die de aan- geredene had ingediend, omdat hij, ver dachte, den boert, verkeerd had genomen, wat hij grif toegaf, en daardoor een oud beestje van een motorfiets omver had ge reden. Hij schatte de schade op hoogstens 5, maar de eigenaar van het oude beestje zeide, dat de schade toch eigenlijk ruim 150 had bedragen, maar dat hij er maar 100 afgedaan had. De president geloofde, dat de heele mo tor geen 150 waard was geweest. De officier hield zich alleen aan den verkeerd genomen bocht en eischte beves tiging van het vonnis van den kantonrech ter waarna de rechtbank de zaak nog eens zal overwegen en over 14 dagen vonnis wijzen. Drie tegen drie. Er waren drie getuigen die meenden, dat de autobus-chauffeur uit L e i d e n de tram van de H.T.M. had aangereden en er wa ren er drie, die vertelden, dat de trambe stuurder de autobus beschadigd had. Uit dezen warwinkel van verklaringen had de kantonrechter den trambestuurder schul dig verklaard en hem veroordeeld tot een geldboete van 6, waarvan deze prompt in hooger beroep was gegaan. De recht bank kreeg nu deze getuigenlawine te be- oordeelen en ook de officier distilleerde er een schuldig tegen trambestuurder, R. B., uit, en eischte dan ook bevestiging. De verdediger zei, dat de autobus maar had moeten wachten, want dat de tram al tijd voorrang heeft en niet in haar loop be lemmerd mag worden. Ook hier werd de uitspraak bepaald op over 14 dagen. ANTI-SEMIET VEROORDEELD. De Rotterdamsóhe rechtbank heeft uit spraak gedaan in de zaak tegen den 27-jari- gen journalist J. N. uit Driebergen-Rijssen- burg, wien ten laste was gelegd, dat hij als redacteur en uitgever van het halfmaande- lijksch verschijnend blad „De Misthoorn" op 15 November j.l. in dit blad een plaat had doen opnemen, waarop een zevental personen voorkwamen met 'n oostersch, al thans Joodsch uiterlijk, boven welke plaat hij als titel had gezet: „Mikum of Sjabbos", Daaronder stond een citaat uit de rede van prof. Bolland („Teeken des tijds"), welke eveneens beleedigend werd geacht voor een groep der bevolking. Ook op een andere pagina hadden enkele beleedigende zinnen gestaan. Voorts was verdachte ten laste gelegd, dat hij te Rotterdam in November het bedoelde blad had verspreid of in voor raad had gehad om te doen verspreiden. De officier van justitie, mr. Wilbrenninck, had op de terechtzetting tegen verdachte een voorwaardelijke 'gevangenisstraf van maand met een proeftijd van drie jaar en een geldboete van vijftig gulden, subsidiair 25 dagen hechtenis gerequireerd. De rechtbank veroordeelde hem gisteren tot de geëischte straf.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 9