DE NOTA OVER OSS De Colorado-Kever FAILLISSEMENTEN DONDERDAG 2 FEBRUARI 1939 DE LEICSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 7 Verschenen is de nota van den minister van Justitie mr. C. Goseling aan de Tweede Kamer betreffende de feiten en omstandigheden, op grond waarvan op 1 April 1938 aan de brigade der Koninklijke Marechaussee te Oss is gelast, zich tijdelijk van opsporingsdiensten te onthouden, en betref- fende eenige daarmede samenhangende aangelegenheden. Het stuk beslaat 93 foliobladzijden druks. Op 1 April 1938 ontving de procu reur-generaal bij het gerechtshof in Den Bosch van den minister van Justi- stie, mr. Goseling, het volgende tele gram. „Uit verbalen en rapporten blijkt mij, dat de brigade K.M. te Oss, naast haar u bekende activiteit in een aan hangige belangrijke strafzaak, bij haar opsporingsonderzoek in andere geval len den laatsten tijd 'n methode toepast, die zoo ernstige bedenking heeft, dat ik aanleiding vind u op te dragen den betrokken divisie-commadant namens mij mede te deelen, dat de brigade tot nader order zich behoudens uw uit drukkelijke last te onthouden heeft van ieder opsporingsonderzoek. Aangiften bij de brigade inkomende, zijn door te geven aan de gemeente politie." Daarmee was de „zaak-Oss' begonnen, die in den lande een beroering heeft ge wekt als weinig andere zaken. Er volgde een interpellatie-Drop in de Tweede Ka mer en een behandeling voor het Ambte narengerecht en de Raad van Beroep, waarbij de brigade in beide instanties in het ongelijk werd gesteld. Thans heeft minister Goseling, gevolg gevende aan zijn toezegging, een uitvoerige nota aan de Tweede Kamer overgelegd, teliende niet minder dan 93 folio-pagina's druks. Daarin verdedigt de minister, aan de hand van de stukken, zijn beleid. Na een uitvoerige behandeling der feiten verklaart hij een bestraffing der brigade of een schorsing niet te hebben gewild en geen oogenblik te hebben gedacht aan ont-" slag wegens ongeschiktheid. Wel achtte hij het noodzakelijk, dat de leden der brigade uit de sfeer waarin zij verstrikt waren ge raakt, werden weggenomen. Hij achtte het bovendien noodzakelijk, dat de te verplaatsen ambtenaren hun op sporingsonderzoekingen te Oss zouden sta ken, omdat hij niet mocht riskeeren, dat nog anderen het slachtoffer werden van hun onevenwichtige ambstuitoefening. Meer heeft de minister niet beoogd en het is geen oogenblik zijn wensch geweest, wien dan ook of het wapen der Koninklijke Mare- chaussée als zoodanig te treffen. De maat regel is tegen de geheele brigade genomen, omdat de onjuiste gedragingen moesten worden gezien als symptomen van een bij die brigade heerschende geest. Tenslotte neemt de minster stelling tegen de mee ning, dat het aan hem te wijten zou zijn geweest, dat de genomen maatregel noo- deloos ruchtbaarheid zou hebben verkre gen. DE TWEE GEESTELIJKEN. Van de verschillende zaken, waarin de marechaussee te Oss heeft misgetast, geeft de minister een uitvoerige uiteenzetting. Waar van verscheidene kanten speciaal is gestookt en gelasterd wat betreft de zaak van twee geestelijken te Oss, willen wy voor vandaag ons beperken tot een vrij uitvoerig resumé van wat de mi- nistér over deze zaak zegt. Aan de zaak van de beide geestelijken worden uitvoerige beschouwingen gèwijd. Na vermelding van eenige feiten o.m. de stappen van een der pastoors by den burgemeester, daarna bij den bisschop en de stap van dezen bij den P.G. bespreekt de nota de rapporten door den wachtmees ter afgenomen verhooren in zake pastoor B. met als bijvoegsel twee afschriften van brieven (ingezonden 23 Maart). De in de ze rapporten opgenomen getuigenverkla ringen bleken geen enkele aanwyzing in de richting van eenig strafbaar feit te be vatten. Toch sloten zy met de mededee- ling aan den substituut-officier, dat „het onderzoek in dezen met kracht zou wor den voortgezet tenzij de officier van justi tie anders mocht gelasten." Daar aan de hand van de ingezonden rapporten de zaak tegen pastoor B. nog geenszins duidelijk was geworden, droeg de procureur-generaal op 25 Maart den substituut-officier van justitie op ter zake een étantal vragen aan den wachtmeester voor te leggen waaromtrent nog dienzelf den dag antwoord werd verlangd. Het antwoord van den wachtmeester wordt dan in de nota weergegeven. Het bevat o.m. een nadere uiteenzetting om trent de verklaringen van eenige vrouwen, o.w. een mevrouw Z. (deze letter is geen initiaal), die vroeger door een gezegde van pastoor B. gegriefd zou zijn en mevrouw X. (evenmin een initiaal), met wie, volgens het zeggen van mevrouw Z.t de pastoor zich zou hebben misdragen. Mevrouw Z. zou daarover een schriftelijke verklaring van mevrouw X. bezitten (de minister teekent echter in een noot aan, dat deze verklaring nooit te voorschijn is gebracht). Het schrijven van den wachtmeester ein digt: „Deze omstandigheden zyn u gerappor teerd op gronden aan het algemeen belang ontleend." „Na door mij de G. gehouden mondeling overleg met den heer officier van justitie werd dan ook op dezelfde gronden met het verdere onderzoek niet doorgegaan." De minister constateert, dat de mede- deeling, dat mondeling overleg was ge pleegd, onjuist was. Wat pastoor V. betreft, had de wacht meester op 24 Maart een proces-verbaal in gezonden, dat liep over feiten welke, naar later bleek, de onderzoekende wachtmees ter in 1931 reeds had onderzocht. De zaak was toen met de aanteekening „geen be wijs" geseponeerd. De twee getuigen, die thans bezwarende verklaringen aflegden, hadden destijds diametraal tegenoverge stelde verklaringen afgelegd, zoodat het voor de hand lag, dat aah deze nieuwe ver klaringen in rechten geen geloof zou wor den geschonken, daargelaten nog dat van de beweerde feiten er een in elk geval ver jaard was. Bovendien zou het andere feit pl.m. tien jaar geleden zijn gepleegd. Het proces-verbaal in zake pastoor V. werd af gesloten met de mededeeling, dat „op gron den aan het algemeen belang ontleend de verdachte met medeweten van den officier van justitie te 's-Hertogenbosch niet was gehoord en het onderzoek in dezen was ge staakt". De minister deelt mede, dat de wachtmeester den substituut-officiei alleen gevraagd heeft of het verbaal (niet het on derzoek) kon worden afgesloten. De nota bevat voorts lange citaten uit het proces-verbaal van het verhoor van wachtmeester de G. op 26 Maart ten par- kette van den procureur-generaal. Uit het geen in dit proces-verbaal is vervat trekt de minister de volgende conclusies. In zake pastoor B.: Dat de wachtmeester tegen dezen gees telijke een uitgebreid onderzoek instelde, zonder dat er eenige aanwijzing bestond, dat de pastoor een strafbaar feit had ge pleegd, daar toch de geruchten over diens „moreele misdragingen" alle feiten betrof fen, welke gelijk ook bevestiging vindt in de betrekkelijke rapporten en in de verklaring van den wachtmeester zelf zoo zij al gepleegd mochten zijn niet straf baar waren, behoudens de feiten, welke volgens mevrouw Z. zouden zijn gepleegd met mevrouw X., dat de wachtmeester ten aanzien van de mededeelingen van mevrouw Z. had moe ten bedenken, dat, gelet op hetgeen hij wist omtrent de antecedenten van deze vrouw, haar gezindheid jegens pastoor B. en de wijze waarop zij haar wetenschap zou hebben verkregen, aanleiding bestond tot groot voorbehoud en bijzondere voor zichtigheid., dat hem, wanneer hij zich in de eerste plaats op de hoogte gesteld had van den leeftijd van mevrouw X,, aanstonds moest zijn geblekeni dat, indien te haren opzich te strafbare feiten zouden zyn gepleegd, als waarvan sprake was, deze feiten nood zakelijk reeds lang moesten zijn verjaard, zoodat een onderzoek geen zin had., dat hy niettemin mevrouw X. is gaan hooren, daarbij riskeerend, dat hij het hu welijksgeluk en de gemoedsrust van deze vrouw*en haar gezin ernstig zou verstoren., dat in dit geheele onderzoek geen „ver dachte" gehoord werd en wel omdat er ten slotte geen „verdachte" bleek te zyn., dat het onderzoek plaats had op zooda nige wijze de verklaringen der getuigen werden uitgewerkt, aan deze voorgelezen en door haar onderteekend dat geen andere indruk kon ontstaan dan dat de pastoor verdacht werd van misdrijven, welke vermeendelyk aanwezige omstandig heid uiteraard wereldkundig moest wor den., dat de wachtmeester zijn beleid te dezen gerechtvaardigd achtte op tweeërlei grond, tw..: 1. dat het hier een geestelijke betrof, wien moreele misdragingen bijzonder ern stig moeten worden aangerekend, hetgeen moeilijk anders geïnterpreteerd kan wor den, dan in dezen zin, dat de wachtmees ter van meening was( dat niet-strafbare onbetamelijke gedragingen, welke door geestelijken van eenigerlei gezindte ge pleegd zouden zijn, het onderwerp van po- litiaire onderzoekingen behooren uit te maken., 2. dat het onderzoeken van verjaarde strafbare feiten en van niet strafbare fei ten bevorderlijk kan zijn aan de ontdekking van niet-verjaarde strafbare feiten. In de zaak van pastoor V.: dat omtrent oude feiten waarvan geen bewys was verkregen, en waarvan het eene verjaard was, thans wel bezwarende verklaringen werden afgelegd, doch door getuigen, die vroeger een ontlastende ver klaring hadden afgelegd hetgeen niet vermeid werd, noch mondeling (volgens de verklaring van den substituut-officier van justitie), noch ook, zooals voor de hand zou hebben gelegen, in het nieuwe verbaal zelf., dat een „onwillige" getuige, teneinde hem tot een andere verklaring te brengen, ge durende geruimen tijd geconfronteerd werd met een zeer ongunstig bekend staand per soon, die destijds de eenige was, die een voor den pastoor bezwarende verklaring had afgelegd., dat de wachtmeester over was gegaan tot het hooren van een nieuwe reeks getui gen, zonder dat er een aanwyzing bestond, dat de pastoor eenig nieuw strafbaar feit zou hebben gepleegd of die getuigen daar over iets zouden kunnen verklaren,. dat geen „verdachte" werd gehoord. Voorts zijn in de nota opgenomen de be schouwingen, welke de substituut-officier naar aanleiding van de mondelinge ver klaring van den wachtmeester op 29 Maart aan den procureur-generaal deed toeko men. Ook wordt melding gemaakt van het onderzoek van een rijks-rechereur, die me vrouw X en mevrouw Z heeft gehoord waarbij bleek, voor wat betreft de verkla ringen van mevrouw Z., dat met de moge lijkheid van laster, wraakneming en chan tage zeer ernstig rekening moest worden gehouden. Hoewel de zaak tegen de beide geestelij ken op 30 Maart toen de minister alle stukken in zijn bezit had door den wacht meester zelf reeds gesloten was, heeft de minster haar als zeer ernstig aangemerkt omdat hier op geheel onvoldoende gron den twee personen publiekelijk gestempeld waren tot verdachten van misdrijven, die hun zeer zwaar zouden motten aangere kend. Noodeloos was het gezinsleven van anderen in de waagschaal gesteld. De be trokken wachtmeester had moeten begrij pen dat, zoo hij al overtuigd was materiaal te dezen te moeten verzamelen, dit dan op ongemerkte wijze zou moeten worden ge daan. Het was voorts onjuist te meenen, dat met betrekking tot bedienaren van den godsdienst onderzoekingen nopens niet- strafbare feiten, die ten aanzien van andere burgers terecht achterwege blijven, oir- baar zijn, Het was tenslotte al evenzeer onjuist te meenen, aldus gaat de nota ver der, dat de onderzoekingen omtrent ver jaarde en niet-strafbare feiten om deze re den te pas kwamen, dat zy zouden kunnen leiden tot de ontdekking van eenig straf baar feit. Deze redeneering gaat toch alleen op voor het geval, dat er eenige aanwijzing bestaat, dat er een niet verjaard strafbaar feit gepleegd is. Daarvan was in casu geen sprake. Dat er wel strafbare feiten door de geestelijken zouden zijn gepleegd, was een op niets berustende particuliere over- tuiging van den wachtmeester. Het personeel der brigade is in deze en andere zaken lichtvaardig, onoordeelkundig en ondoordacht opgetreden. HET OSSCHE POLITIECORPS. Vroeger redelijk, thans is de geest voortreffelijk. Het oordeel van den minster van Justitie over het beleid van de gemeentelijke poli tie te Oss vat hij in zijn nota aan de Twee de Kamer samen voor wat betreft het tijd vak tusschen de zuivering te Oss en het voorjaar van 1938. De verdiende lof voor de zuivering komt niet alleen aan de ma rechaussee, doch ook aan de gemeentepo litie toe. Van minderwaardigheid van het Ossche politiecorps is niets gebleken, ook niet bij gelegenheid der koninklijke onder scheidingen. Burgemeester Pioemakexs heeft zeer veel gedaan, waarvoor hem lof wordt toegezwaaid door minister Goseling. Een en ander wil niet zeggen, aldus de commissaris der Koningin in Noord-Bra bant in een desbetreffend rapport, dat in Oss feilloos is gewerkt. Zoo zijn eenige jeudige verdachten in 1937 onnoodig ruw op het politiebureau behandeld en de bur gemeester heeft zich eenige malen te opti mistisch uitgelaten over de criminaliteit te Oss. Doch dit is geen bewijs van gebrek aan kennis der werkelijkheid, hoewel naar buiten een verkeerde indruk is gewekt. Ook bij een inbraak in de gemeente is de gemeentepolitie te kort geschoten, maar de tekortkomingen werpen geen blaam op het corps. Toen het nog onder inspecteur Van K. stond, mocht het redelijk genoemd worden, maar was de geest minder goed. Thans is de geest voortreffelijk. VERHOUDING EN SAMENWERKING TUSSCHEN MINISTERS VAN DEFENSIE EN JUSTITIE. Met betrekking tot de verhouding tus schen den minister van Defensie en zijn ambtgenoot van Justitie deelt minister Goseling in zijn nota-Oss aan de Tweede Kamer mede, dat het geen oogenblik aan de vereischte samenwerking heeft ontbro ken. Op 1 April 1938 had minister Goseling de instemming van den minister van De fensie inzake de verplaatsingen van het personeel der Ossche brigade. Het is de in specteur der koninklijke marechaussee, die bevoegd is tot overplaatsing van subalter ne officieren en personeel beneden de rang van officier. Hij draagt daarvoor de ver antwoordelijkheid en had in dit opzicht de machtiging noodig van den minister van Defensie. Tot het nemen van maatregelen inzake de uitoefening van opsporingsbevoegdheid heeft de minister van Justitie echter geen machtiging van Defensie noodig. Op 6 April 1938 is aan den inspecteur door den minister van Defensie de spoed opdracht gegeven de vereischte machtiging voor de overplaatsingen aan te vragen. De normale beleefdheid; Geldt zeker ook voor het EXPORT TUINBOUW-PRODUCTEN NAAR ENGELAND BEDREIGD. Tuéschen vertegenwoordigers van de Britsche en de Nederlandsche regeering worden, zooals gemeld, onderhandelingen gevoerd over de plannen, die bij de eerst genoemde regeering bestaan om de invoer van aardappelen en versche grenten uit Nederland te verbieden, in verband met het voorkomen van de colorado-kever in ons land. Van bevoegde zijde vernemen wij, dat, in tegenstelling met andersluidende be richten, in genen deele een datum vast staat, waarop een dergelijk verbod zou in gaan en dat trouwens tot een verbod als zoodanig nog niet is besloten. Slechts heeft de Engelsche regeering te kennen gege ven, zich genoodzaakt te zien, voorwaarden te stellen ten aanzien van den invoer van een aantal tuinbouwproducten. Welke pro ducten daaronder vallen, is evenmin reeds vastgesteld. Het spreekt vanzelf, dat de Nederlandsche regeering alle moeite doet, de. van Engelschen kant begrijpelijke, eischen verzacht te krijgen. Men hoopt in deze kringen, dat de beslissing, die ver moedelijk in Maart zal vallen, niet eerder dan met Juni a.s. tot practische uitvoering zal komen. De Nederlandsche regeering heeft reden om deze hoop te koesteren, gezien het feit, dat de colorado-kever in ons land slechts één generatie per jaar levert, integenstel- ling met andere landen, b.v. Frankrijk, waar drie generaties per jaar voorkomen, vermoedelijk in verband met de voor de ontwikkeling der larven gunstiger om standigheden, zooals temperatuur enz. Naar men weet, is de colcrado-kever het eerst in Europa gesignaleerd in Frankrijk, waar hij, naar men vermoedt, is overgeko men uit Amerika. Het diertje heeft onge veer de grootte van een onzelieveheers- beestje en kan ook vliegen Het voedt zich uitsluitend met aardappelloof. Geen en kele andere plant, met uitzondering van die, welke tot dezelfde familie als de aard appel behooren, de solanaceeën (nacht schaden), kan de kever tot voedingsbo dem dienen. In landen, waar de kever voorkomt, en dat is vrijwel geheel Zuid-Eurcpa, van waar hy zijn veroveringstocht is begon nen, is de export van aardappelen naar andere landen verboden. Engeland, dat door zijn geïsoleerde positie meent zich geheel van de plaag te kun nen vrijwaren, wenscht zelfs geen enkele andere groente toe te laten, welke geteeld zijn binnen een straal van 200 ki lometer rondom de geconstateerde haard van kevers. Voor ons land is die beperking (welke vrijwel ons geheele land zou bevat ten) verminderd tot 70 en later tot 50 zij geldt hoofdzakelijk voor de periode van 15 Maart tot 15.0ctober.'Engeland denkt er nu echter over de beperking scherper te stellen waardoor de uitvoer van tuinbouw producten naar dat land voor een groot deel stilgelegd zou worden. Verspreidingskansen. Ons land heeft, spoedig na de eerste ver ontrustende berichten over de colorado kever in 1933, maatregelen getroffen om het gevaar zooveel mogelijk te keeren. De kever verplaatst zich op verschillende ma nieren en het is de vraag of een simpel uitvoer- of invoerverbod de verspreiding kan tegenhouden. Immers, de kever kan zich weliswaar vastzetten op producten, die het land verlaten, maar evenzeer wc-rdt hij verspreid door den wind. In het laatste geval kan hy zelfs afstanden van 25 kilometer vliegend afleggen. Van veel belang is dus hoe de windrichting in een land over het algemeen is. Echter kan de kever zich ook op andere wijze verplaat sen, wat b.v. gebleken is toen in een der Engelsche dokken kevers werden aange troffen, die onmiddellijk werden verdelgd. In ons land heeft de colorado-kever-wet de landbouwers de verplichting opgelegd aan de verdeliging mee te werken. Ten eerste moet van het voorkomen van ke vers of larven aangifte worden gedaan bij de gemeentelijke overheid en ten tweede moet men meewerken aan de bestrijding door bespuiting met insectendoodend poe der (loodarsenaat). Op ruim 600 plaatsen. Aan een publicatie door den planten- ziektenkundigen dienst te Wageningen ontleenen wij, dat in 1938 op 607 plaatsen in 161 gemeenten van ons land kevers, eie ren en larven zyn gevonden, waarvan 297 plaatsen als haard moeten worden be schouwd. Het gebied waar deze haarden voorkomen, omvat de provincie Zeeland geheel, een groot deel van Noord-Brabant, de helft van Limburg, Zuid-Holland ten zuiden van den Oude Maas en den Mer- wede, en een enkel geval in de vijfhee- renlanden, ten zuiden van de Lek, en een in Gelderland. Maas, Merwede en Oude Maas vormen dus de noordelijke grens van het „besmette" gebied. In tusschen zij opgemerkt, dat vrijwel geen enkel land de kever zoo intensief heeft bestreden als het onze. Langs onze zuidgrens is een „zoekdienst" georgani seerd, bestaande uit 2200 jonge boeren, die als controleur optreden. De door hen on derzochte oppervlakte bedraagt reeds meer dan 13 000 ha. en ongeveer 55.000 kleine perceelen van maximaal drie aren greet. Radio- en courantenberichten heb ben voorts de boeren opgewekt aan de be strijding mee te werken. Er is dus geen enkele reden, zoo zei men ons in tot oordeelen bevoegden kring, om het te doen voorkomen, alsof Nederland tekort zou zijn geschoten in zijn taak. HERWAARDEERING van ENGELANDS GOUD. MARKTWAARDE VOORTAAN AIM BASIS De Britsche regeering heeft bij het La gerhuis een wet sontwerp ingediend, waar bij het goud in het issue departement van de Bank of England wordt geboekt vol gens zijn huidige marktwaarde. Op het oogenblik wordt het goud in het issue de partement gewaardeerd op den ouden prijs van 85 shillings per ounce. Daar het goud in het issue departement zal blijven, zal het mogelijk zijn de fiduciaire circu latie vast te stellen op 300 mill, tegen op het oogenblik 400 mill. Tot zoover de officieele aankondiging. Het merkwaardige varr deze maatregel is, dat Engeland, dat zich steeds geken merkt heeft door een buitengewoon streng conservatisme, vooral op het gebied van het geldwezen en zelfs in den oorlogstijd in 1914 niet wettelijk van den ouden munt- prijs is afgeweken en ook na 1931 nog steeds daa-raan heeft vastgehouden, thans met deze traditie van de bankwet van 1844, de bekende Peel Act, breekt. Tevens kan men hierin een aanwyzing zien, dat dien ouden muntprijs voor goed vaarwel is gezegd; ook dit is op zichzelf niets bijzonders, want die oude prijs van 85 shilling was toch niets meer dan een atavisme met slechts historische beteeke- nis. Van alle landen die den gouden stan daard hebben prijsgegeven, houden thans alleen nog maar het Nederiandsche circu latiebankwezen en de Scandinavische lan den aan den vroegeren muntprijs vast. Het besluit tot herwaavdeering van de goudvoorraden door de Bank van Enge land werd eerst na beursslot bekend. Voor zoover het nog mogelijk was de meening van de City dienaangaande te vernemen, kan al worden gezegd, dat men volkomen verrast was. De herwaardeering op dit oogenblik is wellicht in de eerste plaats te beschouwen als een demonstratie. Men kan hierin een nieuwe waarschuwing aan de baisse-spe culanten zien, wien men thans nog eens heel duidelijk toont hoe groot de feite lijke Engelsche goudreserves zijn. Sommigen zien er ook een waarschu wing in aan het adres van de totalitaire staten, met name dat Engeland zonder moeite de financieele eischen door een eventueele oorlog gesteld, zou kunnen vol doen. Nog sterker dan door de herwaardee ring zelf werd men in de City verrast door het feit, dat deze niet geschied tegen een bepaalden prijs, maar dat de goud prijs van week tot week zal worden vast gesteld. De hoop van onze regeering is, dat, in dien Engeland beslist maatregelen wenscht te nemen, dat niet eerder zal geschieden dan met ingang van Juni, inplaats van met Maart, zooals gesuggereerd wordt. Immers, pas in Juni kernen de larven van de kever uit en bedreigen dan pas het gewas. De kever overwintert echter in kluiten van planten. Daarom meent Engeland ook de planten met kluit te moeten weren. Daar er verschillen bestaan in planten met har de en met zachte kluit (in de eerste heeft de kever geen kans zijn larven te leggen) wordt over een eventueel verbod van in voer van dergelijke planten in Engeland eveneens nog overleg gepleegd. Uit al deze mededeelingen blijkt, dat de tuinbouw vooralsnog niet door bijzondere maatregelen van Engelsche zijde zal wor den getroffen en dat de Nederlandsche re gering, vertegenwoordigd door den rijks- tuinbouwccnsulent te Londen, ir. Gerrit sen, al het mogelijke doet om eventueele beslissingen in voor ons land gunstigen zin gewijzigd te krijgen. Gemeld zij nog, dat de „Internationale conferentie ter bestudeering van den strijd tegen de colorado-kever", van 2 tot 4 Fe bruari haar jaarlijksche bijeenkomst houdt te Wageningen. Er zijn afgevaardigden uit Frankrijk, Zwitserland, Duitschland, Bel gië, Luxemburg, Nederland, Engeland. Tsjecho-Slowakye, Polen en het eiland Yersey. De besprekingen zyn niet open baar. „Volk". Uitgesproken: H. R. Briedé, boekbinder. Den Haag, Nunspeetlaan 288. Cur.: Mr. H. J. Romeyn, Den Haag. N. van Straaten, groentenhandelaar, Nieuwveen, Dorpstraat 46. Cur.: Mr. C. M. Loef te Boskoop. W. F. Westerbeek, koopman, Den Haag, Eschdoornstraat 89. Cur.: Jhr. Mr. A. W. Snouck Hurgronje, Den Haag. N.V. „Laga" Wandbeklesding, Den Haag, Vondelstr. 19. Cur.: Mr. D. E. J. Schaffer, Den Haag. H. J. Sinke, Oosterstraat 56, Delft. Cur.: Mr. J. P. Chardon, Delft. J. J. Kofoed, zonder beroep, Haarlem, Marnixstraat 83. Cur.: Mr. L. M. I. L. van Taalingen Dols, Haarlem. B. W. de Graaff, winkelier, Haarlem, Cor- nelissteeg 4. Cur.: Mr. L. U. Jhr. Rengers Hora Siccama, Hoofddorp. Jan Buis Jbz„ tuinder, Aalsmeer, Uiter- weg 40. Cur.: Mr. J. A. P. C. ten Bokk:', Haarlem.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 7