DE NOTA OVER OSS
De Colorado-Kever
FAILLISSEMENTEN
DONDERDAG 2 FEBRUARI 1939
DE LEICSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 7
Verschenen is de nota van den minister van Justitie mr. C. Goseling
aan de Tweede Kamer betreffende de feiten en omstandigheden, op grond
waarvan op 1 April 1938 aan de brigade der Koninklijke Marechaussee te
Oss is gelast, zich tijdelijk van opsporingsdiensten te onthouden, en betref-
fende eenige daarmede samenhangende aangelegenheden.
Het stuk beslaat 93 foliobladzijden druks.
Op 1 April 1938 ontving de procu
reur-generaal bij het gerechtshof in
Den Bosch van den minister van Justi-
stie, mr. Goseling, het volgende tele
gram.
„Uit verbalen en rapporten blijkt
mij, dat de brigade K.M. te Oss, naast
haar u bekende activiteit in een aan
hangige belangrijke strafzaak, bij haar
opsporingsonderzoek in andere geval
len den laatsten tijd 'n methode toepast,
die zoo ernstige bedenking heeft, dat
ik aanleiding vind u op te dragen den
betrokken divisie-commadant namens
mij mede te deelen, dat de brigade tot
nader order zich behoudens uw uit
drukkelijke last te onthouden heeft
van ieder opsporingsonderzoek.
Aangiften bij de brigade inkomende,
zijn door te geven aan de gemeente
politie."
Daarmee was de „zaak-Oss' begonnen,
die in den lande een beroering heeft ge
wekt als weinig andere zaken. Er volgde
een interpellatie-Drop in de Tweede Ka
mer en een behandeling voor het Ambte
narengerecht en de Raad van Beroep,
waarbij de brigade in beide instanties in
het ongelijk werd gesteld.
Thans heeft minister Goseling, gevolg
gevende aan zijn toezegging, een uitvoerige
nota aan de Tweede Kamer overgelegd,
teliende niet minder dan 93 folio-pagina's
druks. Daarin verdedigt de minister, aan
de hand van de stukken, zijn beleid.
Na een uitvoerige behandeling der feiten
verklaart hij een bestraffing der brigade
of een schorsing niet te hebben gewild en
geen oogenblik te hebben gedacht aan ont-"
slag wegens ongeschiktheid. Wel achtte hij
het noodzakelijk, dat de leden der brigade
uit de sfeer waarin zij verstrikt waren ge
raakt, werden weggenomen.
Hij achtte het bovendien noodzakelijk,
dat de te verplaatsen ambtenaren hun op
sporingsonderzoekingen te Oss zouden sta
ken, omdat hij niet mocht riskeeren, dat
nog anderen het slachtoffer werden van
hun onevenwichtige ambstuitoefening. Meer
heeft de minister niet beoogd en het is geen
oogenblik zijn wensch geweest, wien dan
ook of het wapen der Koninklijke Mare-
chaussée als zoodanig te treffen. De maat
regel is tegen de geheele brigade genomen,
omdat de onjuiste gedragingen moesten
worden gezien als symptomen van een bij
die brigade heerschende geest. Tenslotte
neemt de minster stelling tegen de mee
ning, dat het aan hem te wijten zou zijn
geweest, dat de genomen maatregel noo-
deloos ruchtbaarheid zou hebben verkre
gen.
DE TWEE GEESTELIJKEN.
Van de verschillende zaken, waarin de
marechaussee te Oss heeft misgetast, geeft
de minister een uitvoerige uiteenzetting.
Waar van verscheidene kanten speciaal
is gestookt en gelasterd wat betreft
de zaak van twee geestelijken te Oss,
willen wy voor vandaag ons beperken tot
een vrij uitvoerig resumé van wat de mi-
nistér over deze zaak zegt.
Aan de zaak van de beide geestelijken
worden uitvoerige beschouwingen gèwijd.
Na vermelding van eenige feiten o.m.
de stappen van een der pastoors by den
burgemeester, daarna bij den bisschop en
de stap van dezen bij den P.G. bespreekt
de nota de rapporten door den wachtmees
ter afgenomen verhooren in zake pastoor
B. met als bijvoegsel twee afschriften van
brieven (ingezonden 23 Maart). De in de
ze rapporten opgenomen getuigenverkla
ringen bleken geen enkele aanwyzing in
de richting van eenig strafbaar feit te be
vatten. Toch sloten zy met de mededee-
ling aan den substituut-officier, dat „het
onderzoek in dezen met kracht zou wor
den voortgezet tenzij de officier van justi
tie anders mocht gelasten."
Daar aan de hand van de ingezonden
rapporten de zaak tegen pastoor B. nog
geenszins duidelijk was geworden, droeg
de procureur-generaal op 25 Maart den
substituut-officier van justitie op ter zake
een étantal vragen aan den wachtmeester
voor te leggen waaromtrent nog dienzelf
den dag antwoord werd verlangd.
Het antwoord van den wachtmeester
wordt dan in de nota weergegeven. Het
bevat o.m. een nadere uiteenzetting om
trent de verklaringen van eenige vrouwen,
o.w. een mevrouw Z. (deze letter is geen
initiaal), die vroeger door een gezegde van
pastoor B. gegriefd zou zijn en mevrouw X.
(evenmin een initiaal), met wie, volgens
het zeggen van mevrouw Z.t de pastoor
zich zou hebben misdragen. Mevrouw Z.
zou daarover een schriftelijke verklaring
van mevrouw X. bezitten (de minister
teekent echter in een noot aan, dat deze
verklaring nooit te voorschijn is gebracht).
Het schrijven van den wachtmeester ein
digt:
„Deze omstandigheden zyn u gerappor
teerd op gronden aan het algemeen belang
ontleend."
„Na door mij de G. gehouden mondeling
overleg met den heer officier van justitie
werd dan ook op dezelfde gronden met
het verdere onderzoek niet doorgegaan."
De minister constateert, dat de mede-
deeling, dat mondeling overleg was ge
pleegd, onjuist was.
Wat pastoor V. betreft, had de wacht
meester op 24 Maart een proces-verbaal in
gezonden, dat liep over feiten welke, naar
later bleek, de onderzoekende wachtmees
ter in 1931 reeds had onderzocht. De zaak
was toen met de aanteekening „geen be
wijs" geseponeerd. De twee getuigen, die
thans bezwarende verklaringen aflegden,
hadden destijds diametraal tegenoverge
stelde verklaringen afgelegd, zoodat het
voor de hand lag, dat aah deze nieuwe ver
klaringen in rechten geen geloof zou wor
den geschonken, daargelaten nog dat van
de beweerde feiten er een in elk geval ver
jaard was. Bovendien zou het andere feit
pl.m. tien jaar geleden zijn gepleegd. Het
proces-verbaal in zake pastoor V. werd af
gesloten met de mededeeling, dat „op gron
den aan het algemeen belang ontleend de
verdachte met medeweten van den officier
van justitie te 's-Hertogenbosch niet was
gehoord en het onderzoek in dezen was ge
staakt". De minister deelt mede, dat de
wachtmeester den substituut-officiei alleen
gevraagd heeft of het verbaal (niet het on
derzoek) kon worden afgesloten.
De nota bevat voorts lange citaten uit
het proces-verbaal van het verhoor van
wachtmeester de G. op 26 Maart ten par-
kette van den procureur-generaal. Uit het
geen in dit proces-verbaal is vervat trekt
de minister de volgende conclusies.
In zake pastoor B.:
Dat de wachtmeester tegen dezen gees
telijke een uitgebreid onderzoek instelde,
zonder dat er eenige aanwijzing bestond,
dat de pastoor een strafbaar feit had ge
pleegd, daar toch de geruchten over diens
„moreele misdragingen" alle feiten betrof
fen, welke gelijk ook bevestiging vindt
in de betrekkelijke rapporten en in de
verklaring van den wachtmeester zelf
zoo zij al gepleegd mochten zijn niet straf
baar waren, behoudens de feiten, welke
volgens mevrouw Z. zouden zijn gepleegd
met mevrouw X.,
dat de wachtmeester ten aanzien van de
mededeelingen van mevrouw Z. had moe
ten bedenken, dat, gelet op hetgeen hij
wist omtrent de antecedenten van deze
vrouw, haar gezindheid jegens pastoor B.
en de wijze waarop zij haar wetenschap
zou hebben verkregen, aanleiding bestond
tot groot voorbehoud en bijzondere voor
zichtigheid.,
dat hem, wanneer hij zich in de eerste
plaats op de hoogte gesteld had van den
leeftijd van mevrouw X,, aanstonds moest
zijn geblekeni dat, indien te haren opzich
te strafbare feiten zouden zyn gepleegd,
als waarvan sprake was, deze feiten nood
zakelijk reeds lang moesten zijn verjaard,
zoodat een onderzoek geen zin had.,
dat hy niettemin mevrouw X. is gaan
hooren, daarbij riskeerend, dat hij het hu
welijksgeluk en de gemoedsrust van deze
vrouw*en haar gezin ernstig zou verstoren.,
dat in dit geheele onderzoek geen „ver
dachte" gehoord werd en wel omdat er
ten slotte geen „verdachte" bleek te zyn.,
dat het onderzoek plaats had op zooda
nige wijze de verklaringen der getuigen
werden uitgewerkt, aan deze voorgelezen
en door haar onderteekend dat geen
andere indruk kon ontstaan dan dat de
pastoor verdacht werd van misdrijven,
welke vermeendelyk aanwezige omstandig
heid uiteraard wereldkundig moest wor
den.,
dat de wachtmeester zijn beleid te dezen
gerechtvaardigd achtte op tweeërlei grond,
tw..:
1. dat het hier een geestelijke betrof,
wien moreele misdragingen bijzonder ern
stig moeten worden aangerekend, hetgeen
moeilijk anders geïnterpreteerd kan wor
den, dan in dezen zin, dat de wachtmees
ter van meening was( dat niet-strafbare
onbetamelijke gedragingen, welke door
geestelijken van eenigerlei gezindte ge
pleegd zouden zijn, het onderwerp van po-
litiaire onderzoekingen behooren uit te
maken.,
2. dat het onderzoeken van verjaarde
strafbare feiten en van niet strafbare fei
ten bevorderlijk kan zijn aan de ontdekking
van niet-verjaarde strafbare feiten.
In de zaak van pastoor V.:
dat omtrent oude feiten waarvan geen
bewys was verkregen, en waarvan het
eene verjaard was, thans wel bezwarende
verklaringen werden afgelegd, doch door
getuigen, die vroeger een ontlastende ver
klaring hadden afgelegd hetgeen niet
vermeid werd, noch mondeling (volgens de
verklaring van den substituut-officier van
justitie), noch ook, zooals voor de hand
zou hebben gelegen, in het nieuwe verbaal
zelf.,
dat een „onwillige" getuige, teneinde hem
tot een andere verklaring te brengen, ge
durende geruimen tijd geconfronteerd werd
met een zeer ongunstig bekend staand per
soon, die destijds de eenige was, die een
voor den pastoor bezwarende verklaring
had afgelegd.,
dat de wachtmeester over was gegaan
tot het hooren van een nieuwe reeks getui
gen, zonder dat er een aanwyzing bestond,
dat de pastoor eenig nieuw strafbaar feit
zou hebben gepleegd of die getuigen daar
over iets zouden kunnen verklaren,.
dat geen „verdachte" werd gehoord.
Voorts zijn in de nota opgenomen de be
schouwingen, welke de substituut-officier
naar aanleiding van de mondelinge ver
klaring van den wachtmeester op 29 Maart
aan den procureur-generaal deed toeko
men. Ook wordt melding gemaakt van het
onderzoek van een rijks-rechereur, die me
vrouw X en mevrouw Z heeft gehoord
waarbij bleek, voor wat betreft de verkla
ringen van mevrouw Z., dat met de moge
lijkheid van laster, wraakneming en chan
tage zeer ernstig rekening moest worden
gehouden.
Hoewel de zaak tegen de beide geestelij
ken op 30 Maart toen de minister alle
stukken in zijn bezit had door den wacht
meester zelf reeds gesloten was, heeft de
minster haar als zeer ernstig aangemerkt
omdat hier op geheel onvoldoende gron
den twee personen publiekelijk gestempeld
waren tot verdachten van misdrijven, die
hun zeer zwaar zouden motten aangere
kend. Noodeloos was het gezinsleven van
anderen in de waagschaal gesteld. De be
trokken wachtmeester had moeten begrij
pen dat, zoo hij al overtuigd was materiaal
te dezen te moeten verzamelen, dit dan op
ongemerkte wijze zou moeten worden ge
daan. Het was voorts onjuist te meenen,
dat met betrekking tot bedienaren van den
godsdienst onderzoekingen nopens niet-
strafbare feiten, die ten aanzien van andere
burgers terecht achterwege blijven, oir-
baar zijn, Het was tenslotte al evenzeer
onjuist te meenen, aldus gaat de nota ver
der, dat de onderzoekingen omtrent ver
jaarde en niet-strafbare feiten om deze re
den te pas kwamen, dat zy zouden kunnen
leiden tot de ontdekking van eenig straf
baar feit.
Deze redeneering gaat toch alleen op
voor het geval, dat er eenige aanwijzing
bestaat, dat er een niet verjaard strafbaar
feit gepleegd is. Daarvan was in casu geen
sprake. Dat er wel strafbare feiten door
de geestelijken zouden zijn gepleegd, was
een op niets berustende particuliere over-
tuiging van den wachtmeester.
Het personeel der brigade is in deze en
andere zaken lichtvaardig, onoordeelkundig
en ondoordacht opgetreden.
HET OSSCHE POLITIECORPS.
Vroeger redelijk, thans is de geest
voortreffelijk.
Het oordeel van den minster van Justitie
over het beleid van de gemeentelijke poli
tie te Oss vat hij in zijn nota aan de Twee
de Kamer samen voor wat betreft het tijd
vak tusschen de zuivering te Oss en het
voorjaar van 1938. De verdiende lof voor
de zuivering komt niet alleen aan de ma
rechaussee, doch ook aan de gemeentepo
litie toe. Van minderwaardigheid van het
Ossche politiecorps is niets gebleken, ook
niet bij gelegenheid der koninklijke onder
scheidingen. Burgemeester Pioemakexs
heeft zeer veel gedaan, waarvoor hem lof
wordt toegezwaaid door minister Goseling.
Een en ander wil niet zeggen, aldus de
commissaris der Koningin in Noord-Bra
bant in een desbetreffend rapport, dat in
Oss feilloos is gewerkt. Zoo zijn eenige
jeudige verdachten in 1937 onnoodig ruw
op het politiebureau behandeld en de bur
gemeester heeft zich eenige malen te opti
mistisch uitgelaten over de criminaliteit te
Oss. Doch dit is geen bewijs van gebrek
aan kennis der werkelijkheid, hoewel naar
buiten een verkeerde indruk is gewekt.
Ook bij een inbraak in de gemeente is de
gemeentepolitie te kort geschoten, maar
de tekortkomingen werpen geen blaam op
het corps. Toen het nog onder inspecteur
Van K. stond, mocht het redelijk genoemd
worden, maar was de geest minder goed.
Thans is de geest voortreffelijk.
VERHOUDING EN SAMENWERKING
TUSSCHEN MINISTERS VAN DEFENSIE
EN JUSTITIE.
Met betrekking tot de verhouding tus
schen den minister van Defensie en zijn
ambtgenoot van Justitie deelt minister
Goseling in zijn nota-Oss aan de Tweede
Kamer mede, dat het geen oogenblik aan
de vereischte samenwerking heeft ontbro
ken. Op 1 April 1938 had minister Goseling
de instemming van den minister van De
fensie inzake de verplaatsingen van het
personeel der Ossche brigade. Het is de in
specteur der koninklijke marechaussee, die
bevoegd is tot overplaatsing van subalter
ne officieren en personeel beneden de rang
van officier. Hij draagt daarvoor de ver
antwoordelijkheid en had in dit opzicht de
machtiging noodig van den minister van
Defensie.
Tot het nemen van maatregelen inzake
de uitoefening van opsporingsbevoegdheid
heeft de minister van Justitie echter geen
machtiging van Defensie noodig.
Op 6 April 1938 is aan den inspecteur
door den minister van Defensie de spoed
opdracht gegeven de vereischte machtiging
voor de overplaatsingen aan te vragen.
De normale beleefdheid;
Geldt zeker ook voor het
EXPORT TUINBOUW-PRODUCTEN
NAAR ENGELAND BEDREIGD.
Tuéschen vertegenwoordigers van de
Britsche en de Nederlandsche regeering
worden, zooals gemeld, onderhandelingen
gevoerd over de plannen, die bij de eerst
genoemde regeering bestaan om de invoer
van aardappelen en versche grenten uit
Nederland te verbieden, in verband met
het voorkomen van de colorado-kever in
ons land.
Van bevoegde zijde vernemen wij, dat,
in tegenstelling met andersluidende be
richten, in genen deele een datum vast
staat, waarop een dergelijk verbod zou in
gaan en dat trouwens tot een verbod als
zoodanig nog niet is besloten. Slechts heeft
de Engelsche regeering te kennen gege
ven, zich genoodzaakt te zien, voorwaarden
te stellen ten aanzien van den invoer van
een aantal tuinbouwproducten. Welke pro
ducten daaronder vallen, is evenmin reeds
vastgesteld. Het spreekt vanzelf, dat de
Nederlandsche regeering alle moeite doet,
de. van Engelschen kant begrijpelijke,
eischen verzacht te krijgen. Men hoopt in
deze kringen, dat de beslissing, die ver
moedelijk in Maart zal vallen, niet eerder
dan met Juni a.s. tot practische uitvoering
zal komen.
De Nederlandsche regeering heeft reden
om deze hoop te koesteren, gezien het feit,
dat de colorado-kever in ons land slechts
één generatie per jaar levert, integenstel-
ling met andere landen, b.v. Frankrijk,
waar drie generaties per jaar voorkomen,
vermoedelijk in verband met de voor de
ontwikkeling der larven gunstiger om
standigheden, zooals temperatuur enz.
Naar men weet, is de colcrado-kever het
eerst in Europa gesignaleerd in Frankrijk,
waar hij, naar men vermoedt, is overgeko
men uit Amerika. Het diertje heeft onge
veer de grootte van een onzelieveheers-
beestje en kan ook vliegen Het voedt zich
uitsluitend met aardappelloof. Geen en
kele andere plant, met uitzondering van
die, welke tot dezelfde familie als de aard
appel behooren, de solanaceeën (nacht
schaden), kan de kever tot voedingsbo
dem dienen.
In landen, waar de kever voorkomt, en
dat is vrijwel geheel Zuid-Eurcpa, van
waar hy zijn veroveringstocht is begon
nen, is de export van aardappelen naar
andere landen verboden. Engeland, dat
door zijn geïsoleerde positie meent
zich geheel van de plaag te kun
nen vrijwaren, wenscht zelfs geen
enkele andere groente toe te laten, welke
geteeld zijn binnen een straal van 200 ki
lometer rondom de geconstateerde haard
van kevers. Voor ons land is die beperking
(welke vrijwel ons geheele land zou bevat
ten) verminderd tot 70 en later tot 50
zij geldt hoofdzakelijk voor de periode van
15 Maart tot 15.0ctober.'Engeland denkt er
nu echter over de beperking scherper te
stellen waardoor de uitvoer van tuinbouw
producten naar dat land voor een groot
deel stilgelegd zou worden.
Verspreidingskansen.
Ons land heeft, spoedig na de eerste ver
ontrustende berichten over de colorado
kever in 1933, maatregelen getroffen om
het gevaar zooveel mogelijk te keeren. De
kever verplaatst zich op verschillende ma
nieren en het is de vraag of een simpel
uitvoer- of invoerverbod de verspreiding
kan tegenhouden. Immers, de kever kan
zich weliswaar vastzetten op producten,
die het land verlaten, maar evenzeer
wc-rdt hij verspreid door den wind. In het
laatste geval kan hy zelfs afstanden van
25 kilometer vliegend afleggen. Van veel
belang is dus hoe de windrichting in een
land over het algemeen is. Echter kan de
kever zich ook op andere wijze verplaat
sen, wat b.v. gebleken is toen in een der
Engelsche dokken kevers werden aange
troffen, die onmiddellijk werden verdelgd.
In ons land heeft de colorado-kever-wet
de landbouwers de verplichting opgelegd
aan de verdeliging mee te werken. Ten
eerste moet van het voorkomen van ke
vers of larven aangifte worden gedaan bij
de gemeentelijke overheid en ten tweede
moet men meewerken aan de bestrijding
door bespuiting met insectendoodend poe
der (loodarsenaat).
Op ruim 600 plaatsen.
Aan een publicatie door den planten-
ziektenkundigen dienst te Wageningen
ontleenen wij, dat in 1938 op 607 plaatsen
in 161 gemeenten van ons land kevers, eie
ren en larven zyn gevonden, waarvan 297
plaatsen als haard moeten worden be
schouwd. Het gebied waar deze haarden
voorkomen, omvat de provincie Zeeland
geheel, een groot deel van Noord-Brabant,
de helft van Limburg, Zuid-Holland ten
zuiden van den Oude Maas en den Mer-
wede, en een enkel geval in de vijfhee-
renlanden, ten zuiden van de Lek, en een
in Gelderland. Maas, Merwede en Oude
Maas vormen dus de noordelijke grens
van het „besmette" gebied.
In tusschen zij opgemerkt, dat vrijwel
geen enkel land de kever zoo intensief
heeft bestreden als het onze. Langs onze
zuidgrens is een „zoekdienst" georgani
seerd, bestaande uit 2200 jonge boeren, die
als controleur optreden. De door hen on
derzochte oppervlakte bedraagt reeds
meer dan 13 000 ha. en ongeveer 55.000
kleine perceelen van maximaal drie aren
greet. Radio- en courantenberichten heb
ben voorts de boeren opgewekt aan de be
strijding mee te werken.
Er is dus geen enkele reden, zoo zei men
ons in tot oordeelen bevoegden kring, om
het te doen voorkomen, alsof Nederland
tekort zou zijn geschoten in zijn taak.
HERWAARDEERING
van
ENGELANDS GOUD.
MARKTWAARDE VOORTAAN AIM
BASIS
De Britsche regeering heeft bij het La
gerhuis een wet sontwerp ingediend, waar
bij het goud in het issue departement van
de Bank of England wordt geboekt vol
gens zijn huidige marktwaarde. Op het
oogenblik wordt het goud in het issue de
partement gewaardeerd op den ouden
prijs van 85 shillings per ounce. Daar het
goud in het issue departement zal blijven,
zal het mogelijk zijn de fiduciaire circu
latie vast te stellen op 300 mill, tegen
op het oogenblik 400 mill.
Tot zoover de officieele aankondiging.
Het merkwaardige varr deze maatregel
is, dat Engeland, dat zich steeds geken
merkt heeft door een buitengewoon streng
conservatisme, vooral op het gebied van
het geldwezen en zelfs in den oorlogstijd
in 1914 niet wettelijk van den ouden munt-
prijs is afgeweken en ook na 1931 nog
steeds daa-raan heeft vastgehouden, thans
met deze traditie van de bankwet van
1844, de bekende Peel Act, breekt.
Tevens kan men hierin een aanwyzing
zien, dat dien ouden muntprijs voor goed
vaarwel is gezegd; ook dit is op zichzelf
niets bijzonders, want die oude prijs van
85 shilling was toch niets meer dan een
atavisme met slechts historische beteeke-
nis.
Van alle landen die den gouden stan
daard hebben prijsgegeven, houden thans
alleen nog maar het Nederiandsche circu
latiebankwezen en de Scandinavische lan
den aan den vroegeren muntprijs vast.
Het besluit tot herwaavdeering van de
goudvoorraden door de Bank van Enge
land werd eerst na beursslot bekend. Voor
zoover het nog mogelijk was de meening
van de City dienaangaande te vernemen,
kan al worden gezegd, dat men volkomen
verrast was.
De herwaardeering op dit oogenblik is
wellicht in de eerste plaats te beschouwen
als een demonstratie. Men kan hierin een
nieuwe waarschuwing aan de baisse-spe
culanten zien, wien men thans nog eens
heel duidelijk toont hoe groot de feite
lijke Engelsche goudreserves zijn.
Sommigen zien er ook een waarschu
wing in aan het adres van de totalitaire
staten, met name dat Engeland zonder
moeite de financieele eischen door een
eventueele oorlog gesteld, zou kunnen vol
doen.
Nog sterker dan door de herwaardee
ring zelf werd men in de City verrast
door het feit, dat deze niet geschied tegen
een bepaalden prijs, maar dat de goud
prijs van week tot week zal worden vast
gesteld.
De hoop van onze regeering is, dat, in
dien Engeland beslist maatregelen wenscht
te nemen, dat niet eerder zal geschieden
dan met ingang van Juni, inplaats van met
Maart, zooals gesuggereerd wordt. Immers,
pas in Juni kernen de larven van de kever
uit en bedreigen dan pas het gewas. De
kever overwintert echter in kluiten van
planten. Daarom meent Engeland ook de
planten met kluit te moeten weren. Daar
er verschillen bestaan in planten met har
de en met zachte kluit (in de eerste heeft
de kever geen kans zijn larven te leggen)
wordt over een eventueel verbod van in
voer van dergelijke planten in Engeland
eveneens nog overleg gepleegd.
Uit al deze mededeelingen blijkt, dat de
tuinbouw vooralsnog niet door bijzondere
maatregelen van Engelsche zijde zal wor
den getroffen en dat de Nederlandsche re
gering, vertegenwoordigd door den rijks-
tuinbouwccnsulent te Londen, ir. Gerrit
sen, al het mogelijke doet om eventueele
beslissingen in voor ons land gunstigen
zin gewijzigd te krijgen.
Gemeld zij nog, dat de „Internationale
conferentie ter bestudeering van den strijd
tegen de colorado-kever", van 2 tot 4 Fe
bruari haar jaarlijksche bijeenkomst houdt
te Wageningen. Er zijn afgevaardigden uit
Frankrijk, Zwitserland, Duitschland, Bel
gië, Luxemburg, Nederland, Engeland.
Tsjecho-Slowakye, Polen en het eiland
Yersey. De besprekingen zyn niet open
baar. „Volk".
Uitgesproken:
H. R. Briedé, boekbinder. Den Haag,
Nunspeetlaan 288. Cur.: Mr. H. J. Romeyn,
Den Haag.
N. van Straaten, groentenhandelaar,
Nieuwveen, Dorpstraat 46. Cur.: Mr.
C. M. Loef te Boskoop.
W. F. Westerbeek, koopman, Den Haag,
Eschdoornstraat 89. Cur.: Jhr. Mr. A. W.
Snouck Hurgronje, Den Haag.
N.V. „Laga" Wandbeklesding, Den Haag,
Vondelstr. 19. Cur.: Mr. D. E. J. Schaffer,
Den Haag.
H. J. Sinke, Oosterstraat 56, Delft. Cur.:
Mr. J. P. Chardon, Delft.
J. J. Kofoed, zonder beroep, Haarlem,
Marnixstraat 83. Cur.: Mr. L. M. I. L. van
Taalingen Dols, Haarlem.
B. W. de Graaff, winkelier, Haarlem, Cor-
nelissteeg 4. Cur.: Mr. L. U. Jhr. Rengers
Hora Siccama, Hoofddorp.
Jan Buis Jbz„ tuinder, Aalsmeer, Uiter-
weg 40. Cur.: Mr. J. A. P. C. ten Bokk:',
Haarlem.