Het Huisbezoek
der Priesters
Duitschland ver
meerdert zijn
duikbooten
ZATERDAG 31 DECEMBER 1938
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 5
Er is in ons landje gelukking altijd een
zeer prettige en hartelijke verstandhouding
geweest tusschen het katholieke volk en
zijn priesters.
Het diep geloof deed de leek met eerbied
opzien naar z'n medemenschen die met de
priesterlijke waardigheid werden bekleed.
De priesters in ons land hebben van hun
kant uitstekend de kunst verstaan, zich aan
het volk te geven.
Deze wederzijdsche bovennatuurlijke ge
negenheid was de oorzaak, dat de Katholie
ke Kerk in Nederland tot verheugende bloei
is gekomen.
Men zou echter blind moeten zijn, wan
neer men niet bemerkt had, dat er in de al
lerlaatste tijden een geest wordt wakker
geroepen, die voor de goede verstandhou
ding van volk tegenover priester verderfe
lijk is.
Waar 't vandaan komt weet niemand.
Is het de tijdgeest, die ons, menschen,
wat nurks heeft gemaakt?
Is het een poging van onzen vyand, om
onder de katholieke menschen wantrouwen
te wekken tegenover den priester, en zoo
doende langzaam, maar geweldig zéker, het
katholieke leven te ondermijnen?
We weten het niet. Maar wat we wèl we
ten is: dat, zelfs in oer-katholieke huisge
zinnen, de genegenheid voor den priester
daalt. Dat er over den priester gesproken
wordt in vaak smalende zin en met on-
heusche woorden.
Het kan niet anders, of daar moet „sys
teem" achter zitten. De tijdgeest verklaart
wel iets, maar verklaart niet alles.
Laten we er nu eerst eens op wijzen, hoe
gemakkelijk het is den priester „zwart" te
maken. Pastoor en kapelaans van een pa
rochie zijn bekend bij elke parochiaan.
Iedereen, ook niet-katholieken, kent hen bij
naam. Nu hoeft er maar één van de heele
parochie te zijn, die een „praatje" rond
strooit, en in huisgezin op huisgezin
wordt dit doorverteld. Zéér velen gelooven
het onmiddellijk en vertellen het verder op
werkplaats of bureau. De_ hoofden worden
geschud, andere gevalletjes van weer an
dere priesters worden erbij gehaalden
in wie weet hoeveel harten ontstaat een
wantrouwen.
Nu is van zulke gebeurtenissen dit het
onbillijke: dat de priester nooit gelegenheid
krijgt om zich tegen een beschuldiging te
verdedigen. Men vertelt wel „over" hem aan
anderen, maar nooit aan hem zelf, welke
praatjes over hem rondgaan.
Deed men dit maar eens wèl, dan zou
men zien hoe ongegrond of overdreven die
beschuldigingen vaak zijn.
De laatste jarei wordt aanhouden ge
klaagd over het huisbezoek.
De priester wordt er kortweg van be
schuldigd, dat hij dit „verwaarloost". Dat is
een leelijk woord. Maar laten we eens
eenige artikelen wijden aan dit anderwerp.
Best mogelijk, dat het velen tot andere ge
dachten brengt.
Het verwijt is dus:
Gebrek aan huisbezoek.
U zult u er misschien over verwonderen,
dat ik hierin aan de zijde der klagers sta.
Wel niet voor honderd procent, maar toch
wel voor zeventig, tachtig.
Niet voor honderd: omdat vele menschen
die klacht overdrijven. Ze spreken direct
van „nooit", als ze bedoelen „niet dikwijls".
Er zijn er zelfs en die hebben meestal
den grootsten mond die roepen van
„nooit", bij wie de geestelijke twee- of drie
maal 's jaars een bezoek aflegt. Iedereen
heeft den mond ernaar staan, om, als het
over het huisbezoek der geestelijken gaat,
te zeggen: „ik zie ze nooit". En omdat dit
'n slagwoord is geworden, wordt 't ook
vaak door hèn gezegd, die eigenlijk niet
klagen móchten. De één suggereert hier den
ander.
Nog zeer onlangs beklaagde zich een huis
vader bij mij, dat de kapelaan in wiens
„wijk" hij woonde, „nooit" op visite kwam.
Toevallig wist ik positief, dat m'n collega
er nog daags te voren een bezoek had af
gelegd. En toen ik hem hierop wees, was 't
antwoord: „Ncu ja, die paar keertjes per
jaar".
Zelf deed ik eens de volgende onaangena
me ervaring op. Ik had een zieke vrouw
in vier weken tijds dertien maal bezocht.
Toen ik een tijdsruimte vier dagen mij niet
meer had laten zien, mopperde de zieke
tot een dame van Sint Elisabeth: „aan die
geestelijken heb je hier niks. Nou ben je
ziek, en ze kijken gewoonweg niet eens naar
je om". De dame belde toen aan de pastorie,
en bracht mij op de hoogte, dat er een pa
rochiaan ziek was. Ze zette echter groote
oogen op, toen ze van mij de waarheid
noorde.
Ziet, lezer; ik kreeg toen tenminste de
gelegenheid mij te verdedigen. Maar
meestal geeft men ons die gelegenheid niet,
maar vertelt geërgerd aan ieder die 't hoo-
ren wil, hoe nalatig de geestelijken van die
en die parochie toch zijn in 't bezoek zelfs
van de zieken.
Waarmee ik maar zeggen wil: niet ieder
een die klaagt spreekt waarheid, 't Zou in
elk geval een openbaring zijn, wanneer de
kapelaan van uw parochie u eens z'n huis
bezoek-boekje liet zien, waarin hij mees
tens de datum aanteekent van z'n bezoek
aan een bepaalde familie.
U zoudt daarin óók wel eens zien staan:
familie die en die.... bezocht 26-9-'30..„.
„niet thuis".
Heeft u bij uwe klachten daarmee wel
eens rekening gehouden? Er zijn families
bij wie inderdaad in meerdere jaren geen
priester kwam, doch bij welke hij wèl z'n
goeden wil heeft getoond. En dat niet ééns,
maar soms tot zes en zeven maal. Maar in
de middaguren kwam hij stééds voor een
gesloten deur. Is het billijk om dan de
schuld te geven aan den priester?
Dus: niet voor honderd procent sta ik
achter de klagers, wantze jokken wel
eens, en praten elkander na.
Maar toch wèl voor zeventig of tachtig
procent. Inderdaad: het huisbezoek laat te
wenschen over. Nu is het maar de vraag:
wie of wat is hiervan de oorzaak?
Verreweg de meeste menschen schuiven
hier zonder verder onderzoek aanstonds de
volle schuld op den priester. Dit is onbillijk.
Er zijn er enkelen, die iets milder in
hun oordeel de werkzaamheden der
priesters als oorzaak noemen. Dit is vrien
delijk.
Ik voor mij zou de schuld nog ergens an
ders willen zoeken. Volgens ondervinding
van nogal wat jaren ligt de oorzaakbij
de parochianen zeif. Tenminste bij een ge
deelte hunner.
Wat de gewone werkzaamheden van den
priester betreft, deze kunnen zeer zeker
vele, zelfs te vele zijn. Toch, dunkt me,
wanneer 't bij de gewone hem opgelegde
taak zal m.i. geen beletsel zijn om, al zij 't
huisbezoek over blijven. Al hoeft een
priester zich ook nooit af te vragen: „wat
zou ik nu 'ns gaan uitvoeren", toch zal
hij van den anderen kant niet altijd zóó
door z'n gewone taak worden beziggehou
den, dat hij elk ©ogenblik van den dag iets
„dringends" heeft af te handelen.
Z'n gewone (ik spatieer dat „gewone")
zal dus m.i. geen beletsel zijn om, al zij 't
dan ééns of tweemaal per jaar, z'n gezin
nen te bezoeken. (Laten we bij wijze van
veronderstelling als maatstaf nemen, dat
elke kapelaan gemiddeld 300 huisgezinnen
heeft. Ik weet 't, zwoegende stads-collega's
met 800 of 900 gezinnen, ik weet 't, dat is
als „gemiddeld" getal te klein, maar laten
we royaal zijn.... als steeds).
Ja, lezer, ik heb u dóór. U klampt u na
tuurlijk vast aan dat getal „300" nietwaar?
En u redeneert: Goed! Wanneer dan een
kapelaan 'ns per dag één familie bezoekt,
dan komt hij per jaar in al z'n gezinnen,
en houdt nog 65 dagen over ook!
Maar.... denkt u, dat in een jaar van
365 dagen, ook 365 middagen gelegenheid
bestaat voor huisbezoek
Mag ik u eens uit de droom helpen?
We beginnen met groot geschut en trek
ken van die 365 dagen al vast 52 Zondag- en
52 Zaterdagmiddagen af. Da's alvast 'n
heele hap in die 365. En als u dan 'ns even
onbevooroordeeld met uw gedachten „een
jaar" doorschiet, dat blijft u telkens weer
haken aan dagen, dat huisbezoek onmoge
lijk is. Neem b.v. nog de 12 Donderdag
middagen die aan eiken Eersten Vrijdag
voorafgaan. Dan is 't in de meeste parochies
„kinderbiechten", en daarna biechtgelegen
heid voor de andere parochianen. Dan krij
gen we nog de vier door-de-weeksche Zon
dagen, met vier daaraan voorafgaande
biecht-middagen. Vervolgens wordt min
stens ééns per maand aan de zieken thuis
gelegenheid tot biechten gegeven. En hoe
veel dagen zijn er verder r.iet, dat huisbe
zoek ongelegen komt Nog een wilde greep:
tweede Kerstdag, tweede Paaschdag, twee
de Pinksterdag, daags voor Witte Donder
dag (biechtgelegenheid in de kerk), Goede
Vrijdag, Koninginnedag, Nieuwjaar, en ik
weet niet hoeveel dagen meer Verder is de
kapelaan zelf wel eens afwezig voor va-
cantie of retraite. Komen nog de middagen
dat de geestelijkheid van buurtparochies
hun verplichte conferenties moeten hou
den (is gemiddeld 8 maal per jaar). Advi
seurs van vereenigingen komen er bij hun
leden niet te best van al, wanneer zU Im
mers zouden weigeren de Bondsdagen bij te
wonen in een andere plaats. Dan zijn er nog
dagen dat de kapelaan eens bezoek over
heeft van familie of oude goede kennissen.
Verder komen er middagen voor van ab
normale hitte, of zoodanige storm, dat nie-
man zonder harde noodzaak z'n huis ver
laat. (Mag ik er even op wijzen, dat in
warme dagen de priester wel eens z'n huis
bezoek staaktwegens de zeer onvol
doende kleeding waarin hij sommige fami
lieleden vreest te zullen aantreffen!) En,
tot slotook de priester heeft het recht
om zich wel 'ns „niet lekker" te voelen,
en dus liever thuis te blijven.
Dit alles is slechts een wilde ren geweest
door het jaar. Maar ieder zal moeten toe
geven, dat er héél wat middagen afvallen,
waarop huisbezoek onmogelijk is. Nu weet
ik wel, dat niet in elke parochie de toe
stand precies hetzelfde is. Er zullen paro-
cies zijn, die daags voor Eersten Vrijdag
géén kinderbiechten hooren, maar die heb
ben dan weer een ander instituut waardoor
hun het huisbezoek onmogelijl wordt
Neem b.v. het feit, dat heel wat priesters
van een stad tevens biechtvader zijn in
Zusterskloosters. Dat kost hun al weer een
middag per week. Ik ken er zelfs die we
kelijks twee middagen en zelfs meer eraan
moeten besteden.
Maar goed! Hoe zit 't dan met de over
blijvende dagen? Waarom dan zoo
schaarsch huisbezoek?
Daarover in het volgend nummer.
DE POSTVLUCHTEN OP. NED.-OOST-
INDIE.
Op de uitreis bereikten gisteren de
„Oehoe" Bandoeng, de „Gier" Jodphur en
de „Zilverreiger" Alexandrië.
Op de thuisreis landden de „Nandoe" te
Bagdad en de „Torenvalk" te Penang.
DE „REIGER" HUISTOE.
De „Reiger" landde, komende van Zuid-
Afrika, om 17.07 uur te Napels, en wordt
vanmiddag op Schiphol verwacht,
Jhr. mr Rh. Felth (x) nam Vrijdagmiddag te Den Haag afscheid als president
van den Hoogen Raad der Nederlanden Een foto tijdens de plechtigheid
Vrijdag is een aanvano gemaakt met het openbreken van het ijs in de Lek. Baanbrekend werk ter
hoogte van Schoonhoven
Tot gelijk tonnage met
Engeland
BRITSCH-DUrrSCHE BESPREKINGEN
TE BERLIJN
Duitschland heeft het voornemen aange
kondigd zijn rechten uit te voeren volgens
de Engelsch-Duitsche vlootovereenkomst
van 1935 en een totale tonnage aan onder
zeeërs te bouwen gelijk aan de totale ton-
uage van de Britsch onderzeevloot, aldus
werd gisteren te Londen vernomen. Een
delegatie van Britsche deskundigen bevindt
zich op het oogenblik te Berlijn om deze
kwestie te bespreken.
In feite is het Duitsche besluit drie weken
geleden ter kennis gebracht van de Brit
sche regeering, doch de eerste bekend
making is eerst gisteravond geschied in een
communiqué van den volgenden inhoud:
„De Duitsche regeering heeft kort ge
leden de Engelsche regeering in overeen
stemming met de procedure, vastgelegd in
de Engelsch-Duitsche vlootovereenkomsten
van 18 Juni 1935 en 17 Juli 1937, in kennis
gesteld van haar voornemen tot uitoefe
ning van zekere rechten, die haar door
deze overeenkomsten zijn verleend.
Vertegenwoordigers van de admiraliteit
zijn Donderdag uit Londen naar Berlijn
vertrokken, ten einde met de Duitsche be
trokken autoriteiten de problemen te be
spreken, die voortvloeien uit bovengenoem
de bekendmakingen".
Uit Berlijn wordt dienaangaande gemeld,
dat daar hedenavond een communiqué is
uitgegeven, luidende: „Een delegatie van
de Britsche admiraliteit is te Berlijn aan
gekomen om met de Duitsche vlootautori-
teiten problemen te bespreken, die voort
vloeien uit de Engelsch-Duitsche overeen
komst van 18 Juni 1935 en de procedure-
maatregelen, die vastgelegd zijn op 17 Juli
1937. De Duitsche regeering heeft kort ge
leden de Britsche regeering in kennis ge
steld van haar voornemen, zekere rechten
uit te oefenen, die haar toegekend zijn bij
de verdragsbepalingen".
Het bezoek van de Engelsche delegatie is
te Berlijn eerst bekend geworden door de
publicatie van dit communiqué.
Hoe de Engelsch-Duitsche vlootovereen
komst luidde.
Men herinnert er aan, dat Duitschland er
met de Engelsch-Duitsche vlootovereen
komst in toestemde in de categorie der
onderzeeërs zijn vloot te beperken tot 45
procent van de totale tonnage der Britsche
duikbooten.
Er werd echter verder overeengekomen,
dat Duitschland het recht had, wanneer het
van oordeel was, dat de omstandigheden
zulks noodig maakten, onderzeeërs te bou
wen tot een totale tonnage gelijk aan de
Engelsche. Duitschland heeft thans bekend
gemaakt, dat het van dit recht gebruik
maakt.
Bij het vlootverdrag was echter tevens
overeengekomen, dat alvorens een derge
lijke verhoogde vlootbouw ten uitvoer zou
worden gelegd, er vriendschappelijke be
sprekingen gevoerd zouden worden tus
schen de Engelsche en Duitsche regeeringen
Op den grondslag van deze laatste clausule
nu is de Britsche delegatie naar Berlijn ge
gaan.
Het verluidt, dat de Britsche delegatie
tot taak heeft inlichtingen in te winnen
ten aanzien van den aard der omstandig
heden, die de Duitsche regeering tot de
meening gebracht hebben, dat het noodza
kelijk is den bouw van Duitsche onder
zeeërs te vcrgrooten.
Ten tijde van de onderteekening der
vlootovereenkomst had Engeland ongeveer
50.000 ton aan onderzeeërs. Thans heeft
Groot Brittannië onderzeeërs tot een ton
nage van 70.000.
Er verluidt, dat om een gelijk peil alk
Engeland te bereiken, Duitschland onge
veer 45.000 ton aan onderzeeërs zou moeten
bouwen, aangezien het thans een onder-
zeesche vloot met een tonnage van 25.000
ton heeft.
Omdat de totale tonnage van de Duit
sche vloot voor alle categorieën volgen»
het Engelsch-Duitsche vlootverdrag beperkt
blijft tot 35 pc. van de totale Britsche vloot-
tonnage, zal er een aanpassing moeten ge
schieden in de Duitsche categorieën naast
de duikbooten.
Met medeweten en goedkeuring vati
Duitschland is het Duitsche voornemen me
degedeeld aan de andere mogendheden, dia
het Londensche vlootverdrag en de bila
terale overeenkomsten, die uit dat ver
drag voortvloeien, onderteekend hebben.
De KWESTIE DZJEBOETI TUSSCHEN
ITALIë EN FRANKRIJK.
Frankrijk zal thans dezelfde militaire
maatregelen treffen met het versterken
der garnizoenen in Fransch-Somaliland als
het in Tunis gedaan heeft. Om op alle ge
beurtenissen voorbereid te zijn, vertrekken
een dezer dagen twee mailstoomers, welke
troepen te Dzjiboeti aanland zullen zetten.
Op zichzelf is dit feit niet zoo verontrus
tend, de Fransche regeering zou echter
nauw willen toezien, dat incidenten of
wrijvingen zich niet zouden voordoen In
zijn koloniaal gebied.
Wat Dzjiboeti zelf betreft, hiervoor koes
teren de Italianen veel belangstelling,
vooral om aldaar het spoorwegverkeer van
Fransch Somaliland te kunnen controlee
ren.
Dzjiboeti, de hoofdstad van Fransch So
maliland, is verbonden met den eenigen,
784 km. langen spoorweg, welke naar de
hoofdstad Addis-Abeba voert; deze spoor
weg is in Fransche handen; in het accoord
van 1935 zou Frankrijk de aandeelen hier
van aan Italië overdoen, 250.000 stuks zijn
hiervan reeds door Italië aanvaard. Een
feit is het, dat Italië geen behoorlijke uit-
voerhaven heeft in de Roode Zee, die
rechtstreeks met een spoorweg in verbin
ding staat. Dit vormt een belemmering
voor de exploitatie van zijn nieuw ver
worven kolonie Oost-Afrika. Een volledig
beheer en controle over Dzjiboeti als eind-
spoorwegstation zou hiervan de eenige op
lossing kunnen vormen.
Frankrijk daarentegen heeft aan Dzji
boeti met zijn strategische ligging een groo-
ten steun, vooral als kolenhaven bij den
ingang van de Roode Zee, en is na het ver
laten van het Suez-kanaal het eerste steun
punt op den weg naar Fransch-Indië.
De kwestie Dzjiboeti zal in de komende
aagen tusschen Frankiijk en Italië nog wel
eens oplaaien; wij meenen goed te doen
bijgaand kaartje onder de aandacht te
brengen, hetwelk de ligging van Fransch-
Somaliland met spoorweg en omliggend
gebieden weergeeft.