POËZIE HOOP. Waarde vriendinnen en vrienden. Als gij dit leest, schrijven wij 1939. Zoo onge merkt verspringt dat cijfertje als van een automatische teller en het nieuwe cijfer klinkt al gauw hetzelfde als het oude. Maar nu nog niet. Voor mij nog min der, want terwijl ik dit schrijf, is het nog rustig 1938. En ik ga nu reeds tegenover u afscheid nemen van het oude jaar. Ik meen, dat ik dat anders moet doen dan vroeger. Ik meen, dal de tijden er niet meer naar zijn om achter ons te zien, nade- maal wy van het verledene slechts het goe de en vreugdige moeten bewaren als een kostbaar reliquie in de schrijn van ons hart nou ja, een mensch kan wel eens dichterlijk worden nietwaar! en wij voor het overige altijd voor ons uit moeten zien, hoopvol en recht de toekomst in. En ze zeggen, dat die wijze raad tegen woordig niet gemakkelijk is op te volgen, omdat zeggen ze er weinig vreugdigs te bewaren valt en de toekomst zoo goed als geen hoop geeft. Dat eerste kan ik ook niet veranderen Toen ik de feiten van het afgeloopen jaar eens naging, vond ik waarlijk niet veel anders dan verkeersongelukken, treinen in botsing op onbewaakte overwegen, neger- gehuil om Oss, crisisbepalingen, belasting- verhoogingen en werkloosheid En het is nu eenmaal tegen mijn heiligste en diepste beginselen om een chroniqeur poetique van alleen maar beroerdigheden te zijn. Waar dient het toe den mensch te herinneren aan lijn -leed? Met een klein beetje fantasie kan een mensch zich een schoone toekomst, een ge lukkig en rozig 1939 voor oogen tooveren. En wiens fantasie daartoe nie» in staat is, bedenke, dat geluk te vinden is in één woord reeds: tevredenheid. Iemand, die een knagende kiespijn heeft, kan toch altijd bedenken, dat hij óók nog blindedarmontsteking zou kunnen hebben er. dat er nog tandartsen zijn. Als hij die na behandeling niet betalen kan, is dat er ger voor den tandarts dan voor hemzelf. DE ZONZIJDE. Als U na 't afgeloopen jaar Uw boeken eind'lijk sluit En 't ziet er alles bij elkaar Een beetje treurig uit. Als U veel zorgen hebt gehad Misschien zelfs strop op strop, Bedenk dan aan den and'ren kant: Nóg is niet alles op. Als in het afgeloopen jaar Uw schuld niet is betaald En toch heeft de belasting, wat Ge nog hadt, weggehaald. Dan blijft u altijd nog één vreugd In deze maatschappij: Ik heb wel schuld, maar toch de Staat Is schuldenaar van mij. Als het zoo is zooals U zegt: 't Is U zoo slecht gegaan, Ge hadt geen vleesch, ge hadt geen worst Meer op Uw tafel staan, Uw kleeren waren niet meer mooi, Uw stand, dat was slechts schijn, Wees blij dan, dat er uitverkoop En bruine boonen zijn. PILT GLUTHAAK Besef gij allen, die dit leest, En U om 't jaar beklaagt, Er wordt te weinig dank gezegd En veel te veel gevraagd. En was het werkelijk zóó slecht Dan zeg desondanks toch: Er was ook goeds: U zit en leest En leeft toch zeker nog. Alzoo! Dit zijn oudejaarsavondoverpein zingen. Ik zet mij dus in een stoel bij de haard met een flesch wijn, wat ondejaars- avondgebak en een kistje goede sigaren Ik installeer mij behagelijk en zet alles in goede orde rond my, zooda> mijn hand bet vatten kan. Daarna sla ik aan het pein zen. Zeg nu niet, dat ik het maai doen kan Dat ik blijkbaar wel by kas ben, dat ik mij zooiets wel schijn te kunnen veroorlooven en dat ik toch maar een goed leventje heb Ik vind, dat een mensch eens eenmaal dar tel moet zijn en de z »rgen aan de toekomst overlaten. U zult zien: 't komt altijd terecht. En de dartelheid blijft een eeuwige verheugenis, terwijl de zorgen vergaan. Zoo doe ik nu op Oudejaarsavond. Ik schenk mijn glas vol en drink op u allen: WIJN. Schenk myn glas vol rooden wijn, 'k Wil vanavond vroolijk zijn, En aan blijde dingen denken, Drinken, schenken, drinken, schenken, Wijn, gebak en een sigaar Zóó vier ik het oudejaar. Ambtenaar, ik drink op jou, Op je kinders en je vrouw Op je werk, dat af en klaar is Op verhooging van salaris. En als ik een wensch mag doen: 'k Wensch je honderd jaar pensioen. Werkelooze, 'k hef mijn glas Juist of daar geluk in was. 'k Wensch je in je droeve dagen In je huis veel welbehagen. 't Liefste wensch ik arbeid jou, Voor je kinders en je vrouw. Werkelooze, 'k wensch je meer Wat ik óók wel eens begeer. 'k Wensch je leed te helpen dragen, Tot liefst spoedig beet're dagen, 'k Drink en ik wensch jou en mij Een gezonder maatschappij. Moeder, met je zorgen, proost! 'k Drink op jou en op je kroost 'k Drink op al je goede zorgen Van vandaag en overmorgen Ook al lijkt het leven grauw. Weet: de toekomst is van jou. Vader, neèm een dronk met mij Op de heele maatschappij Laat ons samen maar eens klinken En een beter toekomst drinken. Onze kinderen en wij Voor de toekomstmaatschappij. Schenk mijn glas vol rooden wijn 'k Wil vanavond vroolyk zijn En aan blyde dingen denken, Drinken, schenken, drinken, schenken, Wijn, gebak en een sigaar Zóó vier ik het oudejaar. NEDERIGHEID. Ik vraag excuus aan alle geheelonthou ders, die mij dit drinklied moeten verge ven, omdat ik siechts het goede van deze aarde bezing. Al het goede is ons gegeven om het goed te gebruiken en daarvoor die nen avonden als het oudejaar. Maar dat wil nog niet zeggen, dat aan het einde des jaars en retrospectie niet passen zou. Het is goed een binnenwaartsche blik te slaan op ons zelve en op de maatschappij. Het is goed te beseffen, dat de maatschappij, on danks alle tegenslagen, welke zij al jaren te verduren heeft en welke zij niet bij machte is af te wenden, trotsch is en hoog moedig. Alleen zelfkennis is het begin der beterschap. Maar waarop verhoovaardigen wij ons, wij aardsche menschen. Omdat wij wegen aanleggen voor onze al te haastige autorijders en bruggen bou wen en zeer ingenieuze machines uitden ken? Omdat wij toch zooveel kunnen? Omdat wij zoo knap zijn? Welnu, laat mij treden in diepere be schouwingen. Wij denken, dat wij knap zijn. Wy den ken, dat wij de natuur bedwongen heb ben maar dat is een leugen. Wordt het niet des zomers warm. zon- dat wij er iets aan hebben gedaan? Teis tert de winter ons niet met een plotselinge vorst, zonder dat wij het kunnen verhinde ren? Wat doen wij om te voorkomen, dat de hagel onze oogst vernielt. Wat vermo- gt n wij tegen den alles verdrinkenden re genval en tegen de alles verzengende hitte? Niets, duizendmaal niets. Een overstrooming bedreigt ons hier en ten aardbeving de menschen elders. Een springvloed maakt slachtoffers in het zui den een sneeuwstorm in het noorden, een dmogte in het oosten en de zee in het westen. En hebben wij de natuur bedwongen? Maai de aarde dan? Ach, wy armzalige menschen! Wij den ken dan ten minste dat de aarde ons is. terwijl wij slaven van de aarde zijn. Wij bobben geleerd, hoe de millioenen golven der eindelooze lucht onze zwakke gelui den kunnen vervoeren. Wij weten, weten hoe een luchtledig stukje glas een vier lante meter verlichten kan en het is der dan een stukje kinderspeelgoed Daar .IK ZET MIJ DUS IN ÜEN STOEL BIJ DEN HAARD.... boven staat de zon, die heel de aarde en alle menschen in het schoonste licht zet. Hebben wij de aarde gedwongen ons vruchten te geven en kruiden? Wy zyn slechts de slaven der aarde, die wy bevruchten met ons zweet, terwijl wy, als echte slaven, angstig wachten op een handvol eten. Maar er valt geen regen en ons voedsel vergaat. Er valt te veel re gen en ons voedsel vergaat eveneens. Is de aarde ons? Zij schenkt ons voedsel als zy het wil. Overvloed van voedsel voor twee milliard menschen kan zy schenken. Gog zegt het aldus: Iedere mensch heeft vier meter ingewanden. lederen dag moet dus de aarde, die twee milliard menschen telt, acht millioen kilometer darmen vqllen. En de aarde geeft dat voedsel. Voor ons allen geeft zij het. En wij werpen het op mesthoopen en verbranden het, terwijl enkele honderdduizende kilometers inge wanden ongevuld blijven. Wij dat is de maatschappij. Wat de aarde ons schenkt, gebruiken wy slecht. Wy zijn zoo knap. Wij maken een weg, een brug, een machine. Maar de aarde schudt met haar schouders en het is ver dwenen in één seconde. Zóó knap zijn wij. En ondanks rampen en een onzichbare greep der malaise dag aan dag, blijft onze groote maatschappij zich knap, groot, sterk en trotsch gevoelen! Ons, slaven dezer aarde, past wat ne derigheid. Misschien dat dan aarde en hemel wat goedgunstiger zijn en ons schenken wat wij noodig hebben. GOEDHEID. Een and're goedbedoelde wijsheid is deze, waaraan ik denk op dezen avond bij rooden wijn. Geheelonthouders zullen het mij misschien niet toegeven, dat in wijn zulke goede gedachten zijn. Men kan het aldus zeggen: Begin het nieuwe jaar nu goed, Niet enkel met wat wenschen, Maar denk eens minder aan u zelf, Meer aan uw medemenschen. Denk eens aan and're menschen, ook Op straat en in uw kamer. Dan wordt wel vast het nieuwe jaar Een beetje aangenamer. Ge hebt den eersten dag des jaars Uw hand geschud met velen. Klaar stond gij om in overvloed Uw wenschen uit te deelen. Gij deed dit mondeling, per brief, Of per visitekaartje En wenschte zoo aan menigeen Een meer voorspoedig iaartie. Zorg dan ook in het nieuwe jaar Dien voorspoed niet te keeren, Laat 't nieuwe jaar niet geven slechts, Maar ook wat voorspoed leeren. Want hebt ge 't met uw mond gedaan, Of met uw hand beleden. Dan hebt gil nog geen stap gezet Naar eendracht of naar vrede. Bewaar dus uwen medemensch Voor laster en vc-or logen. Want daarmee hebt gij meer u zelf Dan anderen bedrogen. Leef met de wereld om u heen Oprecht, in goede orde. Gij zult dan in het nieuwe jaar Wellicht gelukkig worden. Tenslotte, denk er ook eens aan En knoop het in uw ooren. Bij uwe medemenschen geen Illusies te verstoren- Voor and'ren maakt g' iets minder mooi, Wanneer gij hem geraakt heot En zelf hebt gij alleen die „pret". Dat ge iets kapot gemaakt hebt. WENSCHEN. U ziet een mensch kan ernstig worden van den wijn, maai dat behoeft toch de goede wenschen niet uit te sluiten. De goede raad van vreugde, tevreden heid en nederigheid is goed bedoeld. Maar ik wensch u toch meer, u allen persoonlijk. Beste Oome Willem. U is gepensioneerd en u hebt uw papiertjes, mitsgaders een buikje, het podagra en een beetje jicht. Het zij zoo. U weet zeivers veel te goed, dat een mensch niet het goede alléén kan verlangen, en daarbij verwachten de slech te zijde van al het goede te zullen ont gaan. Het zij verre van mij geen medelijden te betoonen met deze onaangename zijde van uw menschelijk bestaan. Maar ik weet ook, dat u een piezeltje wijsgeerig bent aangelegd en dat u dus ook met wijs- geerige kalmte deze kwalen draagt zonder u er al te druk om te maken. En een slap pe Catz of eer> goede ouwe klare met een tikje angustora is een goede medicijn. Ik wensch u dus geen totale verdwijning van deze ongemakken, ik wensch slechts dat uw pijnen wat zullen dalen en uw papier tjes stiigpn. Uw nichten en neven volgen uw dagen vol belangstelling, des te meer naarmate hun dagen tegelijk met de uwe vermeerderen Maar er zijn er zooveel, dat ik voor mij zelf u rustig een goed jaar, vele goede jaren kan toewenschen. Excellentie! U wensch ik een rustiger jaar dan 1938. Ik geloof ook wel, dat U uw hoogverheven ambt rustiger zoudt vervullen als er geen leerlingenschaal en geen kweekelingen- met-acte bestonden. Ik zie eigenlijk niet in, waarom u van al die werkloozen geen kweelingen-zonder-acte zoudt maken. Wie eenmaal A gezegd heeft, moet ook B dur ven zeggen. Aldus het heele alphabet af wegen, dat mag ik u niet toewenschen, maar ik bezweer u bij uw eigen baard, dat mijn goede wenschen voor u ontelbaar zijn als de haren ervan Laten de kweeke- lingen u slechts met rust laten en 1939 zal weldadig zyn van ongestoorde rust. En jij, Hilde, jy bent een van de 30.000 Madels, die teruggeroepen wordt naar je liebe Heimat, om met je zwakke handen het Vaterland te dienen. Ik heb zelfs ge lezen, dat jou is opgedragen 50 mee te nemen, als je terugkeert naar huis. Ik weet niet of het waar is, maar na dat milliard van de Joden is niets onmoge lijk meer. En als jullie economische dic tator van dat groote Rijk zoo m geldver legenheid zit, kan hij van ons kleine land je nog wel 30.000 X /50 anderhalf mil lioen gulden krijgen. Ik zou je mijn beste wenschen willen geven, maar nu je spoe dig terug zult zijn in je vaderland, bestaan er geen individueele wenschen meer voor jullie. Je wordt dan opgenomen in de groote collectie, die Vaterland heet. Alzoo mijn beste wenschen voor het groote va derland. Beste vrienden en vriendinnen! 1938 spoedt ten einde. Ik kan u niet allen persoonlijk zulk een briefje schrijven, al is het ook nog zoo kort. Ik vat mijn goede wenschen voor u al len samen: Vannacht twaalf uur is het jaar weer voorbij, Vannacht twaalf uur, weer een heel schoone lei, Vannacht twaalf uur zien w' elkaar In het oog, En vragen den zegen van God, van omhoog. Vannacht schudden wij weer elkander de hand, Vannacht is er vreugde want hoop in het land. Het leed is vergeten, de hoop is er, dus Wij wenschen geluk met een hand of een kus. Het nieuwe jaar vangt met verlangens weer aan, Wij wenschen elkaar een nog blijder bestaan, Wij wenschen; vergeten wij echter ook niet, Dat eerst na den dank al het wenschen geschied? Wie niet weet van dank voor het goed dezer aard, Die is het vervullen der wenschen niet waard. Geluk is voor ieder, die weet dat hij leeft, Die dank weet voor wat hij op aarde hier heeft, Die leeft, voor hetgeen hij wél heeft, zonder spijt, Die het zoekt in het land der tevredenheid. Die het zoekt in het oog van een anderen mensch, Voor hem is geluk hier, voor hem is mijn wensch. Zoo wensch ik u allen 't zij duid'lyk en klaar Een blij en gezegend, voorspoedig Nieuwjaar.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 21