Toch vereenigd STILLE NACHT, HEILIGE NACHT. Zalig Kerstmis door Gert 'Bertens. Een ijzige wind sneed door de straten en deed dé menschen huiveren, die haas tig voortliepen, om zoo veilig mogelijk on derdak te komen. Een paai- uren reeds sneeuwde het. Op een hoek, een beetje te gen de koude beschut, stond een meisje van nauwelijks twaalf jaar en een nog kleinere jongen; zij boden de voorbijgan gers allerlei dingen te koop aan, maar slechts weinigen hadden oog voor de in dunne kleeren gehulde kinderen. Want vandaag was het Kerstavond en iedereen wilde zoo vlug mogelijk huis waarts om met zijn geliefden tezamen te zijn. Of de kinderen een warm tehuis en iets te eten hadden, daaraan dacht, nie mand. Dieper zonk de nacht op de aarde neer en steeds minder menschen liepen voorbij de kindeeren. Weinig hadden ze verkocht en de paar centen waren nawelijks vol doende voor een karig avondeten. Toen de kou steeds grimmiger werd en de honger bij de halfbevroren kinderen aanklopte, verlieten zy hun standplaats en liepen, dicht tegen elkaar gedrukt, door een hel-verlichte straat, waar nog een groote drukte heerschte. Met begeerige blikken keken zij naar de wondermooie etalages en bewonderden al de heerlijke dingen, die daar lagen slechts door een dunne ruit van hen gescheiden. De koude dreef hen voort. Ze sloegen een nauwe, duistere steeg in en gingen een oud bouwvallig huisje bin nen. Een woest geschreeuw weerklonk. Vader was weer dronken. Angstig slopen de kinderen de kamer in, die kaal was en niets bevatte dan wat noodig was voor het leven. Op een brits lag' een bleeke, maai' nog zeer jonge vrouw, die met koortsige oogen naar de binnenkomende kinderen staarde. Een glimp van vreugde kwiam op haar verdrietig gezicht, toen zij haar beide kin deren herkende. „Hebben jullie nog wat verdiend? Het is hoog tijd, dat je thuiskomt. Geef hier het geld, ik moet weg", dat waren de be groetingswoorden, die vader voor zijn halfverhongerde kinderen over had. „Vader, wij hebben vandaag niets ver kocht, slechts een paar centen kregen wy van een goede vrouw. De menschen heb ben geen tijd om te blijven staan, ze wil len naar huis, want het is Kerstavond", zei het meisje met bange stem. „Kerstavond, Kerstavond? Loop naar den drommel met je Kerstavond. Geld moet ik hebben, ze gunnen je waarachtig niet eens een pot bier!" schreeuwde hij wild en sloeg als een bezetene op de wan kele tafel, zoodat de kinderen vol schrik bij moeder bescherming zochten. „Jan, blijf toch kalm. Denk toch aan de kinderen. Die paar dubbeltjes, die we nog hadden, heb je al opgedronken", riep de vrouw' schreiend uit. Geen tranen en geen smeekende kinder stemmen konden den harden man ontroe ren. Hij nam een jas, liep naar de deur, wierp haar met een harden smak in het slot en wankelde naar buiten. Zacht wee- nend sloot de moedei- haar beide kinderen in de armen en smeekte den hemel om hulp. Toen de kinderen weer kalm waren, vertelde de moeder hun met zachte stem, door veel hoesten onderbroken, van - het wondere gebeuren van den heiligen nacht. Vol aandacht Rasterden de kleinen, en het duurde niet lang, of zij droomden van het Kerstkind, dat hun moeder weer de gezondheid en hunzelf warme kleeren bracht. Niet lang duurden de schoone droomen; zij werden plots uit den slaap wakker ge schud. Moeder had een zware hoestbui, waarin ze dreigde te stikken. Vlug en zon der zich lang te bedenken, sloeg het meis je een doek om de schouders en liep, als werd ze door een schrikbeeld achtervolgd, door den nacht. Voor een groot huis bleef zij geheel uitgeput staan en zocht met haar oogen een klein schild, want hier moest de dokter wonen, die als groot men- schenvriend bekend stond. Eindelijk vond zij het naambordje en drukte op de bel, zoodat het in het geheele huis weerklonk. Boven ging een venster open en een goed hartige vrouwenstem vroeg, dat het meisje wilde. „Mijn moeder, mijn moeder!" klonk het als een kreet naar boven en toen zonk het kind als levenloos op den grond. Dokter Ebarhard liep haastig de trap af, want hij begreep, dat hulp dringend noo dig was. Hij opende de deur en was bijna over het meisje gestruikeld. Verbaasd nam hij den lichten last op en droeg haar naar de warme kamer, waar zij spoedig bijkwam en toen van de hoest- aanvallen van moeder vertelde. De dokter noteerde straat en huisnummer, sprak en kele woorden met zijn vrouw en verliet haastig de woning. Vlug werd nu alles ingepakt: een kerst boom, kaarsen, appels, noten, suikergoed en vele mooie dingen. Ook een kribbe mocht niet ontbreken naast het vele speel goed. Het was een flink pak, dat ze te dra gen hadden, toen zy bij het armoedige huisje stilhielden. Toen ze binnenkwamen, zagen ze, dat het met moeder alweer wat beter ging, ze was zelfs uit bed gekomen en had de kachel aangemaakt, zoodat de barre kou verdween. Mevrouw Eberhard pakte vlug alles uit, hielp den kerstboom sieren en nauwelijks een uurtje later hing in de anders zoo sombere kamer de blijde, vredige sfeer van Kerstmis. Met een handdruk nam de edele vrouw afscheid van de rij bedachte, arme menschen, die uit den grond van hun hart dankten voor al die schoone gaven. En toen de deur achter haar was dichtgeval len, werden stil de handen gevouwen en vurige beden stegen ten hemel op. De kinderen vermaakten zich nog lang met al het speelgoed en dachten niet aan slapen, hoezeer moeder er ook op aan drong. De kaarsen aan den kerstboom wa ren al bijna opgebrand en de kinderen vroegen, of ze nieuwe mochten aansteken. Maar al te gaarne stemde moeder toe zoovele jaren waren er al verloopen, sinds bij hun een kerstboom had gebrand. Telkens weer genoten de kinderen van al het moois en lekkers, en de kinderoogen straalden, toen moeder weer van het goe de Kerstkind vertelde, dat op de wereld gekomen was, om de menschen den vrede te brengen. Alleen bij hen wilde de vre de geen intrek nemen. Ondanks de feestvreugde voelden de drie gelukkige menschen-kinderen een stille angst: Wat zal vader zeggen,, wan- „Mag ik morgen komen of je een zalig Kerstfeest te wenschen, Marie?" vroeg de jongeman. „Neen Willem, dat moet je nu niet doen", sprak het jonge meisje. „Zoolang vader zijn toestemming niet wil geven voor onze ver loving, moet je niet komen. Mijn ouders hebben het ook wezenlijk liever niet Wacht maar totdat je toestemimng gekre gen hebt; zonder dat kan-er toch niets van komen, dat weet je wel." Willem zuchtte diep. „Het zal niet ge makkelijk gaan, Marie", sprak hij, „vader zei gisteravond nog, dat hij er niets van wilde hooren." „Geduld maar Willem," klonk het bemoe digend, „we zullen maar goed bidden, dan komt alles nog wel in orde." Zij scheidden, en Marie keerde met haar moeder huiswaarts, terwijl ook Willem zijn ouders, met wie hij ter nachtmis geweest was, opzocht. Geen der beide jongelieden had bemerkt, dat Willems vader en moeder vlak achter hen gestaan hadden in de menigte men schen die de kerk verlieten. Zwijgend liep de jongeman een oogen- blik naast de beide oude menschen voort, zonder te bemerken, dat zyn moeder op zachten dringenden toon eenige woorden sprak, die blijkbaar in niet zoo heel slechte aarde vielen. Thuis gekomen, ging Willem va der en moeder een „Zalig Kerstfeest" wen schen, en moeder nam met een gelukkigen glimlach den kus van haar jongen in ont vangst. „Ook wij wenschen je van harte 'n Zalig Kerstfeest, mijn jongen", sprak zij hartelijk, „en vader heeft je nog een paar woorden te zeggen.' „Ja Willem", antwoordde de vader eenigs- zins verlegen, „wij wenschen niet alleen jou een Zalig Kerstfeest, maar ook Ma rie. Ga haar vanmdidag halen, wij zullen haar gaarne als onze aanstaande dochter begroeten." BJij verrast keek Willem op: hij durfde zijn ooren bijna niet vertrouwen en kon de vraag niet terughouden, hoe dat op eens zoo gekomen was; hij wist wel, dat zijn moeder Marie gaarne lijden mocht en er niet om gaf, dat Marie's vader wat min der geld had dan de zijne, maar hoe ze vader nu zoo plotseling had kunnen om praten, dat begreep hij heelemaal niet. „Ja, jongen", sprak de oude man, „het viel mij toch al niét gemakkelijk op Kerst dag je de vervulling van je liefsten wensch te weigeren, maar dat Marie van een ver keering niets weten wil zoolang wy onze toestemming weigeren, dat heeft den door slag gegeven." Nog meer verbaasd keek Willem zijn moeder aan: hoe kon vader dat nu we ten! Moeder lachte vroolijk en zei: „Nu jon gen, je zult het ons toch wel niet kwalijk nemen, dat wij uit de nachtmis achter je gestaan en je gesprek met Marie zoo'n beetje afgeluisterd hebben!" Nu eerst was Willem zich volkomen be wust dat vader zijn geluk niet langer wil de tegenhouden. Dadelijk ging hij er op uit om zijn Marie het groote nieuws te vertellen en vader ging mee om het jon ge meisje en haar ouders te zijnent te noo- digen voor een echt gezellig Kerstfeest. En daar ontbrak ook niets aan! O, DENNEBOOM O Denneboom, o denneboom, Koe lief is mij uw loover Het groent in barren wintertijd Als sneeuw op d'aard ligt uitgespreid. O Denneboom, o denneboom, Hoe lief is mij uw loover. O Denneboom, o denneboom, Ik houd u trouw in waarde. Gy hebt zoo vaak in Kerstmistyd Door zooveel schoons mijn hart verblijd, O Denneboom, o denneboom, Gij liefste boom op aarde! O Denneboom, o denneboom, Wat wil uw kleed mij leeren? Gij groent en prijkt ten allen tijd, En predikt ons bestendigheid. O Denneboom, o denneboom, Dat wil uw kleed ons leeren! Aanstonds zullen de Kerstklokken het geboortefeest van den Verlosser inluiden en trekken we langs de witbesneeuwde paden naar ons Bethlehem om den mensch- geworden God de hulde van onze kinder lijke liefde en dankbaarheid te brengen. 't Zal weer een ouderwetsche Kerstmis zijn, dit jaar en we zijn er blij om. 't Brengt ons zoo goed in de sfeer. Kerstmis vieren we zoo graag in een wereld, gehuld in een wit sneeuwkleed. Sneeuw bedekt het vulgaire, het oude van de dingen van eiken dag en omkleedt ze met een sluier van blanke poëzie. We willen met Kerstmis zoo graag het alledaagsche even vergeten. Ook in ons binnenste, in onze omgeving, in de samen leving zoeken we naar wat poëzie, wat frissche nieuwheid. We wenschen beter te voelen op Kerstmis, gelukkig en tevreden. Vooral in den heerlijken Kerstnacht, als we ons geloof zoo edit voelbaar, tastbaar weten, kunnen we zoo goed en zoo ge makkelijk bidden. We hebben den Goeden God zoo veel te vragen op Zijn verjaardag: Er zijn zoo groote nooden in de wereld en we hebben onze eigen nooden, die de wereld mis schien niet telt, maar die voor Ons toch ook groot zijn. Maai' laten wij het niet bij een vraag- gebed alleen laten; ook een dankgebed past zoo goed in den Kerstnacht. Christus is voor ons geboren, heeft ons verlost, en ook al zijn we arm, en hebben we nooden en kwalen, we zijn toch ook rijk en geluk kig als kinderen van God. Dat kunnen zoovele duizenden nog niet zeggèn en toch, evenals wij, het lijden en den last Van het leven hebben te dragen. Dierbare lezers en lezeressen, een Zalig Kerstmis! Father G. v. LEEUWEN, St. Bonifacius Missiehuis Directeur. Hoorn giro 120937. neer hij thuiskomt en weer dronken is? Het was al tamelijk laat, toen de oogen der kinderen van moeheid dichtvielen. Toen hoorde moeder slepende schreden en vader kwam binnen, maar niet dronken, zooals zij had verwacht; met helderen blik keek hij naar de Kerstversiering en de ge schenken en vond van verbazing geen woorden. Rustig trok hij zijn jas uit, ging aan tafel zitten en keek naar de branden de kaarsen van den kerstboom. Zijn heele leven trok aan zijn geest voorbij; hoe goed ging alles, toen hij nog zijn werk had en veel geld verdiende! Hoe was hij toch zoo diep gezonken? Slechte kameraden >en drank brachten hem ten val. Hij verloor zijn betrekking en in de jaren van werke loosheid verdronk hij de paar centen, die zijn kinderen verdienden. Zoover was het gekomen. Diepe schaamte overviel hem. Langzaam welden tranen in zijn oogen, en hij merkte niet, dat de eene kaars na de andere doofde. Toen klonken zachte klanken door de stilte .van den nacht zy werden sterker en sterker. Het waren de klokken, die de menschen naar de nachtmis riepen. Toen kon de man zich niet langer bedwingen. Met wankelende schreden ging hij naar zyn vrouw toe, en de tranen in zyn oogen toonden rijn voornemens voor een nieuwe toekomst.... Ook de nachtwacht van vroeger dagen had met Kerstmis haar eigenaardigheden en e igen gebruiken. Zoo had de nachtwacht haar eigen Kerstserenade,'welke veel lan ger en mooier was dan gewoonlijk. Deze 'nachtwacht is niet dezelfde als die Klep perman, waarover van Alphen zeide: „hy maakt, dat ik 'gerust kan wezen en ook veilig slapen kan"; wij bedoelen hier de ratelwacht. Ouderen onder ons zullen zich dezen man ongetwijfeld gemakkelijk kun nen herinneren. Vanaf 24 December des avonds tot aan Nieuwjaar had deze nut tige stadsdienaar een uitzonderlijk lang couplet bij zijn nachtelijke rondwandelin gen Wanneer alles donker was en de meeste menschen waren reeds naar bed, dan klonk zijn stem door de holle straten; Ofschoon ons ook van deze gebruiken maar is weinig overgebleven en de schat van verzen natuurlijk weer met de nacht wacht is verdwenen, toch is er ons nog een enkel fragment overgebleven. Om vier uur in den Ochtend voor onze be grippen wel zeer vroeg zong de nacht wacht zjjn morgenzang, welke meestal zeer kort was., maar in den Kerstnacht zeven strofen bevatte. 't Is nacht, op 't halve wereldrond de klok is vier geslagen, en doodsche stilte heerscht alomj dit schijnt Gods welbehagen, 't Is alles eerbied, Majesteit; die rondom schijnt ten toon gespreid om Godes eer te schragen. De klok heit vier geslagen. Wij vieren thans het groote feest, van Christus, onzen Koning, Hij, schoon der englen vorst geweest, verliet zijn Hemelwoning. Hij daald' op 't lage aardrijk neer, herstelde 't zonnig menschdom weer, om onze schuld te dragen. Vier heit de klok geslagen. KERSTAUBAUDE VAN DE NACHTWACHT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 20