KERSTMIS 9*9, Herders, Hij is geboren Op, Herders, Hij is geboren, In dezen kouden nacht, Die reeds zoo lang tevoren, De wasreld had verwacht. „Vroolijk, o Herdersvolk" Klonk 't uit Hemelwolk, Klonk daar met Eng'lenstem, „Haast u naar Bethlehem!" Wij arme boerenknapen, Gelijk de herders zijn, Wij wekken wie nog slapen In held're maneschijn. Loopen met blij geschal Naar dezen schaam'len stal, Trouw aan der Eng'lenstem „Haast u naar Bethlehem!" Wat hebben w' er gevonden? Een Kindtj' op Moeders schoot, In doekjes wel gewonden,- Der menschen leedgenoot. D' oogjes van eerst af aan Zag men vol tranen staan, Weenend van bitt're rouw In deze felle kou. En tot een offer namen W' een lam nog jong en têer, Dat leidden wij tesamen Voor 't zoete Kindtj e neer. Slaap Kindtje bij ons lied Sus, sus, ei schrei toch niet, Sluit maar Uw oogjens toe, Ach, al van 't weenen moê. En 't Kindtje ging er slapen De Moeder sprak c-ns aan: „Wel, lieve Herdersknapen, Wil zoetjens buiten gaan. Uwer zij rust en vrêe, Dat brengt u 't Kindtjen mee, Want Hij is God en Heer Komt vrij al morgen weer". J. ALBERDINGK THIJM. IN M o e i I ij k e dagen Wat een oude Pastoor vertelt door B. VROOM. Uit het schaars verlichte kerkje waar een priester in het geheim de H. Mis had opge dragen, drongen de laatste tonen van de Plechtige Nachtmis tot het stille dorp door. „Goddank", alles is goed afgeloopem", zei de molenaar met ontroerde stem. Tijdens de Nachtmis had hij op het kerkplein de wacht gehouden. Vóór dat de geloovigen de kerk verlieten, luisterde hij nog eens met gespannen aandacht maar geen verdacht geluid drong tot hem door Na zich aldus vergewist te hebben, dat geen vijanden in een omtrek waren, stapte hij naar de kerk deur om haar te openen. Langzaam, tal mend. kwamen de eerste menschen naar ■buiten. Vandaag hadden zij niet zoo'n haast, om het godshuis te verlaten. Alleen een klein simpel vrouwtje drong haastig door fret manvolk heen, zoodat zij aan de deur Ihaast tegen den molenaar opliep. „Wat een haast Therese, is er iets aan de hand?" „De kapelaan logeert bij mij" fluisterde ihet vrouwtje gewichtig en een vroolijke lach kwam op haar anders zoo zorgvol ge laat. „Hm" zei de molenaar begrijpend. Niemand zou het in z'n hoofd halen, om ibij deze arme weduwe, die door zelf op de boerenhoeven te gaan werken zichzelf en haar vijf kinderen moest onderhouden, een logeergast te gaan zoeken. Bij de boeren was de laatste jaren her haaldelijk huiszoeking gedaan, zoodra men vermoedde, dat zich daar een priester ver borgen had. Herhaaldelijk moest de priester verhui zen. Vandaag woonde hij hier, morgen daar. En menige heimelijke, eerbiedige groet, toónde de dankbaarheid der boeren jegens den priester, wanneer hij verkleed als boer imet een knoestige stok en een bundeltje kleeren op den rug door de dorpen ging. cm, waar noodig, zijn priesterlijke bijstand te verleenen. Alleen het trouwe, katholieke volk, kende onder deze vermomming haar herder terug en zü zorgden er wel voor hem niet te verraden. Met blijde trots ging de schrijnwerkers vrouw naar huis. Als een vogelnestje was haar hut gebouwd midden in het masten- bosch. Godzelf zou nu dikwijls daar wonen. De kapelaan bracht immers in het geheim ook het Allerheiligste mee, had haar de klokkenluider gezegd, om bij stervensge vaar aan de zieken de H. Teerspijze te kun nen brengen. In het kleine zolderkamertje, dat uitzag cp het bosch, werkte het vrouwtje zoo hard ze kon om het zoo mooi mogelijk te maken. Haar oudste dochtertje, die een blozend ge zichtje had, waarin een paar heldere oogen schitterden, hielp haar. Het kamertje zag er netjes uit. In de kachel die zij bij een buurvrouw geleend (had, knetterde lustig het vuur. Heel het huisje rook naar dennengeur, feestkoeken en appelen. Het uitgemergelde gezicht van Therese straalde van voldoening. De boerinnen hadden haar alles gestuurd wat zij konden missen om het den Kapelaan gezellig ce maken. Zij zou den priester die al zoolang door de gendarmen achtervolgd was en nu pas uit de gevangenis weer was ontslagen, wel eens goed verplegen. Ja, dat zou ze zeker. Ze zoup alles doen wat ze kon. Zij was maar wat trotsch. Liefdevol streek zij nog eenmaal ever het gebloemde tafelkleed, waarop het pronkstuk prijkte uit haar huishouden, de feestkopjes met gouden randje. Toen ontstak zü de Kleine kaarsjes van den versierden Kerstboom op de kast. Ze had hem gekregen van de vrouw van den dorpsonderwijzer. Haastig streek zij nog eenmaal met de punt van haar schort over de glazen lampekap Daar hoordé zij zacht geschuifel op de trap. Hier, onder den kerstboom zou het huisaltaartje zijn, hier zou het kribje voor het Kerstkindje worden klaargemaakt. De geestelijke kwam binnen. Eerbiedig knielden de vrouw en haar dochtertje voor aezen priester die als boer verkleed was. Hij haalde een zilveren doosje uit zijn kiel te voorschijn en zegende het huisje en zijn bewoners. Zijn weemoedige blik gleed door het kamertje, en nij was voldaan. Voor zichtig deed hij het kettinkje rond zijn hals los en" legde het Allerheiligste in een witte linnen doek onder den Kerstboom, waar twee Engelenfiguren zioh eerbiedig sche nen te buigen, terwijl aan beide zijden knapperend een groote witte kaars brand- ce. In stille aanbidding knielde de Priester een oogenblik voor dit arme kribbetje. Ademloos wachtten moeder en kind. „Vrouw Schütte, ik dank je van harte voor al je goede zorgen Vroolijk reikte de geestelijke haar de hand. Dan keek hij glimlachend naar de gedekte tafel. „Ik zou alles maar meenemen en de kinderen een Kerstontbijt geven, ik zelf zal slechts een uurtje uitrusten, want om vijf uur wil ik in M. de H. Mis lezen. Het is immers Kerst mis! Wanneer ik weer terugkom, weet ik rog niet; ik moet ook nog de H. Teerspijze biengen bij enkele zieken". Een verwonderde, teleurgestelde blik trof de lange gestalte van den jongen priester. Wat moest er dan met de tafel met de heer lijke geurende boterkoeken en de versche worst van de boeren gebeuren? Maar de kapelaan had reeds een schotel genomen en hem Marietje in de hand geduwd: „Sma kelijk eten" zei hij, „en denk er om, voor mij ook een stukje bewaren". Glimlachend knikte het kind en tegelijkertijd keek zij geschrokken naar het kleine altaartje ach ter haar. Moch men hier in het bijzijn van Jezus zelf wel lachen? „Van het Kerstkindje" zei de priester lachend. „Vrouw Schütte geef alles maar aan de kinderen. Je hebt het rijkelijk ver diend voor al de moeite die ge voor mij ge daan hebt. Heb maar geen zorg; de men schen laten hun kapelaan geen honger lyden". Ontroerd dankte de vrouw. Zij durfde in dit „kerkje" niet hardop te praten, en zü verwijderde zich stilletjes. Uitgeput van vermoeienis zette de kape laan zich in den ouden stoel bij de kachel. Deze weldadige warmte was goed voor zijn verkleumde ledematen. Twee uur in die ijskoude kerk en van tevoren een lange tocht door de sneeuw hadden hem geheelv verstijfd gemaakt. In het kleine kamertje hing een weldoende Kerststemming. Het heldere licht lag als een warme sluier over de witgekalkte muren. Het vuur knetterde. De waskaarsen flakkerden en deden denken aan een weldadige zomerwarmte. In het licht der kaarsen schenen de bontgekleur de engelen zich te bewegen. Door het vens ter glinsterde de witte sneeuw en een groote ster stond recht boven het zolderkamertje als een Godslamp, door God zelf ontstoken ter eere van Zijn Menschgeworden Zoon in 1 et arme Bethlehem van de schrijnwerkers- hut t Zoo vierde kapelaan A. zijn Kerstfeest, het uur der Menschwording, alleen met zijn God. De kaarsen brandden langzaam op. Schaduwvlekken teekenden zich af in de hoeken van het kamertje. Het roode schijn sel van de kachel straalde een warme gloed uit tegen de muur. De eenzame pries ter dacht aan het Kerstfeest thuis, toen zijn Moeder nog leefde. Hij dacht aan het blijde Kerstfeest op het Seminarie. Deze eenzame Kerstnacht met al zijn ontberin gen en offers was werkelijk een herinne ring aan den Kerstnacht van Bethlehem. En steeds opnieuw hoorde hij weer het mooie Kerstlied door het geloovige volk deze nacht zoo stil en innig gezongen: O Kinderen U wil ik beminnen Steeds meer en meer. Plotseling schrok hü op. Werd er aan het venster geklopt? Of was het een late vogel of zou het een boodschap zijn? Hij luisterde. Daar hoorde hij het weer. Heel duidelijk nu. Hij kende dit teeken. Altijd stond er een lange stok, schijnbaar achteloos vergeten, bij het vens ter. En deze stok riep hem altijd weer naar een zieke. Beneden stond een ongeveer 12- jarige knaap te wachten in de sneeuw. Mijnheer kapelaan" fluisterde hij, wilt U als 't U belieft bij moeder komen. Ze is zoo ziek!" Een snik belette hem verder te spreken. „Ach God, het is Jozef van Oudenhoven" zei de geestelijke geschrokken. „Ik kom di rect Joseph; wacht maar even!" Een oogenblikje later stond hij voor den knaap. Deze maakte een Kruisteeken en knielde neer in de sneeuw. „Ben je heele- maal alleen naar hier gekomen?" vroeg de priester bezorgd, nadat hij het Allerhei ligste verborgen had. De knaap knikte. „Bijna anderhalf uur ver en dat door het besneeuwde bosch! Je bent een dappere jongen Joseph". „Hoe gaat het met Moeder?.... Ik hoop dat het niet heel erg is". „Zij heeft longontsteking zei de dokter gisteren" snikte het kind. „Vader mag haar niet alleen laten gaan. Zij ijlt voortdurend en wil wegloopen. Daarom ben ik geko men". „Hoe heb je mij gevonden?" „De onderwijzer heefc ons eergisteren nog gezegd, dat U bij Therese woonde. Als iemand van ons U noodig had, moesten we oaar maar aankloppen" Ja, reeds nu had vrouw Hermés hem noo dig. Hopenlijk niet voor de laatste keer. De vrouw had 5 kinderen. Haar man was houthakker in Oudenhoven, zooals de men schen deze landstreek noemden. Zonder iets te zeggen trok de jongen zijn Rozenkrans uit zijn zak. Vlug stapte hij door de sneeuw. De geestelijke kon hem nauwelijks volgen. De weken, die hij in de gevangenis had doorgebracht, hadden hem danig verzwakt. Het dorp lag reeds een heel eind achter hen. Het besneeuwde pad ging r.u stil omhoog, den berg op. Plotseling stond de jongen stil. Hij strom pelde nog een paar passen verder, sloeg met beide handen hulpeloos in de lucht en viel recht voor de voeten van den priester. Hij was bewusteloos. Geen wonder! Eerst die lange weg naar het huisje van de schrijn werkersweduwe; bovendien thuis een zieke moeder, waar door het huishouden natuurlijk geheel in de war was, en dan nog de angstige be zorgdheid voor haar, mikschien ook had hij wel in geen dagen op tijd eten gehad. Behoedzaam boog de priester zich over den bewusteloozen knaap Eindelijk sloeg hij de oogen op, keek vreemd om zich heen Ien keerde langzamerhand tot de werke lijkheid terug* „Moeder" lispelde hij en richtte zich met inspanning van al zijn krachten op. Hij kon echter nog niet staan, zijn voeten gaven hem geen steun en krampachtig sloten zich zijn vingers om de hand van den priester. „Het zal nog niet gaan Joseph" zeide de kapelaan en streek hem over de bleeke wangen. Dan nam hij hem, vastbesloten door te zetten, op den arm. „O Mijnheer Kapelaan! Dat gaat niet; dat houdt U niet vol", stamelde de jongen. „Het moet gaan. Binnen een half uur zijn we thuis". O Kindje van Bethlehem, help mij! had de priester en legde zijn hand, als cm hulp te zoeken, op het zilveren doosje op zijn borst. Zwaar en slap hing het halfbewustelooze kind aan de hals van den priester. De weg werd hoe langer hoe moeilijker begaanbaar, de last zwaarder, en stijf en machteloos werden zijn armen. Het zweet parelde op zijn voorhoofd. Een oogenblik leunde hij tegen een boomstam. Het bloed hamerde in zijn slapen. Hij zag niets meer dan een roode nevel door de witte boomen. En angstig bad hij: „God, laat die arme vrouw toch niet sterven zon der Uwe vertroosting, laat ons beiden hier niet bevriezen." En het Kerstkindje hielp. Na een moei lijke tocht zag de priester in de verte reeds het huisje van den houthakker. Bij de deur wachtte de man en tuurde angstig in den donkeren nacht. „Zoo Joseph, probeer nu een paar pas sen te loopen. Ik zal je helpen. Anders ver schrikt je vader zoo!" Zachtjes laat de priester den doodmoede jongen op den grond glijden en ondersteunt hem behoed zaam. „Goddank dat U daar bent kapelaan" kwam de man hem tegemoet. „Ik was al bang dat U iets overkomen was!" „De jongen is oververmoeid, hij heeft zeker niet genoeg gegeten. Hoe gaat het de. vrouw?" „Gelukkig is zij nu wat rustiger en bij kennis. O kapelaan, wat moet er toch van terecht Komen. Wat een droevig Kerstfeest!" schreide de wanhopige man. „De moed niet opgeven, Hermes, ik breng God zelf. Hjj kan helpen. Ik breng ook het Kerstkindje, en dat laat met Kerstmis nie mand met leege handen weggaan". Stil knielde de man voor het Allerheilig ste, dat in een zilveren doosje in de 2ege reende handen van den priester rustte. En nu was het toch Kerstmis in het een zame huisje van den houthakker. Het kind je van Bethlehem bracht vrede en rust in het beangstigde, bange hart der Moeder. En de troostende woorden van den priester deden nieuwe hoop opleven in de ziel van de zieke vrouw en bij haar man. „O Mijn heer Kapelaan, het was mfjn grootste zorg. dat ik zou moeten sterven zonder de laatste h H. Sacramenten, fluisterde de zieke. Nu voel ik mjj beter, veel beter" en moede sloot z^ de oogen. De man schudde in groote dankbaarheid de hand van den priester. „Moge God het U duizendmaal vergelden! Nu ben ook ik veel geruster. Mijn vrouw heeft zoo naar O L. Heer verlangd. Vroeger kostte het ons al heel veel moeite om in de kerk te komen, daar de weg zoo lang was en de kin deren nog zoo klein, maar in deze zorgvolle tijden zijn we heelemaal verlaten, als U riet eens komt". „Ik kom terug, morgen kom ik weer naar Uw vrouw kijken! Maak je niet al te be zorgd, zü zal zoo gauw nog niet sterven, zü heeft een sterk gestei, ik heb reeds meer een zieke bijgestaan. Doch nu moet ik gauw gaan, om vüf uur moet ik in M. zün". „Nogmaals duizendmaal bedankt, kape laan!" De oogen van dezen eenvoudigen man werden vochtig. „God zal het U loo- nen! U hebt ons'een beetje Kerstvreugde gebracht". Ja, dat voelde de kapelaan heel goed. Door zü'n hulp was in vele gezinnen weer een klein beetje Kerstvreugde gebracht. Eet Kindje van Bethlehem had hem tot Zün knecht gemaakt, had hem gezonden naar de bedroefden en de verdrukten. Aan menigeen had hü in deze Kerstnacht op nieuw hoop gegeven en het Kerstvuur in hunne ziel mogen ontsteken. Alle moeheid was vergeten. Stil gelukkig liep de pries ter voort door het besneeuwde bosch. Hij kwam nu aan een open plek. Sprookjesach tig stond daar het bosch in het licht der maan. De takken bogen door onder hun glinsterende sneeuwvracht. Van de sterren straalde een zilveren schün door de blauwe lucht. De maan weefde een paarlemoer achtige, doorschünende sluier om de don- dere boomenIn heel het woud hing de sfeer van Kerstmis. De priester voelde zich wonderlük blü nooit had hü zoo'n bUjden Kerstmis be leefd. HET K.R.O.-PROGRAMMA IN DE KERSTWEEK. Omtrent de bü'zondere uitzendingen, wel ke de K. R. O. in zün Kerstprogramma biedt, wordt voor den Eersten Kerstdag i medegedeeld, dat wordt uitgezonden de Pontificale Hoogmis uit de kathedrale kerk te Roermond, die gecelebreerd wordt door Z.H.Exc. Mgr. dr. G. Lemmens. Een be spreking van nieuwe Kerstliteratuur door F. A. Brunklaus „Het Kerstlied over de we reld" zooals het in vijftien landen wordt gezongen over de belofte: „Vrede op aarde aan de menschen van goeden wil". Een reeks Nederlandsche Kerstlieden, uit te voeren door KRO-nachtegaaltjes, en des middags te 2.45 uur de uitvoering van Bach's Weihnachtsoratorium, door het Rotterdamsch Philharmonisch koor en or kest, met solistische medewerking van Su- ze Luger, Louis van Tulder en Willem Ra- yelli. Het avondprogramma begint met een be schouwing onder den titel „Het blü de Kerstfeest" door mr. A. Diepenbrock, pr„ waarna te 8.15 uur het KRO-Kamerorkest een concert geeft onder leiding van Pierre Reinards, met solistische medewerking van dc sopraan Jo Vincent. Na afloop daarvan zal dezelfde zangeres een viertal Kerstlie deren, waaronder oud-Nederlandsche ten gehoore brengen. Te 1/.15 uur wordt in hoorspelvorm de geschiedenis en het ont staan van het „Stille Nacht, heilige nacht" uitgebeeld. In aansluiting daaraan begint te 9.45 uur het relais met de Vaticaansche stad, alwaar in de Sixtünsche kapel het Kerstoratorium van Don Lorenzo Perosi, onder leiding van den componist en met medewerking van tal van solisten, het or kest van de Italiaansche omroep en het groot-koor van de Sixtünsche kapel, wordt uitgevoerd. Op den tweeden Kerstdag vermeldt het KRO-programma een kindermis uit de pa rochiekerk van O.L. Vrouw Onbevlekt Ont vangen te Nieuw-Vennep. Dinsdag in de Kerstweek spreekt prof. mr. P. J. M. Aalberse in de reeks „Naar de nieuwe Gemeenschap" over „Volk tegen volk". De Kerstweek wordt besloten met het Oudej aars-program ma, dat o.m. bevat een terugblik per microfoon op 1938, een ant woord van 12 mannen en vronwen, verte genwoordigers van verschillende beroepen, op de vraag: „Wat denkt u van het oude jaar?" en om 12.00 een nieuwjaarsrede dooi den voorzitter van den KRO, pater Lr. J. Dito, O.P.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 19