HET VLUCHTELINGENKAMP
EEN KORTE DROOM
3)e £cidóeh& (2oiHcmt
Sir Kingsley Wood, de Engelsche minister van luchtvaart, toonde tijdens zijn be
zoek aan Frankrijk op het vliegveld van Villacoublay veel interesse voor de
nieuwe machines der Fransche luchtvaart, welke voor hem werden gedemonstreerd
De staking der équipage van de „Normandie". Op de kade te Havre houden
leden der mobiele garde streng toezicht op elk transport
De gasontploffing in de
mijnen van Richard (Fr.).
Familieleden der getroffen
mijnwerkers wachten op
het resultaat van het red-
dingwerk
Cary Cooper bij zijn vertrek uit Parijs
in gezelschap van zijn echtgenoote op
weg naar Amerika, waarheen de film-
artist met de „Aquitania" reist
St Nicolaas arriveerde Maandag per trein in Hoek van Holland, waar de groote kindervriend>
vergezeld van zijn trouwen knecht, begroet werd door Rotterdams burgemeester, mr. P. Oud
In opdracht der regeering is het kamp der Rotterdamsche Vacantieschool te
Hoek van Holland in gereedheid gebracht voor de ontvangst der uitgewekenen
uit het buitenland
De laatste toebereidselen voor de K.L M.-vlucht naar Zuid Afrika ter gelegen
heid van den lOOsten Dingaansdag. De .Reiger" wordt op Schiphol in gereedheid
gebracht
FEUILLETON
door
ANNY VAM PANHUYS.
15)
„Neen, de freule heeft zich daarover niet
uitgelaten, maar mijn knecht, die haar
koffers naar het station heeft gebracht,
veronderstelde, dat ze naar Duitschland
wilde ze reisde ten minste in denzelfden
wagon en dezelfde coupé als de Duit-
sche ingenieur".
„Wat voor ingenieur?" Heftig en schor
klonk die vraag.
„Een Duitsche ingenieur, die een paar
maanden hier in huis was voor zijn gezond
heid en vanmorgen naar Duitschland is te
ruggegaan. Een heel knappe jonge man",
voegde ze er bij.
Ze voelde instinctmatig, dat die mede-
deeling den baron zou irriteeren.
En daarin had ze zich niet vergist, dat
bewees de gesmoorde uitroep van woede,
die hem ontsnapte. Daarna haastte de ba
ron zich weg, na een onverstaanbaar-ge-
mompelden zin, en verdween zoo vlug als
zijn korte beenen hem dragen wilden, om
den hoek. Mervrouw Weimann keek hem
half-geamuseerd, half-verbluft na.
Met twee scherpe rimpels van boosheid
in het voorhoofd liep de baron in zyn ho
telkamer op en neer, geheel verdiept in
sombere overpeinzingen. Hij had gehoopt,
althans hier een paar regels van ophelde
ring te vinden, maar er was niets gekomen.
Dat zooiets hem had kunnen overkomen,
dat hij zóó behandeld was, afgeschud als
een lastig insect!
En door wie?
Door een vrouw, die hem in zekeren zin
dank verschuldigd was, omdat hij al zijn
tijd hier tot haar .rhikking had gesteld,
en zich aldoor ha„ ingespannen om haar
aangenaam bezig te houden en haar genoe
gen te doen. En nu hij haar het hoogste
bewijs van vertrouwen had gegeven, nu
hij haar zijn ouden, edelen naam aanbood,
maakte ze zich uit de voeten alsof iemand
met een besmettelijke ziekte te dicht in
haar buurt was gekomen. Had ze dan ten
minste niet behoorlijk kunnen zeggen of
schrijven: om die of die reden kan ik uw
aanzoek niet aannemen? Al zou dat ook een
teleurstelling voor hem zijn geweest, zóó
moest een dame toch handelen en maar
niet eenvoudig weghollen als een onopge
voede kwajongen, die, als dank dat je hem
iets geven wilt, nog de tong tegen je uit
steekt.
En ze had Nice niet eens alléén verla
ten, doch ten overvloede nog in gezelschap
van een knappen jongen man.
O, hij had dat boosaardig lachje van
leedvermaak wel gezien op 't gezicht van
mevrouw Weimann en het had hem met
diepe verontwaardiging vervuld. Hij had
het gevoel alsof het overhaaste vertrek
van het mooie gravinnetje hem in de oogen
der heele wereld belachelijk maakte. Maar
misschien was ze wel heelemaal niet ge
vlucht voor zijn aanzoek, mischien had ze
den datum van haar vertrek vastgesteld,
en was het enkel maar toeval geweest,
dat hij haar juist den avond te voren ten
huwelyk had gevraagd. Dien Duitscher
scheen ze in ieder geval goed te kennen en
toch had ze tegenover hem nooit een woord
over den man gerept.
„Valsche slang!" dacht de oude heer ver
bitterd, maar tegelijk voelde hij een steken
de pijn bij de gedachte, dat hij de mooie
jonge vrouw met haar wonderlijke oogen
nu nooit meer zou terugzien. Zijn oud hart,
dat zoolang gesluimerd had, was ont
waakt en eischte zijn deel van het geluk.
Zijn gevoelens waren hem zelf een raad
sel. Het eene oogenblik verlangde hij smar
telijk naar haar, die hij verloren had
dan weer vervulde hem een zinnelooze
woede jegens de vrouw, die hem zoo ver
nederd had en wilde hij zich op haar wre
ken, haar op zijn beurt gevoelig verne
deren.
Was het voor gravin Pereny, wier va
der, zooals ze hem zelf verteld had, een
arm broodschrijver was geweest, niet een
onverhoopt geluk, de rijke baronesse von
Schlück te kunnen worden?
Had ze die kans niet met twee handen
moeten aangrijpen?
Zou alles, wat ze hem over zichzelf en
haar familie-omstandigheden had verteld,
eigenlijk wel kloppen? Het lichte wantrou
wen, dat hij in net begin tegen gravin
Pereny had gekoesterd, steeg opnieuw in
hem op. Eerst vaag en aarzelend, daarna
al sterker en sterker. Ten slotte gaf het
hem een wezenlijke voldoening, zich er in
te verdiepen, dat er misschien met gravin
Peerny iets niet heelemaal in den haak was
Misschien waren haar ouders wel heele
maal niet dood, en had ze eenvoudig het
ouderlijk huis verlaten, omdat het leven
haar te eentonig was en zij verlangde naar
onafhankelijkheid en avontuur. Misschien
was ze zelfs wel een gescheiden vrouw, die
haar meisjesnaam weer had aangenomen.
Hij voelde een onweerstaanbaren drang,
zich zekerheid te verschaffen, méér te we
ten te komen over het mooie gravinnetje,
en het adres van een informatiebureau, dat
hem wel eens meer aan inlichtingen had
geholpen, schoot hem te binnen.
Hij ging aan zijn bureau, zitten en begon
een brief aan dit recherche-bureau in
Budapest.
HOOFDSTUK VII.
Intusschen zat Marina Toldy in den snel
trein tegenover den jongen ingenieur, en
hij trachtte haar door levendige en onder
houdende gesprekken zoo goed mogelijk
den tijd te korten. Ze slaagde er in, quasi-
oplettend naar hem te luisteren en huichel
de belangstelling, maar haar gedachten wa
ren geen oogenblik bij de klanken, die haar
oor opving. Ze overlegde steeds maar weer
opnieuw, wat ze doen zou, als ze eenmaal
in Frankfurt was aangekomen. Zij, die toch
slechts tot deze overhaaste, ondoordachte
reis besloten had om een onaangenaam
onderhoud te ontgaan, kon er toch niet in
ernst aan denken, een bezoek te brengen
aan kasteel Weidingen, alleen omdat He-
ribert von Dettenburg eens op 'n keer, en
vermoedelijk meer uit beleefdheid dan uit
overtuiging, gezegd had, dat zij niet voor
bij moest gaan, als ze toevallig in de buurt
kwam
Ze had geheel impulsief en als onder een
plotselinge ingeving gehandeld, en nu be
gon ze bijna spijt te krijgen van haar be
sluit.
Wat moest ze daar in dat vreemde land,
waar zou ze heengaan?
Maar door alle verstandelijke overwegin
gen heen doemde altijd weer een slanke
mannengestalte voor haar op, en lichte,
doordringende oogen zagen haar aan. Wat
was dat toch, dat ze dien man, dien ze
nauwelijks kende,, maar niet kon verge
ten was wat dat toch, wat had het te be-
teekenen?
En hij? Zou hij haar vergeten hebben, of
zou ook haar beeld nu en dan zoo tast
baar duidelijk voor hem oprijzen?
Ik ben mooier, veel mooier dan toen in
Triest, overdacht Marina, mooier en meer
zelfbewust, en wanneer hij me terugziet,
zullen zijn koele grijze oogen even oplich
ten, en dat zal me duidelijker dan woor
den zeggen, dat hij me niet vergeten heeft.
Waar dwaalden haar gedachten toch
heen? Ze wilde ze een andere richting ge
ven maar waarom eigenlijk, het was
zoo heerlijk, in haar verbeelding een paar
gelukkige uren te doorleven.... Ze was
vrij, en wat ze ook deed, ze was geen
mensch ter wereld rekenschap schuldig.
Ze verlangde zoo naar een 'hartelijk
woord, naar blikken vol teederheid, naar
een weinigje werkelijke liefde. Ondanks
haar betooverende verschijning was ze in
dat opzicht niet verwend.
Haar moeder was een koele, gemelijke
vroeg-oude vrouw geweest, en haar vader
een tamelijk onbeschaafde, onverschillige
man, die liever een stevigen jongen had
gehad dan dat „roodharige wurm". Ook
onder de menschen, die Marina leerde ken
nen toen ze volwassen was, had ze geen
ware vrienden gevonden. Haar collega's
waren jaloersch op haar en hadden daar
door altijd wat op baar aan te merken, en
de mannen, die haar van liefde spraken,
waren egoisten. Er was er niet één onder
geweest, die haar hart ook slechts een
weinigje sneller had doen kloppen, niet
één, in wiens bijzijn ze zich werkelijk ge
lukkig en geborgen had gevoeld.
Wordt vervolgd.