PRINS BERNHARD OP JACHT. EEN KORTE DROOM Z. K H. Prins Bernhard stapte Donderdag te Hoek van Holland aan boord van de „Berghaven". om deel te nemen aan de jacht, op weg waarheen Z K. H. het vorig jaar het ernstig auto-ongeluk overkwam H. K. H. Prinses Juliana en Z. K. H. Prins Bernhard woonden Donder dagavond de gala voorstelling ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van den Stadsschouwburg te Amsterdam bij. Het Prinselijk Paar met burgemeester De Vlugt in de Koninklijke loge De nieuwe vaste brug over het Merwedekanaal en de spoorlijn Utrecht Amsterdam te Maarssen is Donderdag voor het verkeer opengesteld. De nieuwe brug heeft een lengte van 200 meter Cor van der Lugt Melsert, de directeur van het Nederlandsch Tooneel, overhandigde Donderdagmiddag aan de gemeente Am sterdam in de persoon van wethouder Boekman een krans ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van den Amsterdamschen Stadsschouwburg De Maastrichtsche jeugd moest deze week .onder het mes" van de verkeerspolitie en proeven van bekwaamheid ten opzichte van de verkeersregels afleggen Het Nederlandsch Huis van de Cité Universitaire te Parijs is in tegenwoordig heid van president Lebrun geopend. Een tweetal interieurs van het moderne gebouw FEUILLETON door ANNY VAN PANHTJYS. 12) Marina trok langzaam haar hand terug en lachte weer, doch er was een schrille toon in haar lachje, die het wat valsch deed klinken. Het beeld van een mannengestalte was plotseling voor haar opgerezen. Groot, zeer slank, met een smal, gebruind rasge zicht en koele grijze oogen. In een pittig, overmoedig tempo begon het strijkje een nieuw nummer. Marina keek verrast op. Wat eigenaardig, dat was het melodietje, dat ze eens in een sprekende film had ge hoord, en dat haar zoo levendig was bij gebleven. Weer leek het haar een seconde, alsof z\j hem in levenden lijve vóór zich zag staan Heribert von Dettenburg Weidingen. Maar de champagne was zoo opwekkend en de violen speelden zoo dar tel en vlot. In huppelend rhythme zweef den de tonen langs haar heen. Als kleine, schuimende golfjes spoelden ze alle ern stige gedachten weg, kabbelden ze over het beeld van den prins, en vager, steeds vager werd het sprekende donkere ge zicht. Dag aan dag was Marina voortaan in het Casino te vinden, en er ging zelden een dag voorbij, dat ze niet won. Ze was verstandig genoeg om op te houden wan neer ze eens meerdere malen achtereen verloren had en bovendien waagde ze nimmer hooge sommen, al was de verlei ding soms nog zoo groot. „Ik geloof dat ik uw zelfbeheersching nog het meest bewonder van al uw voor treffelijke eigenschappen", zei de baron eens, met iets als eerbied in zijn stem. „Ik voor mij speel- het niet klaar om bij ver lies het spel zoo plotseling af te breken als u. Daar lijkt me werkelijk een soort van heldenmoed voor noodig''. Neen, het spel afbreken, dat kon hij in derdaad niet, de kleine baron noch aan de speeltafel, noch in het leven. Na elke mislukking was hij dadelijk weer vol nieuwe hoop. „U moet wel verbazend rijk zijn, mijn heer von Schlück", zei Marina, „om zulke verliezen zoo kalm te kunnen opnemen". Hij haalde licht zjjn smalle schouders op. „Ik speel meer om de opwinding van het spel dan om de winst". Verder liet hij zich niet uit over zijn financieelen toestand. Zij waren nu bijna eiken dag samen. Vaak haalde de kleine oude heer Marina af en met een welwillend lachtje consta teerde hij, hoeveel bewonderende blikken zijn dame oogstte, overal waar hij zich met haar vertoonde. Op het ééne kostbare toilet, dat Marina van haar eerste winst had gekocht, waren reeds verscheidene andere gevolgd en aan haar slanke handen schitterden reeds en kele brillanten ringen. Zij was er nu aan gewend, te dineeren in de eerste restau rants en om te gaan met alle mogelijke menschen, waarvan er vele klinkende na men droegen. Wanneer zij naast het kleine oude heer tje over de boulevards drentelde, was zij een der elegantste verschijnnigen van de luxe plaats. Haar schoonheid was verfijn der en gedistingeerder geworden en tot in de kleinste bijzonderheden gesoigneerd. Ze had er pleizier in, zich te verzorgen en mooi te maken en in menig opzicht was baron Schlück haar leermeester. Het deed hem zichtbaar pléizier, wanneer ze zijn raad opvolgde: de kleuren droeg waarvan hij haar verzekerde dat ze haar zouden flatteeren en de schoonheidssalons bezocht die hij roemde als de oudste en meest ver trouwde adressen. „U bent als een goede vader voor me", zei Marina soms spontaan, en daar hij zijn gezicht goed in bedwang had, merkte ze niet, hoeveel pijn ze hem daarmee deed. Voor ieder ander alleenstaand meisje zou hij graag een goede vader hebben willen- zijn, voor het leelijkste en onbehaaglijkste desnoods slechts voor deze jonge vrouw niet. Bij haar, in haar nabijheid voelde hij zich jong, het was hem, alsof de jaren van hem afvielen, zijn hart klopte zooals ééns, toen de kleur van zijn haar nog niet zoo ravenzwart was als nu, doch echter. In het begin, toen hij haar pas had lee- ren kennen, was gravin Pereny niets méér voor hem geweest dan een bijzonder knap pe jonge dame, met wie hij zich graag ver toonde en die hij heimelijk toch wel voor zooiets als een avonturierster hield. Wan neer men er zóó uitzag als zij, zoo jong was en daarbij nog een gravinnenkroon droeg, reisde men nu eenmaal niet moederziel alleen naar Nice. Maar haar optreden ver joeg weldra dézen indruk; ze gedroeg zich volkomen als dame en wat zij zoo terloops van haar afkomst vertelde, klonk buiten gewoon geloofwaardig; haar moeder was vroeg gestorven en haar vader, die wat te royaal geleefd had, moest tenslotte als journalist in zijn onderhoud voorzien. Na haar vaders dood had zij jarenlang op kantoor gewerkt, tot zij op een dag een erfstuk zóó goed had kunnen verkoopen, dat ze het wagen kon, .nu ook eens een beetje te leven zooals ze aan haar jeugd en haar naam verplicht was. In het kleine pension tusschen de rozen bracht Marina niet al te veel tijd door; ze had altijd plannetjes in overvloed voor eiken nieuwen dag. En met de andere gas ten van de villa bemoeide ze zich bijna in het geheel niet. Alleen maakte ze nu en dan een praatje met den blonden in genieur. Hij was dan ook in den zevenden hemel, maar een weemoedig glimlachje trok daar bij om zijn jongen, weeken mond; hij had reeds lang ingezien, dat hij het mooie gra vinnetje volstrekt, maar dan ook volstrekt onverschillig was. En toch had hij voor een zachten blik uit haar oogen, voor een teeder woord van haar lippen de grootste offers willen brengen. Doch hij kon slechts af en toe een paar alledaagsche woorden met haar wisselen en moest het aanhoo- ren hoe de jaloersche, verzuurde dames in het pension schampere bemerkingen maak ten over haar drukken omgang met den baron. Zijn vacantie liep ten einde, het zou hem niet lang meer vergund zijn, in haar nabijheid te leven, weldra moest hij weg uit dit sprookjesland met den - eeuwig blauwen hemel, uit dezen paradijstuin van bloemen en palmen. Maar gezond was hij hier geworden. Zijn ziekte had geen enkel spoor achtergelaten en het luieren begon hem al geducht te vervelen, nu hij zijn jonge leden met eiken dag sterker voelde worden. Het zou hem niet gemakkelijk vallen, hier vandaan te gaan, maar het werd tijd dat hij weer aan het werk ging en iets nuttigs uitvoerde. Zijn chef, voor wien hij zooiets als een onontbeerlijke rechterhand was geworden, wachtte op hem daarginds in Duitschland, waar het voorjaar nog lange weken op zich zou la ten wachten, terwijl het deze gezegende kust reeds in een bloesemdroom herscha pen had. Het was de dag vóór zijn vertrek; Adolf von Heldenberg zat in een rieten stoel, dien hij onder een groepje lommerrijke, altijd-groene boomen had geschoven, en dacht aan zijn vaderland, aan zijn vrien den en ook aan Hortensè Pereny. De herinnering aan het mooie gravinnetje zou hij met zich meenemen de herinnering aan iets sprookjesachtig moois en lief lijks, dat eenmaal in zijn leven aan hem was voorbijgegaan, dicht, heel dicht, maar waarnaar hij de hand niet had mogen uit strekken. En daar kwam ze juist uit de tuindeur naar buiten, zij, aan wie hij zoo weemoe dig dacht, maar ze zag hem niet en hij kon haar ongestoord bewonderen. Wat merkwaardig was dat ze leek hem van dag tot dag mooier en onverge- telijker. Als rood goud waren de korte krullen die onder het kleine zilvergrijze hoedje te voorschijn kwamen, en de een voudige wandeljurk van verfijnden snit sloot week en soepel om haar prachtige gestalte. Voor het hek drentelde de kleine baron op en neer en groette haar levendig. Wordt vervolgd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 9