O
VER CADEAUTJES GEVEN
DONDERDAG 1 DECEMBER 1938
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 9
„Hebt u die dingen dan betaald?" vroeg
de chef ernstig. „Ja, natuurlek heb ik
dat, hier hebt u de bonnetjes", ze grabbelde
weer in haar tasoh en overhandigde den
chef een pakje papiertjes. Deze keek ze
even door en wierp toen een strenge blik
cp den detectieve, die zich in het geheel
niet meer op zijn gemak voelde: „Deze
dame heeft betaald voor alles, wat zij in
haar paraplu had. U hebt een grove fout
begaan, mijnheer Derksen. Mevrouw, het
spijt mij ten zeerste, dat dit gebeurd is."
Nauwelijks was hij uitgesproken of een
der directeuren trad binnen, vroeg wat er
aan de hand was en betuigde eveneens zijn
spijt.
„Dat is alles goed en wel", sprak groot
moeder toornig, „maar daarmede is de zaak
piet afgedaan. In bijzijn van honderd men-
schen maakt men mij uit voor dievegge,
terwijl ik nog nooit één cent heb gestolen.
Natuurlijk wil ik nu alles, wat ik hier heb
gekocht, niet eens meer hebben. Nooit zal
ik hier mee iets koopen; u zult nog wel van
me hooren. Ik laat het er niet bij. Ik zal
uw oraktijken wel bekend maken".
„Kom, gaat u nu niet zoo haastig te
werk", sprak de directeur sussend. „Laat
ik nu eerst een lekker dinertie mogen aan
bieden met uw geheele familie, dan kimt
u er nog eens rustig over nadenken".
„Daarmee denkt u dus alles te kunnen
goedmaken", viel grootmoeder weer uit,
ik ben niet verlegen om een hapje eten.
Bovendien heb ik niet veel tijd, want ik
wil oogenblikkelijk naar mijn neef, die
advocaat is hier in de stad. Hoe eerder die
zaak in orde komt, hoe beter".
„Ach, laten wij toch even met elkaar
praten", sprak de directeur haastig met
doodsbleek gelaat, terwijl hij de oude
vrouw, die naar de deur. liep, tegenhield.
Dat dinertje beteekende maar een begin;
als we nu eens afspraken, dat ieder van u
allen een cadeautje mag uitkiezen voor Sin-
terklaas en natuurlijk krijgt u alles, wat u
in deze zaak betaald heeft, terug, terwijl u
de gekochte voorwerpen in uw bezit mag
houden"
Een zoo kregen de tweelingen tot hun
vreugde een echte fiets, Keesje een ge
stroomlijnd wandelwagentje, Rie een mooi
mantelpakje, Kees twaalf flesschen port en
oma zelf een gemakkelijke fauteuil. Voor-
oat ze daarna de lunchroom binnentraden,
verzocht de directeur aan grootmoeder, of
zj even een stuk wilde teekenen, waarin
zij verklaard, volkomen tevreden te zijn
over de schadeloosstelling, welke men haar
had verleend en daarom geen enkele aan
klacht meer tegen de firma te zullen in
dienen. Goedgehumeurd teekende oma ge
willig.
Toen de gansche familie om zes uur weer
rustig in den trein zat en huiswaarts keer
de, na copieus te hebben gedineerd, vroeg
Kees, nog steeds verbaasd: „Maar moeder,
wat kunt u goed tooneelspelen; hebt u dat
werkelijk allemaal al van tevoren bedacht?
Hoe is het mogelijk!" Grootmoeder
knikte glunderend: „Ach, ja, soms moet je
het geluk een klein duwtje geven en ik
weet zeker, dat Sinterklaas mij dit niet
kwalijk zal nemen".
Een bespiegeling, die tot
leering moge strekken!!
door
L I Z E
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllilllllllllllllll.ini
EN NOG IETS
QMA ZORGT VOOR CADEAX
In den Sint-Nicolaastijd wordt er veel
gesproken; dat is geen wonder, want juist
dan zijn er veel menschen, die wat te ver
tellen hebben, ongeacht of zij dat op rijm
of in pro?a doen en dat zij veel te vertel
len hebben, is weer ten deele een gevolg
van het feit, dat de menschen tegen 5 De
cember zoo vriendelijk over elkander den
ken. Vandaar dat ik eens de verzuchting
hoorde slaken, hoe jammer het toch is, dat
er maar eenmaal per jaar Sint Nicolaas
wordt gevierd. Maar dat is weer een
andere kwestie. Ik wilde het met u hebben
over ons brave, veelgeprezen, goedhartige
en onmisbare gebruik van cadeautjes ge
ven in de eerste -week van de laatste
maand van het jaar.
„Het is niet zoozeer het cadeautje zelf,
maar meer het idee om wat te geven",
hooren wij zoo vaak zeggen en in trouwe,
dat is toch eigenlijk ook wel zoo. Want hoe
gemeenplaatserig deze uitdrukking ook
klinken moge, er steekt meer waarheid
achter dan van heel wat andere vriende
lijkheden gezegd kan worden. Laat ons
afspreken, dat de vriendelijke schenker uit
de Sint-Nicolaas-week er toch, hoe dan
ook, veel prijs op stelt, dat zijn cadeautje
dankbaar geapprecieerd wordt, hetgeen
nog wat anders wil zeggen, dan dat het
dankbaar wordt aangenomen. Cadeautjes
plegen nu eenmaal altijd te worden aange
nomen en dat is maar goed ook, want er
bestaat niets droevigers dan tijdens een
vriendelijke gedachte ontgoocheld te wor
den. Maar daar moet dan ook per sé tegen
over staan, dat de cadeautjes-gever méér
doet dan enkele zilverlingen in een winkel
tegen een pakje in te ruilen; hij moet zijn
gedachten op het aanstaande geschenk
concentreeren; hij moet iets meer dan on
bewust denken aan het effect dat zijn ge
schenkje) maken zal; hij moet doordrin
gen in de sfeer van dengeen voor wien het
Sint-Nicolaas-gevalletje bedoeld is. Na
tuurlijk hebben wij in beginsel allemaal
wel iets te pakken van die bedachtzaam
heid en dat belet ons juist om bijvoorbeeld
een stel cocktailglazen naar tante Liza te
sturen, die noch het woord, noch de drank
kent; veeleer sturen we haar een warm
sjaaltje of eventueel een aardige prentr
briefkaart, wat natuurlijk ook veel goed-
kooper is.
De intuïtieve gedachte zorgt er dan in
beginsel al voor, dat wij geen diploma-
kaart voor het abonnementsconcert van het
Concertgebouw sturen naar een relatie die
stokdoof is, noch een ivoren schaakspèl
naar een lieven vriend (of een lieve vriem
din), die dol op Greta-Garbo-films, voet
balwedstrijden en roomsoezen is, maar
geen belangstelling voor de edele denk
sport heeft. Wij koopen geen leeren mo
torjekker voor Henk, die een paar maan
den geleden geslipt is en sindsdien zijn
mechanisch ros heeft afgezworen of...:,
maar laat ons de zaak ook van een ander
standpunt bekijken.
Want ik mag toch aannemc.n. dat gij al
len het type van den cadeautjesgever kent,
die tegen Sint Nicolaas uit louter geest
drift en spontaneïteit vaststelt: Charlotte?
Natuurlijk een boek voor Charlotte, die is
eenvoudig gek op lezen!" De kwestie is,
dat iedereen, die Charlotte kent, er pre
cies zoo over denkt en nu moge het arme
kind een vurig liefhebster van de schoo-
ne letteren zijn, maar wanneer zij nu niets
dan boeken en als maar boeken krijgt, dan
zal zij toch niet zoo voldaan zijn, als de
milde gevers zich dat voorstellen Iemand
mag dol zijn op aardbeienjam, maar dat
beteekent toch niet, dat hij morgens by
het ontbijt, 's middags bij het koffiedrin
ken en tenslotte nog eens bij de avond
boterham steeds maar jam eet. Zoo is het
met de boeken van Charlotte ook. En wan
neer wij nu weten, dat zij behalve van
boeke.i ook nog van ele andere dingen
houdt, b.v. van schaatsenrijden, muziek of
iets dergelijks, dan zal ons cadeautje, in
die richting gezocht, heel wat meer indruk
maken en Charlotte zal zich gelukkiger
gevoelen.
Weest een beetje tactvol ten aanzien
van de cadeautjes, die u geeft; daar komt
het op neer. Tact is alles, ook in Sint-
Nicolaastijd. En waarom zouden we oud
tante Truüs, die er zooveel moderne ideeën
op na houdt, een paar warme pantoffels
geven in plaats van een electrisch schoor
steen-klokje, op gevaar af, dat zij1in haar
wagen springt en naar den notaris rijdt
om haar testament te laten veranderen.
Hoe dikwijls komt het niet vcor, dat een
weinig vindingrijk en tactloos gever het
meisje, dat hij bedenken wil, de traditio-
neele vraag stelt, „wat ze nu graag zou
willen hebben!" Ontactisch, onlogisch en
on-economisch, gelooft u me!! Want in ne
gen van de tien gevallen zal ze antwoor
den: „Och als je me wat geven wilt, kies
dan zelf maar wat uit; ik ben er zeker van,
dat ik er mee in mijn schik zal zijn!"
Dat is dan ook zoo, natuurlijk zal ze er
blij mee zijn, maar het zal u altijd drie-,
viermaal zooveel kosten, dan wanneer u
zelf wat gekozen had, in welk geval het
zonder twijfel méér geapprecieerd zcu zijn.
Over economie gesproken inzake het
cadeautjes geven. Laat ons toch vooral,
ook in deze tijden, waarin dat misschien
een beetje moeilijk valt, meer aan het zon
nige effect denken dan aan den prijs. Nog
minder aan den prijs.... die het ca
deautje zal hebben gekost, dat we verle
den jaar zelf gekregen hebben. Berekening
als grondslag voor onze vriendelijkheid is
het ergste dat een mensch zijn geweten
kan aandoen. Stel u voor, dal Mies als
volgt redeneert: „Verleden jaar kreeg ik
jvan Willy een paar handschoenen van 3
gulden en ik gaf haar die jumper van vier
gulden vijftig. Zij is mij dus nu een gul
den vijftig schuldig en ik zal voor haar
daarom maar wat van een gulden koopen.
Die broche, die broerlief me gaf. heeft drie
kwartjes gekost; want later heb ik hem
zien staan bij Jansen op den hoek en mijn
sigaretten voor hem waren één-vijfenze
ventig. Dan krijg ik dus nog een gulden
van hem, dus laat ik nu maar eerst eens
afwachten, waar hij mee komt aanzet
ten". Bestaan deze menschen; men zegt
het, men fluistert het. Maar men zegt en
fluistert zooveel en ik weiger het te geloo-
ven. In ieder geval, wanneer mijn vriend
A. er zoo over denkt, als Mies, dan heb ik
liever dat hij me niets geeft en per tele
foon een prettig Sint-Nicolaasfeest
wenscht.
Natuurlijk geven we een van onze zeer
gefortuneerde vrienden liever niets dan
een prul, waar hij niet naar omkijkt, noch
een van onze armste kennissen een zeer
kostbaar gebruiksvoorwerpje, dat niet in
zijn omgeving past en waar hij ietwat on
wennig tegenover staat. Maar dat is nog
wat anders dan bewuste economische be
rekening, dat is juist tact, waarvan wij de
waarde hierboven in het licht stelden.
Wanneer wij iets geven, moet het met
liefde gebeuren en het is een waarheid als
een' koe, maar nochtans van even groote
beteekenis als honderd jaar geleden; geven
wij iets waaraan wij onze aandacht heb
ben besteed, iets dat onze zorg vereischt
heeft en onze toewijding, dan zal het dui
zendmaal dankbaarder aanvaard worden,
dan het duurste lukraak en kant en klaar
"gekochte geschenk. „A thing of beauty is
a joy for ever", zegt de Engelschman, „een
mooi voorwerp geeft eeuwige vreugde";
daar is zeker veel van waar, maar niet
"minder waar is, dat schoonheid verganke
lijk is, gelijk alles op aarde, behalve de
genegenheid, die aan ons geschenk ten
grondslag ligt. Laat ons dat bedenken!
GERARD VAN DER WAL.
„Wel, kinderen", sprak Oma tot haar zoon
Kees en diens vrouw Rie, „wat zouden jul
lie er van zeggen, wanneer we a.s. Zater-
cagmiddag eens met z'n allen naar de stad
gingen om inkoopen vooi Sint Niklaas te
boen? Je tweelingen gelooven toch niet
meer aan Sinterklaas en Keesje is pas an
derhalf jaar en dus nog veel te jong om
er aan te gelooven".
„Maar moeder", ant-.voordde Kees ver
baasd, „dat kunnen we toch niet doen; dat
kost alles veel te veel. En dan dat gesjouw
met de Kinderen, die natuurlijk moe en hon
gerig worden. We zullen weer boterham
men mee moeten nemer, en bovendien,
Freddy en Elly willen alleen een fiets heb
ben en anders niets; een fiets kunnen we
echter in geen geval betalen".
„Spreek me nu maar verder niet tegen",
viel moeder hem in de rede, „ik betaal alle
kosten, de kinderen krijgen hun fiets en
botterhammen hoef je niet mee te nemen,
w ant we gaan heel chic dineeren in de
stad. Ik heb een heel mooi plannetje".
Toen de oude vrouw de kamer uit was,
zei Rie bezorgd: „Ik begrijp er niets van,
zooveel geld heeft moeder toch niet; op
d<_ spaarbank staat geloot ik maar 10 gul
den. We zullen haar maai haar zin geven,
maar ik vertrouw het zaakje niet erg".
„Ja,"- zuchtte Kees, „moeder heeft vaak
van die zonderlinge ideeën. Ik ben be
nieuwd hoe dit zal afloopen".
Zaterdag om half twee was de heele fa
milie klaar om naar het station te gaan.
Grootmoeder kwam' met een reusachtige
i;araplu voor den dag. „Maar Oma", riep
de negenjarige Freddy uit, „vandaag hebt
u toch geen paraplu noodig; de zon schijnt
zoc mooi als het maar kan".
„Bemoei jij je er niet mee", knorde oma,
„hier in Holland kan het ieder oogenblik
gaan stortregenen".
In de stad aangekomen, wandelde men
door de drukke straten om tenslotte het
groote warenhuis binnen te stappen. „Hier
moeten wt afscheid van elkaar nemen",
zei grootmoeder, „gaan jullie nu met de
Kinderen naar de speelguedafdeeling en kom
me over een uurtje halen; ik zal dan wel
op de handschoenafdeeling zijn".
„Maar wat moet u dan toch doen in dat
uur?" vroeg Kees verbaosd.
„Maak je daar nu maai niet druk over;
kijken jullie maar eens gezellig overal rond
en laat ae rest aan mij over", riep groot
moeder over haar schouder en schommelde
ir de richting van de lift.
„Nou, als we hier toch een uur moeten
zoek brengen, laten we dan maar eens wat
rondkijken; ik begrijp er toch niets meer
van", sprak Kees schouderophalend. De
negenjarige tweelingen Freddy en Elly
waren natuurlijk niet weg te slaan van de
speelgoedafdeling en bewunderden vooral
de mooie kinderfietsen; de anderhalf-
jzrige Keesje wilde overal aankomen, zoo
dat Rie en groote Kees eigenlijk blij waren,
dat het uur om was en zij met veel moeite
ae kinderen van de speelgoedafdeeling had
den weggekregen.
„Wanneer gaan we nu eten?" vroeg Fred
dy tot groote schrik van zijn ouders hardop
in de lift, „mijn maag rammelt zoo".
Zoodra grootmoeder hen zag, liep ze op
haar zoon toe. „Ik ben blij, dat je er bent,
Kees", sprak ze vrij luid. „er scharrelt hier
een vent rond, die steeds naar mij kijkt" en
ze wees naar eer man met een bruine jas,
cie haastig in een dassenbak begon te
graaien, hoewel hij niets kocht. „Ja, nu doet
hij net alsof er niets aan de hand is", ging
grootmoeder opgewonden verder, „maar
moet je hem af toe toe stiekum naar me zien
gluren".
Na nog een vernietigende blik geworpen
te hebben op den bewusten man, liep groot
moeder naar de handschoenen-afdeeling om
bruine handschoenen te koopen. De ver-
kooper was buitengewoon vriendelijk, maar
grootmoeder kon niets naar haar zin vin
den. Het eene paar was te donker en het
andere te licht van kleur Terwijl groot
moeder aan het uitzoeken was, sloop de
man met de bruine jas weer nader en toen
de oude vrouw weg wilde gaan, liep hij
als bij ongeluk tegen haar aan, waarbij hij
de paraplu uit haar handen duwde.
Tot ieders verbazing vielen toen uit de
groote paraplu: vijf mooie zakdoeken, twee
wollen shawls, wat kinderondergoed, een
mooie hoornnr?^ nsar sokken, vier
paar dameskousen en vier paar kinder
kousen. Voordat iemand zich kon verroeren,
had de man met de bruine jas alles opge-
laapt en sprak toen kortaf: „Gaat u nu
maar moe naar d enchef en hij wilde zijn
hand op de arm van de oude vrouw leg
gen.
Maar grootmoeder ging haastig een stap
achteruit en schreeuwde: „Wat verbeeld jij
je wel, brutale aap, om het een oude vrouw
zoo lastig te maken Probeer mij maar niet
Lang te maken met je praatjes en geef mij
mijn eigendommen terug".
„Daar zal je wel niet eerlijk aangekomen
/ijn, moedertje", sprak de man spottend,
en kom nu maar me-e".
„Ja, laten we nu maar met dien man
meegaan' fluisterde Kees zenuwachtig, „er
komen hoe langer hoe meer menschen hier
heen". Maar grootmoeder had zich weer
oeheerscht. „Ja", sprak zij kalm, „zeker zal
ik meegaan naar den chef om hem te zeg
gen, hoe ik over u denK: eerst loopt u mij
cveral achterna, dan gooii u mijn paraplu
uit mijn handen, vervolgens legt u uw
hand op mijn arm, alsof u een goed vriend
van mij bent, en nu, nu beschuldigt u mij
van diefstal, mij", en nu trilde haar stem
van ontroering ,een oude vrouw, die haar
tinderen en kleinkinderen een prettigen
Sinterklaasavond wil bezorgen". Met deze
woorden had zij de sympathie van alle om
standers. Kleine Keesje begon zelfs te hui
len van aandoening.
En statig volgde grootmoeder toen met
naar familie den man met dt bruine jas, na
nog eens uitdrukkelijk te hebben vastge
steld,. dat zij er wel „een zaak" van zou
ir aken en al de omstanders als getuigen
zou oproepen, wanneer deze tenminste een
arme, oude vrouw wilden helpen, waarop
iedereen vol deelneming heftig „ja"
t nikte.
Eindelijk had de optocht het kantoor van
den chef bereikt, die verstoord den winkel
detective vroeg, of hij niet met minder op
zien te werk kon gaan. Grootmoeder wond
zich weer op: „Ja, dat mag u zeker wel
vragen; een half uur lang volgt hij me over-
ai met zijn loerende blik: gooit me bijna
ondersteboven en bescuuldigt me in bijzijn'
van honderd menschen van diefstal! Ik sta
er op, dat de politie er bij wordt gehaald!"
De chef keek angstig naar zijn detective,
die sprak: „Het geval is vrij duidelijk, mijn
heer; al deze voorwerpen vond ik onver
pakt in haar paraplu?"
„Wel, en wat zou dat? Ik vind het nu een
maal gemakkelijker om mijn inkoopen on
verpakt in mijn paraplu te dragen, dan om
met honderd pakjes te gaan loopen. Maar
'aarom hoeft u mij nog niet uit te maken
voor dievegge". Grootmoeder haalde met
een bevende hand een zakdoek uit haar
taschje en veegde de tranen uit haar oogen.