f
EEN KORTE DROOM
FEUILLETON
door
ANNY VAN PANHUYS.
3)
„Ik dank u, inspecteur. Laten we dan
meteen maar gaan."
En daarbij verbaasde Marina zich er zelf
over, dat ze op dit oogenblik, nu ze zoo
goed als zekerheid had gekregen van den
dood van Hortense Pereny, geen enkele an
dere gedachte kon vormen dan deze: Hoe
kan een gravin, die daarbij nog jong en
mooi is, zóó weinig aan het leven rechten,
dat ze geen moeite doet, het te behouden,
desnoods ten koste van vernedering en af
hankelijkheid! Het leven is toch altijd, al
tijd levenswaard!
Een gravin! Wat een titel!
In de juiste hand eer. tooversleutel, die
alle deuren opent. Ze heeft die gelukkige
hand nooit gehad, de arme onpractische
Hortense Pereny; ze bezat geen greintje le
venskunst en ondernemingslust. Maar zij
Marina Toldy maar zijo, wat kon
het lot zijn gaven toch dikwijls onbillijk
en onjuist verdeelen! Zij was nu eenmaal
geen gravin, ze was s'echts het dochtertje
van den armen portier Toldy.
HOOFDSTUK II.
Slechts één enkele blik behoefde Marina
op de doode te werpen, om zeker te zijn,
dat er geen misverstand mogelijk was. De
uitgeteerde vrouwengestalte die daar op
het bed lag, rustig en vredig a'snf ze sliep
het gitzwarte haar in een natuurlijken
golf langs de waswitte wangen, was Hor
tense Pereny.
Wat een droevige aanblik! Op een ta
feltje naar het bed iagen een paar boeken;
een half leeggedronken glas sinaasappelsap
stond er naast. Vóór het bed op den grond
lag een zakdoek met groote roode vlek
ken, donker verdroogd.... Toch scheen de
doode niet in een benauwdheid of kramp-
achtigen hoestaanval gestorven te zijn; ze
leek pijnloos ingeslapen van overgroote
zwakte en uitputting.
Huiverend bedekte Marina haar gezicht
met de handen.
„Komt u mee, juffrouw Toldy, u moogt
hier niet langer blijven, het grijpt u al te
zeer aan. Geeft u mij den brief maar, dien
ze u schreef; ik zal alles wel voor u rege
len. Ziet u wel, hier op tafel ligt nog
maals een papier met uw adres, zij wensch-
te blijkbaar vurig, dat u en niemand an
ders zich over haar stoffelijk overschot
zou ontfermen...."
Dankbaar lie* Mavina Toldy zich door
den politieambtenaar naar buiten leiden.
Hij liet een taxi voor haar «"oepen van de
standplaats om den hoek en nog wat
bleekjes reikte ze hem een bevende hand
ten afscheid.
„Ik zal u laten weten wanneer en waar
de overledene begraven wordt, en ook of
u kunt beschikken over de nalatenschap.
Er zal wel geen bezwaai tegen zijn, dat de
laatste wilsbeschikking der doode, die in
haar brief aan u tot uiting komt, wordt
uitgevoerd wanneer u zich althans be
reid verklaart de begrafenis te bekosti
gen."
„Is dat noodzakelijk?" vToeg Marina een
weinig aarzelpnd.
„Ja, juffrouw Toldy dat gaat niet an
ders, anders stelt de gemeente zich natuur
lijk voor haar onkosten schadeloos door
verkoop der nagelaten bezittingen."
Marina dacht na.
Ten slotte zou de begrafenis haar méér
kosten dan de schamele meubeltjes aan
waarde vertegenwoordigden. Maar een
zacht stemmetje in haar binnenste maakte
een einde aan haar weifelen.
„Ik zal de begrafenis voor mijn vrien
din betalen weliswaar kan ik slechts de
eenvoudigste klasse bekostigen: ik ben im
mers maar employé ii een modezaak."
„Die er uit ziet als een dame uit de al
lereerste kringen", dacht Miklós Eötvös. -
Hij sprak zijn gedachten nie* uit, maar
zijn blikken spraken slechts te duidelijker
taal: oprechte bewondering straalde er uit.
Een oogenblik bleef de inspecteur nog
als aan de plaats genageld staan en keek
den wegschietenden wagen bijna verlan
gend na. Er lag een eigenaardige uitdruk
king van weemoed op zijn gezicht, die won
derlijk contrasteerde met zijn scherp-ge-
sneden, bijna harde trekken.
Dit roodblonde meisje had gevoelens
in hem wakker geroepen als nog geen en
kele andere vrouw. V? tt eerste oogen
blik af, toen ze voor 1 stond met haar
gracieus figuurtje en hi._. opmerkelijk-ge
distingeerd optreden, had hij zich sterk tot
haar aangetrokken gevoeld en was er een
verlangen in hem geweest, haar te bescher
men, te verwennen, alle moeilijkheden des
levens voor haar uit den weg te ruimen.
Zonder eenige plechtigheid werd het
stoffelijk overschot van gravin Hortense,
Josefine, Eugenie Pereny aan de aarde
toevertrouwd. Een ruwgetimmerde kist,
s^rh's door Marina's krans gesierd, gleed
hortend in de groeve, en een bleeke herfst
zon piekte triest door een loodgrijs wol
kendek.
Zóó begroef men haar, wier bet-over-
grotvader de heerlijkste kasteeelen had
bezeten, over het geheele land verspreid
en een der cshitteiendste cavaliers aan
het hof van Maria Theresia was geweest.
Doch zijn verregaande lichtzinnigheid ver
strooide het glinsterende goud naar alle
vier windstreken, en kasteel na kasteel ging
in vreemde handen over.
Zijn echtgenoote, een ernstige, stille
vrouw uit een oeroude magnatenfamilie,
keerde terug naar haar ouderlijk huis, arm
als een bedelares. Slechts een paar meu
belstukken bracht ze mee en haar jon
gen.
Die jongen was de overgrootvader der
doode Hortense Josefine Eugenie Pereny
geweest. Als een eenvoudige landman had
hij op zijn kleine bezitting geleefd, sober
en vlijtig, en zóó met eigen arbeid een klein
vermogen verdiend. Maar in zijn klein
zoon bruiste het oni ustig bloed van Ma
ria Theresia's levenslustigsten hofjonker
weer op. Zijn smalle, rerveuse aristocraten-
har.den wisten het vaderlijk erfdeel niet
vast te houden. Hij stierf als een armzalig
broodschrijver,, die van de hand in den tand
leefde, in het dakkamertje eener huurka
zerne in de voorstad en het laatste te
huis van zijn trotsohe dochter was een on
versierde kist van het goedkoopste mate
riaal.
Een paar weken latf kreeg Marin? Tol
dy bericht, dat ze de nalatenschap der
overledene kon aanvaarden. In een amb
telijk schrijven werd haar dit medege
deeld, en verder liet rr.en haar weten, dat
ze de sleutels van het kamertje der doode
op het politiebureau vai haar wijk in ont
vangst kon nemen, daar verder niemand
eenige aanspraak op de erfenis had doen
gelden.
Toen dacht Marina sedert weken voor
het eerst weer aan inspecteur Eötvös. Doch
des te meer had hij in dien tijd aan haar
gedacht met heimwee en verlangen ge
dacht aan haar smal, intelligent gezichtje,
waarin de wonderlijke oogen glansden als
sterren van smaragd.
Maar het verlangen, dat hem al die
weken geen rust Liet, zou niet worden ver
vuld.
Toen Marina Toldy weer op het kale,
onbehagelijke politiebureau verscheen om
de sleutels van Hortense Pereny's arme
lijke woning in ontvangst te nemen, lag
inspecteur Eötvös met een longontsteking
te bed. Lange, lange weken zweefde hij
tusschen leven en dood en in zijn ijlkoortsen
sprak hij onophoudelijk over een rood-
blond meisje met smaragdgroene oogen.
Op een Zondagmorgen stond Marina
Toldy in de kleine woning, welke inventaris
voortaan haar eigendom was. Het kleine
zit-slaapkamtirtje, waarin men de doode
gevonden had, en een nog kleiner keu
kentje dat was alles.
Toen zij de vorige maal hier was ge
weest, had zij voor niets anders oogen ge
had dan voor de stille gedaante op het bed;
ze had verder geen enkel détail in zich op
genomen. Nu keek ze aandachtiger rond in
de beide vertrekjes een beetje schuchter
en beklemd. De doodsche stilte joeg haar
schrik aan; het stof, dat dik op de een
voudige meubelen lag, maakte alles nog
troosteloozer.
(Wordt vervolgd).
De aankomst van Z. M. Koning Leopold der Belgen te Amsterdam. Op het perron van het Centraal Station worden de autoriteiten
den Koning onderscheidt men H. M. de Koningin
aan den vorst voorgesteld. Naast
Op het balcon van het paleis op den Dam.
Z M Koning Leopold in gezelschap van H. M.
de Koningin na aankomst van den vorst in de
hoofdstad
Op het station te Roosendaal werd Z. M. Koning Leopold namens de gemeente Roosendaal een herinnerings
wandbord aangeboden
H. M. de Koningin verwelkomt Haar Koninklijken
gast op het oogenblik, waarop deze den trein te
Amsterdam verlaat