OM DEN ONAFHANKELIJKHEIDSBEKER. EEN KORTE DROOM $e £eicbdve 6ou/fccm£ '1 .'III Dc te Rotterdam gespeelde wedstrijd om den Gouden Onafhankelijkheidsbeker tusschen het Rotter- damsch- en het Ned. Bondselftal eindigde in een overwinning voor de gastheeren. Een spel moment Koningin Maud van Noor wegen is te Londen vrij on verwacht overleden P. S. V. leed op eigen terrein een 0 2 nederlaag in den tegen N.A.C. gespeelden wedstrijd. De keeper der gasten in actie De nieuwe verkeerstunnel, welke de Oostindische buurt met de Watergraafs meer te Amsterdam verbindt, is Zaterdag door wethouder S. R. de Miranda officieel geopend, waarna vele belangstellenden een wandeling door den tunnel maakten De Gouden Koets, zorgvuldig ingepakt, werd per trein naar Amsterdam vervoerd in verband met het bezoek van Koning Leopold. Na de aankomst van het staatsierijtuig in de hoofdstad De negende ronde van het A V.R.O.-schaaktournooi is Zaterdag te Arnhem gespeeld. Capablanca (rechts), die op dien dag zijn vijftigsten verjaardag vierde, tijdens zijn partij tegen dr. Aljechin van Heel ontvangt, als aan van het Rotterdamsch-elftal, dat den wedstrijd tegen het Bondselftal, om den Gouden Onafhankelijkheidsbeker in de Maasstad won, de trofee uit handen van burgemeester mr. P. Oud FEUILLETON door ANNY VAN PANHUYS. 2) Maar r.og voor Marina hun het doel van haar komst had kunnen uitleggen, ging de deur open en de dienstdoende inspec teur Kwam binnèn. Hij wendde zich tot het jonge meisje, dat gejaagd en opgewonden hij de tafel stond en informeerde vriende lijk, waarmee hij. haar van dienst kon zijn. Marina bemerkte, ondanks haar opwin ding, dat haar uiterlijk indruk op hem maakte, en dat uit elk van zijn woorden cn blikken een stille hulde sprak. Met een vluchtig, snel weer verdwijnend glimlach je, reikte ze den inspecteur het schrijven dat ze nog geen kwartier geleden ontvan gen bad. „Leest u dit eens, inspecteur", verzocht ze. „Het leek me het beste, meteen maar even hiei te komen. Er zal misschien een deur opengeroken moeten wroden en en nu, ik heb liever iemand bij me, als ik daar op onderzoek uitga." Langzaam sloeg ze haar oogen achter de lange, zijige wim pers naar hem op, en zag hem smeekend aan. Het schoot inspecteur Eötvös vluchtig door hel hoofd, dat hij zulke oogen nog nooit in zijn leven gezien had, maar toen concentreerde hij al zijn aandacht op den brief, dien het meisje hem reikte. Half luid las hij: Lieve Marina! Wij waren speelkameraadjes in onze jeugd, en al heeft de felle wind van het leven ons later ook uit elkaar gejaagd, toch heb ik nog dikwijls moeten denken aan de hooge huurkkazerne in de voorstad, waar wij woonden en waar je vader portier was. Weet je nog, wat 'n prettige spelletjes we op de binnenplaats speelden? De nau we, sombere binneplaats, waarop zooveel vuile ramen van arme-menschen-woningen uitzagen, was ons kinderparadijs. Voorbij, Marina, voor ons allebei, maar jij bent toch nog de gelukkigste van ons beiden. Prac- tisch en zakelijk als je bent, zul je je le ven altijd een dragelijken vorm weten te geven, terwijl het mijne een volslagen mis lukking is geworden: dat is de bittere be kentenis die ik moet afleggen, nu ik aan het einde er van sta. Het is niet lang ge weest, mijn leven, maar toch voel ik me, ondanks mijn jeugd, moe eindeloos, ho peloos. Papa heeft me gevormd naar zijn eigen voorbeeld: tot een onbruikbare fan tasie met onvervulbare droomen en wen- schen. Graaf Pereny, die afzakte tot het er barmelijk bestaan ^an een armen brood schrijver, liet zijn dochter niets na dan een oppervlakkige, gebrekkige ontwikkeling, veel familietrots en een paar zilveren cou verts met de negenpuntige kroon. Ik heb geborduurd voor winkels, heb handwerk les gegeven e'n daarna als typiste gewerkt op tallooze kantoren, waar ik al heel gauw weer gedaan kreeg om mijn volstrekte on- gschiktheid voor zakelijk routine-werk. Dat mijn gezondheid hoe langer hoe slech ter werd, was mede oorzaak, dat ik niet flink en volhardend kon aanpakken. Een jaar of zoo geleden was ik misschien nog wel te redden geweest met een kuur, maar denk je mischien dat ik van geld, bijeen- gebedeld met straatcollecten, ergens op 'n zaal had willen liggen tusschen arbeiders vrouwen en fabrieksmeisjes? Ik was, en ben, van meening dat ongestoord doodgaan minder erg is dan dat. Ten slotte werd ik natuurlijk werkloos en, och ja, het proces is natuurlijk wel bespoedigd doordat ik toen niet zooveel bijzonders meer te eten had. De zilveren couverts met het kroontje, waarvan vader zich zelfs in zijn somberste dagen niet wilde ontdoen, zijn verkocht, en nu voel ik dat het einde nadert. Een dokter hou ik er niet op na, maar mijn eigen diagnose is, dat 't nog een dag of vier, vijf kan duren. Ik bewoon een dakka mertje in een groot huurhuis (het adres vind je onderaan mijn brief); daar zal ïk me terugtrekken, en doordat ik met niemand in huis omga, zullen ze me heusch zoo gauw niet missen. Ik heb kunnen ontdek ken waar je woont, en zal nu dezen brief met mijn laatste koperstukje aan een klei nen jongen van de benedenverdieping ge ven, met de opdracht, hem pas over een week te posten. Dan is alles voorbij, daar ben ik zeker van. Jij, lieve Marina, bent de eenige, op wier liefdadigheid ik een beroep doe na mijn dood, want bij mijn leven heb ik nooit iemand om steun gevraagd. Ik zou het ver schrikkelijk vinden, „van de armen" be graven te moeten worden, en ik verzoek je daarom, ter wille van onze vroegere vriendsohap, voor men de allereenvoudig ste begrafenis te willen bekostigen, die recht geeft op een gr ai met mijn naam er op. Mijn schamele nalatenschap is daar voor jouw eigendom. Verder bezit ik im mers niemand op de wijde wereld, die me een klein beetje na staat, Marina. Ik weet, dat je mij dezen laatsten lief dedienst niet zult weigeren en daarvoor dank ik je. Hortense Pereny. Vlug had inspecteur Eötvös den brief doorgelezen. Nu liet hij de hand, die het dichtbeschreven blad vasthield, langzaam zinken. Zacht, heel zacht ritselde het papier. Het klonk Marina in de ooren als een stille klacht, door een windzucht gedempt uit de verte aangedragen. Er ging een hui vering door haar heen; een eindeloos me delijden met het meisje, dat zóó jong reeds afscheid had moeten nemen van een leven, dat haar nimmer iets geboden had, ver vulde haar en deed haar sidderen tot in het diepst van haar ziel. Ze moest zich vast grijpen aan een stoel. „Het is verschrikkelijk", stamelde ze. „Zulke dingen moesten niet kunnen voor komen zelfs niet in deze tijden...." Inspecteur Eötvös glimlachte een klein beetje uit de hoogte. Hij kon zich wel voor stellen wat er in het meisje omging. De tragedie, het drama, waarmee zijn beroep hem onhoudelijk in aanraking bracht, zóó onophoudelijk dat men er van afstompte en bijna gevoelloos werd, had dit jonge ding voor de eerste maal beroerd. Héél even nog maar. Hij haastte zich, haar op een stoel te doen plaats nemen. „Gaat u toch zitten, juffrouw hij aarzelde. Als ambtenaar had hij nu kort weg kunnen vragen: „Hoe is uw naam?" Maar hij deed dat niet, en bleef slechts afwachtend staan met vragenden blik. „Ik heet Marina Toldy, ik ben manne quin bij „Violette" en woon bij juffrouw Kisz in de Waitznergasse op een kamer." Hij knikte zonder een spier te vertrek ken. „Dank u, juffrouw Toldy", en bfj zich zelf dacht hij: „Ze is een mannequin"!" Het leek hem bijna een misplaatst grapje. Op dat oogenblik rinkelde de telefoon. De inspecteur stond al aan het toestel. „Ja ja zeker ja. Hoe zegt u gewaarschuwd door een buurjongetje, dat haar al in dagen gemist had deur ge sloten en geen gehoor opengebroken ja, dat spreekt vanzelfhoe zegt u reeds minstens twee dagen dood op ta fel een papier met 'n adres mejuffrouw Toldy, juist, juist, dat klopt, zeker, dat adres is in onze onmiddellijke nabijheid juffrouw Toldy is trouwens hier aanwe zigzeker, zoo spoedig mogelijk. Ik dank u." Marina Toldy was haastig opgestaan. „Spreekt u van Hortense Pereny?" stiet ze doodsbleek uit. „Ik twijfel er niet aan, of het gaat hier om uw vriendin", zei de inspecteur zich omdraaiend. „Ofschoon de buren, die de politie waarschuwden, dat het meisje in zoo lang niet gezien was en dat men bij het kloppen op haar afgesloten deur geen gehoor kreeg, niet eens haar naam wisten te vermelden. Ze stond onder de bewoners van de huurkazerne bekend als „de prin ses", omdat ze zich zoo geheel afzijdig hield en blijkbaar met niemand omgang wenschte. Nu, zoo heel ver zijn ze dan niet van de waarheid af geweest. Het lijkt me het beste, dat u zich even ter plaatse gaat overtuigen of ons vermoeden inderdaad juist is. Ik zal u gaarne daarheen verge zellen." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 5