3)e ÊcicbcHe 0oti4a/nt BEËEDIGING BURGERWACHT CHANTAGE Op doorreis van Stockholm naar Parijs bracht Prins Bertil van Zweden Zondag een bezoek aan Schiphol, waar De Koninklijke wachtkamer van het Centraal Station te Amsterdam wordt in Dr. Benesj en zijn echtgenoote als slachtoffers van een collectrice tijdens de Zweedsche gast voor aansluiting naar Parijs moest verband met het aanstaand bezoek van Koning Leopold gerestaureerd. - De een wandeling te Londen, waar de oud-pres.dent van Isjecho blowak.je a overstappen wanddecoraties onder schildershanden voor zijn vertrek naar Amerika verblijft De heer W. v.d. Sluis vierd^ zijn 12V8- jarigambtsjubileum als burgemeester van Goor. De burgemeester tijdens zijn rede. Naast hem zijn Echtgenoote Zeventig nieuwe leden der Bredasche Burgerwacht zijn Zondag beëedigd. Moment waarop de directeur der gemeentebedrijven, ir. van Leeuwenberg (links in burger) den eed aflegt Op De Werve te Rijswijk werd Zon dag de internationale dames-hockey wedstrijd Nederland Ierland gespeeld Boven: De beide elftallen voor den aanvang van den wedstrijd. Onder: een moment uit den strijd FEUILLETON (THE TALLEYRAND MAXIM) door J. S. FLETCHER. 47) HOOFDSTUK XXVI. Het telefoontje. Had Pratt maar geweten, wat er dien mor gen in de oude groeve te Whitecliff gebeur de dan had hij niet alleen wat harder ge reden maar zou hij ook een andere route genomen en de fiets in den steek gelaten hebben voor den trein. Maar Pratt wist niets van Byner's stappen, van zijn bezoek aan de Groene Kan, van wat Willem Tho mas aan Pickard verteld had en Pickard weer aan Byner. Als hij Byner aan den rand van de oude groeve had zien staan en zijn gesprek gehoord had met den eigenaar er van, zou hij zoo spoedig mogelijk hon derden kilometers ver geweest zijn. Den avond te voren had Praat een groo- tc fout gemaakt. Hij had Puydale en den anderen detective moeten volgen, in plaats van Murgatroyd's winkeltje binnen te gaan. Dan had hij gezien, hoe Byner en Puydale zoodra zij Murgatroyd verlaten hadden een rijtuig hadden genomen en naar Whitecliff gereden waren. Maar hij wist het niet en ging zijn eigen weg, den weg ten ver- derve. „Ik zou me niets verwonderen," zei By ner „als we het lijk van dien armen duivel Parawhite op den bodem van die groeve vonden. Maar zooals ik zeg, het is en blijft gissen." „En ik zou niets verwonderd zijn," ant woordde Puydale, „als we konden bewij zen, dat Pratt Murgatroyd opgestookt had. En een beetje onhandig, denk eens aan, die arme klokkenman moet alles zelf maar be denken." „Evenwel moet u niet vergeten, dat Pratt niets weet over Piclcard's zaakje met Par- rawhite en. dat hij dat uur in de Groene Kan zat, wierp Byner tegen. „Ik geloof, dat Pratt zich veilig voelt en dat we hem mor genochtend kalm voor zijn lessenaar zullen kunnen arresteeren." „Als alles is zooals u denkt", zei Puydale droogjes, „zullen we daar niet veel tijd mee verknoeien. We zullen ons karweitje eerst afmaken." „Die mijnheer Shephard zal toch geen ob jecties maken?" vroeg Byner. „Objecties", riep Puydalle uit, „hij zal het dolgraag doen. Goede afleiding voor zoo'n man, die niets om handen heeft." Shephard de eigenaar van de groeve, die rentenierde in het schilderachtige steenen huis midden op de heide, had niets te doen behalve zijn tuin, zijn groenten en zijn krantje. Byner toen zij hartelijk wel kom waren geheeten, hadden zij dadelijk een sigaar gekregen en een ruimen stoel bij den haard vond deze meening van den detective Puydale bevestigend. Shephard v/as dolblij eens een verzetje te hebben. „Een doode man in een van mijn oude groeven", riep hij uit. „Wat zegt u? En hoe lang denk je, dat hij er al in gelegen heeft, mijnheer Puydale?" „Een paar maanden, mijnheer Shephard," antwoordde de detective. „Dan wordt het hoog tijd, dat hij er uit komt", zei Shephard. „Wanneer wou u dat werkje gedaan hebben?" „Zoo gauw mogelijk", zei Puydale. „Mor gen-vroeg als het u schikt." „Weet je wat", zei de rentenier. „Laat mij dat maar eens opknappen. U komt om half negen en dan zullen we eens zien of er zoo iets als een lijk in de groeve ligt. U denkt van wel, wat?" „Dat denk ik vast en zeker", zei de de tective. „Praat er niet verder over", zei Shephard „dat geheim zal ik wel eens uitrafelen. Lie ve grut. En als je weet, dat ik honderden malen er langs geloopen ben en nooit ge droomd heb. dat er iets anders in zat dan water. We zullen de zaak onderzoeken, mor gen voor den middag." „En nu nog wat", zei Puydale. „We moe ten het stil houden. We moeten zorgen, dat de heele buurt er niet bij staat." „Laat dat maar aan mij over", zei Shep hard. „We zullen het stilletjes en netjes doen." De twee heeren gingen weg. „Leuke oude vent", zei Byner. ,,'n Beste vent zoo iets", zei Puydale droog. „Moeten we mijnheer Eldrick of mijnheer Collingwood niet op de hoogte brengen van wat we gaan doen? Moeten zij er niet bij zijn?" „Neen", zei Byner na eenig nadenken. „Dat is altijd nog vroeg genoeg. En, wat denk je van Pratt?" „Hem in de gaten houden, bedoelt u", zei Puydale. „En u zei daar juist, dat we hem wel aan zijn lessenaar zouden vinden?" „Dat is waar, maar als hij nu eens van idee veranderde", zei Byner. „Het kon geen kwaad een oogje op hem te houden." „O, best", zei Puydale. „Ik zal er een mannetje op afsturen. Tenminste als we hem hebben moeten." „Het zou me buitengewoon verwonderen, als het niet zoc was!' 'zei Byner: „Ik ben er heilig van overtuigd, dat Parrawhite's lichaam in die groeve ligt." Die overtuiging maakte, dat hij zoo ijse- lijk kalm den volgenden dag Eldrick's kan toor binnenwandelde, waar Eldrick en Col lingwood zaten te confereeren. De waar schijnlijkheid was zekerheid geworden, bo ven iederen twijfel verheven. Hij sloot de deur en keek de twee anderen veelzeggend aan. „Parrawhite's lijk is gevonden," zei hij. Eldrick vloog uit zijn stoel op. Colling wood keek op met scherpen blik. „Zooals ik dacht, zonder twijfel ver moord. En de moordenaar had zijn lichaam heel aardig bezwaard met oud roest, voor hij hem in het water smeet. Het zou er ja ren hebben kunnen liggen. Dus dat is klaar. Eldrick viel dadelijk uit: „Pratt". „Puydale zoekt hem," zei Byner. „Als hij in de stad is, zal Puydale ons opbellen. Maar ik moet zeggen, daar ben ik niet zoo gerust op. Toen we in de stad terug kwa men, het lijk ligt nu in de Groene Kan, vonden we Murgatroyd op het politiebu reau. Hij bekende alles omtrent Pratt. En nu blijkt, dat Pratt Puydale en mij uit Murgatroyd's winkel zag komen en daar na heeft hij Murgatroyd natuurlijk uitge hoord." „Wat geeft dat?" vroeg Eldrick. „Nu is Pratt gewaarschuwd", zei Byner „en misschien heeft Pratt vannacht de bee- nen genomen. Hij...." Puydale kwam binnen, hoofdschuddend. „Hij is er van door", kondigde hij aan. „Er stond een mannetje voor zijn huis. hij kwam maar niet en op het laatst heeft hij aangebeld en naar mijnheer Pratt ge vraagd. Toen bleek, dat hij heelemaal niet thuis was geweest. En zijn kantoor is ge sloten." „Wat nu", vroeg Byner. „Ik heb overal al iemand heengestuurd", zei Puydale. „Maar als hij gisteravond al verdgenen is, vinden we hem niet meer in de stad. Jammer, dat hij ons bij Murga troyd zag binnen gaan, daardoor wist hij, dat we achter hem aan waren." De drie gingen uiteen met de belofte el kander op de hoogte te houden. Om hall vier kwam Byner hen op straat tegemoet loopen. „Puydale is opgebeld door den huisknecht van Normandale", riep hij uit. „Pratt is daar, er is iets aan de hand, ze vragen om de politie. We gaan dadelijk. Puydale heeft een motor met zijspan. Komt u ook?" Hij rende weg en Eldrick keek rond om een taxi te vinden. „Groote Christiaan", riep hij uit. „Dat is het rijtuig van juffrouw Mallathorpe. Die weet natuurlijk van niets. We zullen het haar vertellen." Binnen een minuut zaten Eldrick en Collingwood in het rijtuig met Nesta en reden zij Byner en Puydale ach terna. worat vervolgd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 12