ST. HUBERTUSJACHT TE OIRSCHOT. CHANTAGE i - Na den warenhuis- brand te Marseille. IMog steeds is de brandweer bezig met het zoeken naar slachtoffers In de omgeving van Oirschot is Donderdag de traditioneele St Hubertus-jacht gehouden. De stoet op weg naar het jachtterrein Minister-president dr. H. Colijn aan de koffie bij de her denking in Pulchri Studio te Den Haag van het gouden jubileum de' ndische militaire tehuizen. Naast hem mr. dr. J. Schokking Te Nieuw Tonge (Z.) is thans de uien-campagne in vollen gang. - Na het .lezen" der uien met behulp van de sorteermachine, worden ze ter ver zending gereed gemaakt De militaire keukens bereiden het middagmaal voor de leden van den Duitschen arbeidsdienst, die thans in het Sudetenland tewerk gesteld zijn voor het aanbrengen van uitgebreide verbeteringswerken Fe Rijssen werd Donderdag het huwelijk voltrokken van jhr. mr. M. W. C. de Jonge, neef van den oud-gouverneur generaal van Ned. Indië, en mei. C. A. ter Horst De Haagsche Dierentuin werd Donderdag verrijkt met een aantal krokodillen welke uit Ned. Indië afkomstig zijn. - De reptielen in hun nieuwe verblijf plaats FEUILLETON (THE TALLEYRAND MAXIM) door J. S. FLETCHER. 39) „Wat zal dat zijn?" zeg ik. „Nou", zegt ie, „ditte. Verleden najaar slenterde ik rond aan het einde van Stub's straatje. Eigenlijk wachtte ik op een meisje, dat daar in een van die huizen dient. Ze zou me daar ontmoeten. En," zegt ie, „ik zag die man, die u Parrawhite noemt, het straatje uitkomen met dien advocaat Pratt. Ik ken die Pratt", zegt ie, „want ik heb eens een karreweitje gedaan voor mijnheer El- drick'". „Nou wat meer", zeg ik. „Ik zag ze den weg oversteken", zegt ie. „Ze zagen mij niet, ik stond plat tegen den muur, maar ik zag ze goed, het was maanlicht. En zou ik nou niet die belooning kruinen krijgen", zegt ie. Ik dacht erg na, mijn heer en ik zeg, zeg ik: „Weet je wat, vriend hoe jij je kiezen op mekaar en kom mor genavond terug. Ik zie dien mijnheer in den tusschentijd en ik zal er over praten. En denkt u", ging de waard voort, „dat u iets met dien man kunt doen?" „Vast en zeker", riep Byner uit. „Waar woont die man?" „Dat weet ik niet precies", antwoordde de waard. „Hij woont hier in de buurt en hij heet Willem Thomas, zoo het ie, en 't is# een fatsoenlijke vent." -Dan moet ik hem zoeken", zei Byner. „Kimt u me nu dat Stub's straatje wijzen en de groeve?" „Gaat u maar vast den weg op", zeide Pickard. „Ik kom u zoo achterop. Beter dat zij ons niet samen zien uitgaan, dan denken ze maar, dat het afspraakjes zijn." Byner wandelde.den weg op en leunde over een hek, toen mijnheer Pickard kwam anstappen met zijn ruige pet en vergezeld door een stevige foxterrier, zijn duimen in de armsgaten van zijn vest. Samen gingen ze verder. „Kijk u hiex*", zeide de waard en stak den weg over naar een nauw laantje tus- schen twee hooge muren. „Dit is hier Stub's straatje, dat heet zoo, omdat er eens een mijnheer Stub heeft gewoond. Het huis is nu afgebroken. Ziet u, het loopt hier van den hoofdweg naar dat plein met huizen. De lui hier in de bmirt noemen dat plein het einde van de wereld, omdat je naast het laatste huis de open hei hebt. En hier, aan het einde van het laantje, zag Wim Thomas, Pratt en Parrawhite. Ze gingen zóó naar de oude groeve." „Kunnen we daar ook in gaan?" vroeg Byner. „Dood gemakkelijk", zei Pickard. „Het is zoo'n plek, waar de kinderen spelen, ze werken hier al in geen jaren meer, de groeve is uitgeput om zoo te zeggen." Hij leidde Byner het steegje door en wees het huis aan, waar Pratt woonde. Dan ging hij verder naar de oude groeve. „Ik snap niet, wat ze hier moesten doen, behalve geheimen bepraten", zei Pickard. ,,'t Is hier overal stil op dat uur van den nacht. Maar hier is het dan waar Willem hen zag." Byner stond stil op een heuvel en keek rond. Voor ziin stadsche oogen was dit iets nieuws. De steen was gedolven, soms uit vierkante, soms uit ronde groeven. Overal zag men lagen en aderen in de aarde en toen de goede steen opraakte, was men weggegaan. Daarop had de natuur haar rechten weer doen gelden en had zooveel mogelijk de verwoestingen door menschen- handen aangericht, weer hersteld. Er lag weer een tapijt van gras en mos over de paden en den grond; klimop en bramen slingerden zich over de gaten en spleten, er groeiden al weer stripken en jonge hoo rnen schoten op. In een van de putten had iemand een moestuintje aangelegd, met rechte bedjes en rijen planten. „Dit is een gevaarlijke plek", zik Pi ckard. „Als ik dat geweten had, zou ik mijn kleintjes hier niet hebben laten komen. Ze konden er in vallen en verdrinken. Ik zal m'n vrouw zegge ze er vandaan te houwe." Byner keerde zich naar den waard, die wees op een diepe groeve met water ge vuld. De zon scheen op het rimpellooze vlak en deed het glanzen als gepolijst metaal, maar toen de beide mannen naderbij kwa men, lag het water zwart en diep aan hun voeten. „Daar zit zeker tien meter water in", zei Pickard, „en er is nik om de kinders te gen te houwe. Ik zal mijnheer Shepherd vragen, er een hek of draad om te zet ten." „Is dit landvan mijnheer Shepherd", vroeg Byner. „Ja allemaal, allemaal", en Pickard deed een breeden armzwaai in het rond. „Kijk, daar tusschen die boómen, daar woont hij. Hij heeft geld, mijnheer Shepherd." „Zou dit water er uit kunnen", vroeg Byner schijnbaar achteloos. Uitpompen of weg laten loopen?" „Gemakkelijk weg laten loopen", zei Pickard. „Dezen wal doorgraven, dan loopt het in die andere groeven. Een paar man doen dat in een dag." Byner zei verder niets meer. Hij en Pickard wandelden terug naar de Groene Kan. En na bedankt te hebben voor een tweede glas bier, nam de detective af scheid. Hij beloofde Pickard spoedig terug te zullen komen en ging onmiddellijk met de tram naar de stad om op tijd te zijn voor de conferentie met Collingwood en Eldrick. HOOFDSTUK XXI. De beschuldiging. Onderwijl zat Collingwood bij Nesta Mal- lathorpe op Normandale Grange. Hij had lang nagedacht over Cobcroft's verhaal en het resultaat was geweest, dat hij vroeg genoeg op was om Cobcroft te pakken te krijgen vóór hij naar zijn kan toor ging en hem verlof te vragen, het ge- heele verhaal over te vertellen aan juf frouw Mallathorpe. Cobcroft maakte geen tegenwerpingen en Collingwood, na eerst op zijn kantoor de post behandeld te heb ben, huurde een auto en snorde naar het buitengoed. Nesta luisterde met aandacht naar hem en toen hij klaar was, niet al leen met het verhaal maar ook met de ge volgtrekkingen die hij er uit gemaakt had, vroeg zij hem op den man af: „Dus u denkt dat het document waar Pratt mijn moeder mee bedreigt, 't testament van oom Jan is? Er wat denkt u, dat er in staat?" „Eerlijk gezegd, iets van dezen aard", antwoordde Collingwood, „dat uw oom over zijn eigendommen op een andere manier beschikte dan nu het geval is geweest, om dat men meende, dat hij geen testament gemaakt had." „Dan kon Pratt zeggen: Ik heb het tes tament. Uw zoon en dochter ervan niet, dus hangt het van mij af of zij het kort gele den verkregen goed terug moeten geven of met. Tenzij u mij zoo en zooveel betaalt, maak ik het testament openbaar. Ziet u?" „Dus", ging Nesta na een oogenblik voort, „u denkt wel, dat moeder dat docu ment dolgraag van Pratt zou verkregen hebben?" Collingwood wist, dat zij nog ongerust was over die affaire met het bruggetje. Maar.hij moest de zaak onder de oogen „Ja, ik denk van wel. U moet bedenken, volgens Pratt wilde zij het van hem koo- pen, zooals u trouwens zelf ook wilde, al wist u niet wat u wenschte te koopen." „Wat ik wilde koopen", viel ze haastig in", „was het vrij zijn van verdere inmen ging door Pratt. Evenwel denk ik dat er geen middel is om Pratt te dwingen het stuk af te geven. Of kunt u hem dwingen?" „Op zichzelf niet", antwoordde Colling wood. „Maar door middel van een andere zaak kan het misschien wel. Daar zijn wij mee bezig. Ik kan niet 'naar Pratt gaan en iets vragen, waarvan ik nog niet eens weet, wat het precies is. En uw moeder zou waarschijnlijk ontkennen, dat zij weet wat het is. Toch is er de mogelijkheid van het duplicaat, waar Cobcroft over spreekt. Nu wilde ik u onomwonden vragen. Als we dat eens vonden en het onterfde u heelemaal. Wat dan?" Wordt vervolgd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 9