INSTALLATIE BURGEMEESTER VAN URK.
De Pangeran Hangabehi van Soerakarta en zijn echtgenoote complimenteeren het
bestuur der K.N.I.L.M. tijdens de receptie, welke ter gelegenheid van het 10-jarig
bestaan in de aula van het Koloniaal Instituut is gehouden
Mevr. Crena de longh, minister-president dr. H. Colijn, mevr. Van Buuren en mr.
D. Crena de longh (v.l.n.r.) tijdens het feestdiner ter gelegenheid van het 10-jarig
bastaan der K.N.I.L.M. te Amsterdam
Voor schier onoverkomelijke moeilijkheden staan de werklieden, die
bezig zijn met de opruiming der ruïne van het door brand verwoeste
warenhuis te Marseille. Van het gebouwencomplex is niet meer over
dan een aantal verwrongen ijzeren balken temidden van puinhoopen
De president der Portugeesche Repu
bliek in gesprek met den premier Salazar
(links) tijdens de receptie in het paleis
van Belem te Lissabon bij gelegenheid
van het bezoek van den Zuid Afrikaan-
schen minister Pirow
De Luchtbeschermingstentoonstelling „Lubeta" te Amsterdam is Dinsdag door den minister van Binnen-
landsche Zaken, Z. Exc. H. van Boeyen, officieel geopend. De autoriteiten bezichtigen de expositie
Een hartelijke ontvangst werd den nieuwen burgemeester van Urk, den
heer G. Keijzer, en zijn echtgenoote Dinsdag bij de installatie door
de bewoners van het eiland bereid
Frangois Poncet, de nieuwbenoemde ambassadeur van Frank
rijk te Rome, tijdens zijn onderhoud met den Franschen
minister van Buitenlandsche Zaken, Bonnet
FEUILLETON
CHANTAGE
(THE TALLEYRAND MAXIM)
door J. S. FLETCHER.
37)
„Ja mijnheer, en dat is maar goed ook,"
antwoordde de hospita. „Hij zit den heelen
dag binnen, daar op Mallathorpe-fabriek
en dan hapt hij tenminste 's avonds nog
eens wat versche lucht. Ik ben blij dat de
zomer weer aankomt. Daarom hebben wij
dit oude huis gehuurd, 't is veel en veel
beter dan ons vroeger huis in de stad."
„Zoo, is uw man bij Mallathorpe?" vroeg
Collingwood.
„Hij is daar al, laat eens zien, over de
dertig jaar, mijnheer. Altijd op het kan
toor", antwoordde mevrouw Cobcroft.
„Heeft hij ook dat vreeselijk ongeluk
meegemaakt zoowat twee jaar geleden?"
vroeg Collingwood.
De hospita knikte en zuchtte heel diep.
„Dat zou ik denken", zei zij. „En hij was
er vreeselijk van in de war. Denkt u eens
hij zag heusch dien schoorsteen vallen, hij
en nog een klerk ze keken samen uit het
raam van het kantoor".
Collingwood zei verder niet veel meer,
behalve dat het een heelen schok voor zijn
zenuwen moest zijn geweest. Maar hij nam
zich voor eens met Cobcroft te praten als
hij hem weer in zijn tuin bezig zag. Zoo ge
beurde het dat hij den volgende avond
Cobcroft in een hoekje van den tuin trof
en het gesprek bracht op de fabriek, waar
van men den nieuwen schoorsteen in de
verte kon zien staan.
„Ik hoorde van uw vrouw", zeide Col
lingwood „dat u er bij waart, toen de oudste
schoorsteen instortte".
Cobcroft, een bedaarde, terughoudende
man die over het algemeen weinig sprak,
richtte zich op en keek naar den nieuwen
schoorsteen in de verte; dan knikte hij.
„Ja mijnheer. En ik hoop nooit meer
zooiets te zien. Dat zijn van die dingen,
die men zijn heele leven niet vergeet".
„Misschien praat u er liever niet over",
zei Collingwood, „maar ik heb zooveel over
die zaak gehoord, dat
„O, ik praat er wel eens over", antwoord
de Cobcroft. Hij leunde op het tuinhek eh
staarde in gedachten naar den schoorsteen.
„Er zyn er natuurlijk nog meer, die het
zagen, maar ik alleen was er zoo dicht bij.
Het kantoor was in een paar tellen vol
stof en kalk".
„En het ging plotseling?" vroeg Colling
wood.
„Het was zoo'n geval" zei Cobcroft lang
zaam „dat de meesten al lang verwacht
hadden jammer genoeg bedachten ze niet,
dat het toch nog onverwacht zou gebeuren.
Het was een heele oude schoorsteen. Maar
hij zag er nog best uit, hing geen duim uit
het lood. Maar mijnheer Mallathorpe, mijn
oude baas mijnheer Jan Mallathorpe be
doel ik, had een paar kleinigheden opge
merkt en daaruit afgeleid dat hij niet zoo
flink was als hij er uit zag. En hij liet een
paar schoorsteenbouwers komen om er
naar te kijken. Die onderzochten hem van
boven naar beneden, te oordeelen naar wat
ze deden. Zij waren er al een paar dagen
mee bezig, toen het ongeluk gebeurde. Een
van hen was juist naar beneden geklom
men toen de schoorsteen viel. Mijnheer
Mallathorpe zelf, de chef van de weverij
en de kassier waren even het kantoor uit-
geloopen en de binnenplaats over om te
hooren, wat ze zouden zeggen, toen het ge
beurde, zonder waarschuwing dezen keer.
Hij viel in mekaar meer kan ik niet zeg
gen".
„U zag hem in elkaar vallen?" vroeg
Collingwood.
„Ja, ik zag het", zuchtte Cobcroft. „Ik
en nog iemand, we stonden voor het raam,
precies er tegenover. Hij viel op de won
derlijkste manier. Kijk zoo", hij hield zijn
hark rechtop. „Stel u voor, dat dit de pijp
van den schoorsteen is, rechtop. Terwijl wij
er naar keken, scheen hij ineens in het
midden uit te zetten. Het was een vier
kante schoorsteen, overal even dik tot aan
den rookvanger. Hij zette- uit, barstte om
zoo te zeggen en viel in elkaar met een
slag, die de halve stad gehoord heeft. U
ziet er is een 3 of 4 duizend ton metsel
werk aan zoo'n ding en toen de stof een
beetje wegtrok, lag dat allemaal in één
grooten hoop midden op de binnenplaats.
En het was maar goed", besloot Cobcroft
peinzend, „dat hij zoo recht naar beneden
viel. Als hij schuin gevallen was over de
werkplaatsen, zouden er tientallen dooden
gevallen zijn".
„Mijnheer Mallathorpe was meteen
dood?" vroeg Collingwoord.
„Ja ja, en Gaukrodger en Marshall en de
schoorsteenbouwer, die juist afgeklommen
was en nog een paar", knikte Cobcroft.
„Zij kregen geen kans, zij stonden aan den
voet van den schoorsteen te praten. Ze
werden allemaal samen dood gevonden.
Dan waren er nog een paar ernstige gewon-
edn. Daar stierven er ook nog enkele van.
Neen mijnheer, zooiets vergeet je niet".
„Dat geloof ik", gaf Collingwood toe.
„Zooiets dringt diep in je geheugen.
„Juist. En mijn geheugen is goed", zeide
Cobcroft. „Ik w?et nog precies alles, wat er
dien morgen gebeurd is. En", ging hij
voort, nu hij toch eenmaal oude herinne
ringen aan het ophalen was. „Er gebeurde
nog iets, dien ochtend, waar ik dikwijls
over heb zitten piekeren. Ik heb er nooit
over gepraat, het ging me eigenlijk niet aan.
Maar u is een advocaat en ik denk, er wor
den u wel heel wat vreemde dingen in vei-
trouwen verteld. In heb het wel eens meer
willen vertellen, om te hooren wat een ad
vocaat er van dacht".
.„Ik zal alles wat u mij meedeelt als ge
heim beschouwen, mijnheer Cobcroft", stel
de Collingwood hem gerust.
„Nou", ging Cobcroft voort, een geheim
is het niet precies, maar ik denk toch, dat
ik de eenige ben, die het weet. Zoo is het
gegaan. Dien morgen van het ongeluk was
ik, nogal veel in het privé-kantoor. Ik
bracht brieven en haalde de journalen en
grootboeken terug en zoo. Mijnheer Jan
Mallathorpe had zijn privé-kantoor naast
ons kantoor, met een verbindingsdeur. Dit
is nu nog zoo. En dan gebruikte mijnheer
Jan een hoogen lessenaar, waaraan hij stond
te schrijven. Hij schreef nooit zittend, hoe
wel er een bureau midden in de kampr
stond, waaraan hij zat als hij de boeken
nazag of bezoekers ontving. Zoo ging ik
dan in en uit. Toen ik weer eens binnen
kwam met een grootboek, dat naar de
kluis moest, stonden de heeren alle drie bij
dien hoogen lessenaar, vlak bij het raam
en ze waren een stuk aan het teekenen.
Tenminste Gaukrodger had juist getee-
kend en gaf de pen aan Marshall. „Teeken
daar, Marshall", zei mijnheer Mallathorpe.
En dan zei hij nog, „Nu zullen we de an
dere teekenen, 't is altijd goed, dat soort
dingen in duplo te hebben voor het geval,
dat er een verloren raakt".
„En u heeft een idee, wat het was",
merkte Collingwood op, die Cobcroft nauw
lettend bestudeerd had. „Wat denkt u?"
Cobcroft glimlachte en keek rond of er
niemand was, die hen beluisterde. „Och,
zei hij. Ik zal u zeggen, waar ik over pieker.
U weet, dat mijnheer Mallathorpe zonder
testament stierf? Dat stond in alle kranten".
„Ja", zeide Collingwood. „Dat weet ik".
„Nu, ik dacht", ging Cobcroft door, „zou
dat niet zijn testament geweest zijn, wat
zij aan het teekenen waren? Maar dan
kwamen er weer andere gedachten, Eerstens
dacht ik dan weer, dat zoo'n rijk man als
mijnheer Mallathorpe toch wel niet zélf
zijn testament zou maken. Ten tweede, heel
gauw daarna gaf mijnheer Gaukrodger
den jongsten bediende een heele hoop brie
ven en groote enveloppen om te posten en
het kon wel zijn, dat ze pas een nieuw con
tract of zoo afgesloten hadden. En ten der
de, en dat is hetvoornaamste, er is hooit
een testament gevonden, hoewel ze het
kantoor en zijn huis ook ondersteboven
hebben gehaald. Maar denk eens na, mijn
heer. Gesteld, als het een testament ge
weest is, wel, de twee getuigen waren ook
dood. En toen erfden de neef en de nicht
alles en daar bleef het bij. Maar toch heb ik
vaak gepiekerd, wat voor stukken dat
waren. Eén ding is zeker", besl >b-
croft grimmig, „toen de heeren nti lee-
kenden, namen zij voor het laatst een pen
in de hand". (Wordt vervolgd).