H. K. H. PRINSES JULIANA
CHANTAGE
3)e £öictocHe (Bou/fcomt
Hec vertrek van den Franschen gezant te Berlijn, Francois
Poncet, met zijn echtgenootè uit de Duitsche hoofdstad
Je Delftsche beeldhouwer Etienne vervaardigt voor het Nederlandsch Paviljoen
op de Wereldtentoonstelling te New York beeldjes, die den staatsvorm van
Nederland uitdrukken, beginnend bij het hoofd van den Staat, H. M. de Koningin,
den Raad van State, ministers, kamerleden, enz.
Z. K. H. Prins Bernhard bracht Vrijdag een bezoek aan de Efficiency-ten-
toonstelling in de Apollohal te Amsterdam, waar hij voor de verschillende
aeëxposeerde machinerieën groote belangstelling toonde
FEUILLETON
(THE TALLEYRAND MAXIM)
door J. S. FLETCHER.
35)
„Ik zou nu zeggen, dat hij het waar
schijnlijk niet deed", zei Eldrick. „Eigen
lijk doe ik zelf ook een onderzoek naar
Pratt en ik zou niet graag hebben, dat dit
er tusschen kwam. Als u mij op de hoogte
houdt van hetgeen u weet zal ik u ook zoo
veel mogelijk helpen."
Een klerk kwam binnen en keek El
drick vragend aan.
„Daar is George Pickard uit de Groene
Kan te Whitecliffe, mijnheer."
„En" vroeg Eldrick. „Hij wilde u spre
ken over dit advertentie in het ochtend
blad mijnheer", ging de klerk door. El
drick keek naar Byner en glimlachte veel-
beteekenend. Dan tot den klerk, „laat hem
binnenkomen."
HOOFDSTUK XVIII.
De mededeelzame waard.
Na een paar minuten liet de klerk een
stevige korte vent binnen, van ongeveer 30
of 35 jaar met een rond,( frisch rood ge
laat, waarin de kleinst denkbare oogjes wa
ren gezet en een miniatuur stompje neus.
Met groote verbazing keken de oogjes
eerst naar den advocaat, dan naar den
Londenschen heer en een dikke wijsvin
ger tikte salueerend tegen het roode voor
hoofd.
„Morgen, heeren", zei de bezoeker. „Mooi
weertje voor den tijd van het f-aar."
„Gaat er bij zitten, mijnheer Pickard",
antwoordde Eldrick.
„Laat eens kijken, u is waard van de
Groene Kan te Whitecliffe?"
„Juist mijnheer, ik heb dat huis al ja
ren", zeide Pickard, terwijl hij op een stoel
vlak tegen den muur plaats nam. Zeven
jaar, met Kerstmis."
„Precies, en u wou mij spreken over die
advertentie in het ochtendblad?" ging El
drick voort. „Wat is er mee?"
Aarzelend keek de waard naar den
vreemden heer en de advocaat begreep dien
blik.
„Dat is voor mekaar, mijnheer Pickard,"
stelde hij hem gerust.
„Deze heer is met dezelfde zaak bezig en
alles wat u zegt, blijft tusschen deze vier
muren. U weet iets over mijn vroegeren
klerk Simon Parrawhite?"
Pickard legde zijn pet, waar hij mee had
zitten friemelen, onder zijn stoel op den
vloer en stak zijn handen in zijn broek
zakken.
„Kijk es, 't zit zoo", begon hij. „Toen ik
die advertentie in de krant zag, zeg ik te
gen me vrouw, ik zeg, ik ga naar die mijn
heer Eldrick. Vandaag nog, zeg ik. Want
ziet u, ik kan iets over dien kerel vertel
len, dat ik nog nooit aan iemand niet ver
teld heb. Het was een zaakie tusschen hem
en mijn, al heb ik er dan ook geld aan ver-
lore. En netuurlijk, honderd gulden is hon
derd gulden heere".
„Goed, goed", zei Eldrick. „U zult de
honderd gulden hebben als u werkelijk iets
belangrijks weet."
„Ik weet niet, of het belangrijk is, me-
heer", zei Pickard. „Maar ik zal u een
stukkie waarheid vertelle, daar kunt u
mee doen wat u wil. Maar", en hij keek
achterdochtig naar de deur waardoor hij
was binnengekomen. „Er moet nog een
naam genoemd worde. Naam van een van
uw schrijvers, een zekeren Pratt.
Eldrick vertrok geen spier van zijn ge
zicht. Maar hij keek Byner beteekenisvol
aan, terwijl hij tot den waard zei:
„Pratt is hier niet meer. Hij is al drie we
ken weg. Dus daar behoeft u zich geen
zorg over te maken, mijnheer Pickard."
„O, dat wist ik niet", zuchtte Pickard
verlicht. „Wij kome niet veel hier in de
stad en hoore het nieuws langzaam. U
weet, waar mijn huis staat, mijnheer El
drick?"
,,'t Is beter u even in te lichten", zei hij.
„Whitecliffe is een buurtschap, een klein
eindje van de stad af in de heuvels gele
gen en vlak bij de vroegere beroemde
steengroeven. De Groele Kan, waarvan on
ze vriend hier de waard is, is een antieke
herberg aan den weg gelegen. Het is een
bekende pleisterplaats voor wandelaars.
Zondags, niet, mijnheer Pickard?"
„Juist, juist, mijnheer", antwoordde de
waard. „Het is een mooie wandeling heen
en terug. En zoo kwam die mijnheer Par-
rawhite ook eens binnenloope, ook op een
Zondag. Toen kwam hij later meer, hij
wandelde dan over de heuvels naar Whi
tecliffe en bleef een uurtje voor zijn pleizier
Nou, mijnheer Eldrick u weet heel goed,
dat die Parawhite prate kon, hij was, wat
je noemt, van de tongriem gesnede en hij
praatte veel met mijn, omdat hij zoo vaak
kwam, soms op weekdage ook. En hij ver
telde mijn, dat hij veel ondervinding had
op het gebied van wedrenbe, paarde en zoo,
of het waar was of niet, dat kan ik niet
zegge...."
„Waar genoeg," viel Eldrick hem in de
reden.
„Nou, dat zei-ie ook en hij zei altijd, dat
hij hoopen geld verdienen kon, alsie maar
kapitaal had. Op 't laatst haalde hij me
over, hem geld te leene, dat hij kon uit
zette, zooals hij het noemde. In ronde woor
den, hij zette mijn geld op de paarde. Ziet
u?"
„Volkomen", zei Eldrick. U gaf hem ver
schillende sommen gelds, waarvoor hij
weddenschappen aanging."
„Juist mijnheer. Nou in 't eerst", Pic
kard schudde zijn hoofd, „in 't eerst ging
het best. 'k Had niks niet te klage, hij had
er een handje van, uit te spekeleere, welk
paard winne zou. Maar later had ik de
grootste moeite om het geld uit zijn vin
gers te krijge. Hij kon buitegewoon goed
smoesjes verzinne. Ik wist nooit hoe ik er
voor stond. We wonne en hij betaalde en
dan haalde hij me meteen over hem het
geld weer terug te geven om het nog eens
te wage. En als we dan verlore, dan mos ik
weer geld geven om terug te winnen. Maar
het eind was in November. Toen had-ie
zoowat vijf of zeshonderd gulden van mijn
in zijn hande en ik mos het hebben om m'n
brouwersrekening te betale. Ik wis, dat
Parrawhite het geld van de paardeagent
ontvange had en ik zeurde hem maar aan
z'n kop om het mij te geve. Hij maakte de
eene smoes na de andere, even goed mos
ik het geld hebben, voor m'n rekening. Zoo
kom ik tot die dag die' u in uw advertentie
noemt, de 23ste November."
„Een oogenblik, mijnheer Pickard", on
derbrak Eldrick „hoe weet u zeker dat het
23 November was?"
De waard had zijn handen weer uit zijn
zakken gehaald en zat met zijn duimen te
draaien. Hij grijnsde geslepen: „Nogal wie
des mijnheer. Die bierrekening zou den
24ste gepresenteerd worre, dus de dag daar
voor was de 23ste. Ziet u?"
„In orde", zei Eldrick. „Ga door, wat ge
beurde er?"
„Op dien dag dan, dien 23ste kwam Par
rawhite 's avonds de Groene Kan binne,
late we zegge om half nege. Hen kwam m'n
huiskamer binne met een strak smoel, het
was een brutaaltje, dat weet u wel en ik
zeg, zeg ik, je bent een mooie. Ik heb je
drie brieve geschreve, deze week en je
geeft maar geen asem."
„Ik kom ze persoonlijk beantwoorde",
zei-ie.
„Ik heb maar één antwoord noodig, zeg
ik. En dat is geld."
„Nou man wees maar stil, zegt-ie, je
zult je geld vanavond nog hebben. En an
ders morgen vroeg zoodra de bank open
is."
„Waar mot dat vandaan komme", zeg ik.
„Maak je maar geen zorg", zegt-ie, ,,'t is
veilig. „Ik geloof er geen woord van" zeg
ik. „Je houdt me voor 't lappie".
„En zoo gingen we door, totdat hij me
eindelijk vertelde, dat hijnaar Pratt ging
en dat hij net zooveel geld uit Pratt kon
knijpen assie maar wou. Nou, dat wou ik
niet geloove. „Wat is Pratt", zeg ik. „Pratt
is ook maar klerk met vijf en twintig of
dertig gulden in de week". „Daar weet jij
niks van", zegt-ie. „Pratt is een goudmijn
en daar ga ik eens wat in grave, wat kan
het jou schelen, zoolang als jy je centen
krijgt?" „Dat was natuurlijk waar, ik wou
alleen maar me geld hebben. En ik zei hem:
„Ik breek je de nek Parrawhite", zeg ik,
„als je me geen geld brengt vanavond of
morgenvroeg". (Wordt vervolgd).