CHANTAGE
£eicbefic 6ou^ant
Het bezoek van Adolf Hitler aan het land van fcger in het Sudetengebied. De
menigte langs den weg was geestdriftig in haar begroeting
Adolf Hitler in gesprek met een der
leiders van de Sudetenduitsche vrij
corpsen tijdens zijn bezoek aan Asch
Vier dooden en 43 gewonden zijn te
betreuren bij de hevige ontploffing,
welke deze week in een olieslagerij te
Marseille plaats had. De brandweer
tijdens het blusschingswerk
De bezetting van Teschen door de Poolsche weermacht. Het historisch moment, waarop een der
Poolsche legerafdeelingen over de Olsa-brug Tsjecho Slowakije binnenmarscheert
De Schotsche Hooglandars in training voor de aanstaande uitoefening
van hun plicht in het Sudetenland, waar zij aan het internationaal
toezicht zullen deelnemen
Ruim drie duizend manschappen der grensverdediging zijn Dinsdag in
Maastricht teruggekeerd. Het défilé der troepen werd door vele
autoriteiten bijgewoond
Een, die den strijd tegen den storm opgaf. Een
slachtoffer op de Plaats te Den Haag
FEUILLETON
(THE TALLEYRAND MAXIM)
door J. S. FLETCHER.
14)
„Vraag eens wat Parrawhite daarvan
denkt", zeide hij en onderstreepte een pas
sage.
„Parrawhite is er nog niet, mijnheer",
kondigde Pratt aan, terwyl hij zijn papie
ren bij elkaar schoof. „Ik zal het hem vra
gen, zoodra hij komt."
Nog maar een paar minuten was hij te
rug in het klerkenkantoor, of hij werd
weer terugeroepen. De oudste firmant
stond bij zijn bureau en bleek erg uit zijn
humeur. Hij wenkte zijn bediende de deur
te sluiten.
„Is Parrawithe er nog niet?" vroeg hij.
„Neen, mijnheer", antwoordde Pratt
„Nog niet."
„Is hij gewoonlijy op tijd?"
„Als regel is hij heel puncaueel, half
tien", zei Pratt.
Eldrick'keek op zijn horloge, toen weer
naar zijn klerk.
„Heb je me gisteren niet wat geld gege
ven?" vroeg hij.
„Vier honderd negen en dertig gulden",
zei Pratt, zonder haperen. „Het was Thom
son's rekening, hij heeft ze gisteren vol
daan."
Eldrcik scheen nog meer uit zijn humeur
te geraken.
„Wel, het feit is" zeide hij, „dat ik van
plan was het jou te geven om weg te slui
ten, maar ik ben niet meer terug geweest.
En nu.is het weg."
„Ik legde het daar neer", verklaarde
hij. „Ja, ik weet wel, het was heel slordig
van me, maar zóó iets is me nog nooit ge
beurd. 't berPratt. Het geld is weg."
Een beetje gehaast had Pratt de stuk
ken en papieren in de la doorgezocht, nu
schudde hij het hoofd, en profiteerde van
zijn bijzondere voorrechten als oudste en
meest vertrouwde bediende om te zeg
gen:
„Ik heb u wel meer gewaarschuwd, mijn
heer, dat het niet voorzichtig was om zoo
veel geld te laten liggen. Als het nu maar
uw gewoonte was geweest om het mij iede-
ren avond te laten wegsluiten.... en ook
het chèqueboekje dan
„Ja, ja", zei Eldrick spijtig. „Het was niet
correct van mij, ik ben nu eenmaal slor
dig, dat weet ik wel...."
Nu werd hij in de rede gevallen door
Pratt, die het chèqueboekje doorbladerde.
„Er zijn ook nog een paar blanco chè-
ques uitgescheurd", riep hij uit. „Drie, hee-
lemaal aan het einde."
Dit scheen Eldrick intens te hinderen, en
hij gebruikte een krachtterm. Even nam
hij het geschonden chèqueboekje in de
hand, dan wierp hij het weer in de la. Half
smeekend, half vertrouwelijk keerde hij
zich tot zijn klerk.
„Pratt", zei hij. „Pratt, spreek er niet
over. Zeg er vooral niets over tegen Pas-
coe. Het is mijn schuld, ik moet die vier
honderd pop bijpassen. Ik ben bang, dat
dit het werk is van Parrawhite. Ik kan je
nu wel zeggen, dat hij al in moeilijkheden
was geweest, voor hij hier kwam. Ik wil
de hem nog eens een kans geven. Jaren
geleden had ik hem gekend. Ik dacht, dat
hij nu wel op den goeden weg zou blij
ven, maar ik vrees, dat hij weer voor de
bekoring is gezwicht. Misschien heeft hy
gezien, dat ik dat geld liet slingeren. Was
hij gisteravond nog in mijn kamer?" Pratt
wees op een stuk, dat op Eldrick's lessenaar
lag.
„Hij is dit voor u komen brengen, om
door te zien", zei hij. „Hij was hier.al
leeneen paar minuten denk ik."
Al deze leugens kwamen vlot en zonder
aarzelen over Pratt's lippen. Eldrick slik
te ze, een voor een. Hij knikte.
„Mijn schuld", zei hij. „Heelemaal mijn
schuld. Luister eens, je moet het secuur
stil houden. En weet je soms, waar Parra
white woonde?"
„Ik niet", antwoordde Pratt. „Misschien
een van de anderen."
„Vraag hen eens, maar ongemerkt", ging
Eldrick voort. „Dan, onder een of ander
voorwendsel, ga je uit, ga maar ergens
papieren heen brengen of zoo iets. Pro
beer dan eens uit" te visschen, of hij soms
zijn kamers heeft opgezegd. Ik.... ik wil
er liever de politie buiten houden. Hij is
een fatsoenlijke vent geweest, Pratt. Kijk
maar eens, wat je te weten kunt komen.
Denk er om, onder strikte geheimhouding,
hoor. Ik wil niet hebben, dat het bekend
wordt."
Toen Pratt daarna uitging, had hij wel
kunnen dansen van pleizier. Er zou dus
heelemaal geen navraag naar Parrawhite
gedaan worden en ook geen vervolging in
gesteld. Eldrick nam aan, dat hij hem be
stolen had en er met den buit vandoor was
gegaan. Niemand zou ooit meer iets van
Parrawhite hooren, zijn naam zou gewoon
niet meer genoemd worden. Dat was een
buitengewone meevaller voor hem. Ieder
spoor van berouw of spijt was hij al kwijt.
Zou hy treuren, omdat hij een mede-
mensch had vermoord? De schurk had ge
tracht hem te dooden, waarschijnlijk omdat
hij meende, dat Pratt het testament bij
zich had. Het was dus een geval van zelf
verdediging geweest, het was volstrekt niet
zijn plan geweest een moord te doen. Neen,
alles kwam schitterend uit. Parrawhite's
ongustig verleden, Eldrick's slordigheid en
verlangen om de zaak in den doofpot te
stoppen, alles paste fijn samen. Van nu af
zou het zijn alsof Parrawhite nooit be
staan had. Dat het lyk ontdekt zou wor
den, daar was Pratt niet in het minst be
vreesd voor. Er was al sprake van dat de
gezondheidsdienst de poelen als stilstaand
water zou opruimen door ze te dempen.
Zelfs als het lijk gevonden werd, wat dan?
Dan was de uitleg nog eenvoudig. De dief
was op zijn beurt weer beroofd, waar
schijnlijk door de lieden waarmee hij ge
dronken had. Die hadden hem vermoord en
het lijk geplunderd op den koop toe, op
hem zou gen verdenking vallen. Hij had
niets te vreezen. Niets.
Voor den vorm liep hy even aan by de
vrouw waar Parrawhite zijn kamers had
gehad. Sinds den vorigen ochtend had zij
niets van hem vernomen. De vrouw in het
armelijke huisje, zei, dat Parawhite zoo
als altijd was weggegaan, hij had verder
niets van zich laten hooren. Pratt wilde
zooveel te weten komen als hij kon, en
vroeg of hij veel meubelen had, en veel
koffers had achtergelaten. Zooals hij ver
wachtte, was het een armzalig boeltje,
maar één pak kleeren en verder niet veel.
„Is er iets aan de hand?" vroeg de kost-
juffrouw. „Komt u van waar hij zijn werk
had?
„Juist", zei Pratt. „Hy is vanmorgen niet
komen opdagen, wij denken dat hij met de
Noorderzon vertrokken is. Heeft hij nog
schuld by u?"
„Neen, niet veel", was haar antwoord.
„Met een gulden of zes is het betaald."
Pratt gaf haar een tientje, niet uit consi
deratie voor Parawhite's goeden naam,
maar om te voorkomen, dat zij naar het
kantoor zou gaan.
„Nou, ik denk, dat je hem niet meer
zien zal", zeide hij. „En ook, dat je er geen
spijt van zult hebben."
Daarmee ging hij weg, maar de vrouw
riep hem terug voordat hy een half dozijn
passen gedaan had.
„Wat moet ik met zijn spullen doen, mijn
heer?" vroeg zij.
„Wat je wilt", riep hij terug. „Gooi ze
voor mijn part bij de vodden."
Onderweg naar het zakenkwartier hield
hij zich bezig met zijn houding tegenover
mevrouw Mallathorpe te bepalen. Ondanks
zijn eerste idee, om het rentmeesterschap
te eischen hadden Parrawhite's woorden
toch indruk op hem gemaakt. Was het niet
beter, zooals hij zei, om klinkende munt
aan te nemen? Pratt geloofde niet, dat er
veel waarheid stak in wat hij van Colling-
wood gezegd had. De oude Bartle was ge
storven vóórdat hij gelegenheid had gehad
iemand iets te vertellen.
Collingwood had die lezing ook aan
vaard, van dien kant was niets meer te
duchten. En een levenslang rentmeester
schap lokte hem toe. Omdat hij zijn wereld
je kende, wist hij hoe aangenaam het was,
zekerheid te hebben.
(Wordt vervolgd).