®s5££| Pygmeeën-onderzoek in Middel-Congo BURGERVEILIGHEID EN LUCHTGEVAAR Schuilloopgraven in tuinen ir <w'~i u Dr. Paul Julien wederom le Ulrecïit teruggekeerd. Varkens voor Duitschland WOENSDAG 28 SEPTEMBER 1938 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 6 Overheid en luchtbescherming. Gelijk men weet zijn, overeenkomstig artikel 8 van de Wet betreffende bescher ming tegen luchtaanvallen, de autoriteiten bevoegd beslag te laten leggen op de be schikbare kelderruimten, die geschikt zijn om ingericht te worden als openbare schuilplaats. Dit beslag kan echter slechts gelegd worden op kelders, die niet reeds gebruikt worden door in het betreffende gebouw wonende of werkende personen. Voor openbare schuilplaats komen in aanmerking die ruimten in solide ge bouwen, welke, gezien de omstandigheden, geschikt kunnen worden geacht om vol doende versterkt te worden. Deze open bare schuilplaatsen zijn alleen bestemd voor menschen, die zich tijdens het lucht alarm op den openbaren weg bevinden. Hoe beveiligt beste? zich het Ieder burger is verplicht in of nabij zijn woning of bedrijf te zorgen voor een schuilgelegenheid voor zijn huisgenooten of het personeel, dat in zijn dienst is. Voor een dergelijke schuilplaats komt al lereerst in aanmerking een ktlder. Maar ingeval deze ontbreekt, gelijk bij zoovele moderne woningen het geval is, moet om gezien worden naar andere mogelijkheden, aangezien het vervaardigen van een ge- metselden of betonnen bomvrijen en gas- dichten kelder zeer kostbaar is en ook technisch veel tijd vordert. Het meest voor de hand liggend is een schuilloopgraaf in den tuin met houten bekleeding. In het algemeen zal achter de woningen en bedrijven voldoende gele genheid zijn voor den aanleg van zooveel loopgraven, dat alle personen in tijd van gevaar daarin een veilig onderkomen kunnen vinden. In hun meest eenvoudige gedaante zijn deze schuilloopgraven niet meer dan in de aarde gegraven gangen. Veel kosten zijn met deze open loopgraven niet gemoeid. In geval men daartoe als particulier niet voldoende gelegenheid heeft is het raadzaam, overleg met de buren te plegen, om gemeenschappelijk een oplossing te vinden. Het spreekt vanzelf, dat de plaat selijke autoriteiten en het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht hierbij nadere voorlichtingen kunnen geven. Het aanleggen van een open schuilloopgraaf. De open schuilloopgraaf is de eenvou digste en minst kostbare. Deze biedt een redelijke bescherming- tegen bomscherven, luchtstooten en grondtrillingen. De uit werking van een voltreffer kan slechts worden beperkt door een schuilloopgraaf van gebroken vorm te maken, terwijl het aan te bevelen is elk onderdeel van de loopgraaf zoo kort mogelijk te maken. Ook is het raadzaam op een binnenplaats tus- schen bouwblokken meer dan één loop graaf aan te leggen, om daardoor het ge vaar zooveel mogelijk te localiseeren en er voor zorg te dragen, dat tusschen de verschillende schuilloopgraven ruime aard- lichamen blijven. De kans op een voltref fer kan als zeer gering worden beschouwd, indien zich geen militaire doelwitten in de onmiddellijke nabijheid bevinden. Echter dient er op te worden gewezen, dat de open schuilloopgraaf geen bescher ming biedt tegen chemische strijdmidde len. Voor deze bescherming moet men in dividueel zorg dragen door gebruik te maken van een gasmasker. De deskundi gen zijn intusschen, alle sombere voor spellingen ten spijt, over het algemeen de opinie toegedaan, dat het gevaar van gas aanvallen in ons land niet zoozeer te duch ten is. Hoe men open schuilloop graven beschut. Aan de hand van een aantal kaartjes ge ven wij hierbij een overzicht van de wijze, waarop de burger zich een open of geslo ten schuilloopgraaf kan inrichten. Figuur I laat een open schuilloopgraaf zien in haar eenvoudigsten vorm, zooals zij op de meeste plaatsen van ons land ge maakt zal kunnen worden. Een factor van groot belang is hierbij, dat men weet hoe hoog de stand van het grondwater is, aan gezien de bodem van den kelder daar minstens 30 cM. boven moet blijven. Om echter een loopgraaf van voldoende diep te te krijgen deze moet tenminste 1.80 meter bedragen wordt de uitgegraven aarde ter weerszijde opgehoopt, zooals men op de teekening kan zien. De bodembreed te moet minstens 80 cM. bedragen. In dat geval kan slechts één rij menschen wor den opgesteld, terwijl ruimte voor passee- ren overblijft. Indien men die breedte on geveer kan verdubbelen, kan aan beide zijden een rij menschen staan. Om instorting te voorkomen, dienen de wanden hellendgemaakt te worden. Hoe sterk deze helling moet zijn, hangt af van de bodemgesteldheid. Bij kleigrond kan men volstaan met een zeer steile helling, in lossen zandgrond moeten de hellingen veel flauwer zijn, terwijl het dan ook aan beveling verdient de loopgraaf wat bree der te maken. Echter bedenke men wel, dat breede loopgraven naar verhouding minder veiligheid bieden dan smalle. Heeft men slechts de beschikking over weinig ruimte, dan kan men gebruik ma ken van beschoeiingsplanken, waardoor de wanden steviger worden en bovendien de veiligheid wordt verhoogd. De doorsnede van zulk een loopgraaf kan men zien in fig. II. De beschoeiing is hier samenge steld uit verticale planken van niet te ge ringe dikte, die, om weerstand te kunnen bieden aan den druk van de aarde, wor den gesteund door drie horizontaal aange brachte gordijnen. De middelste is veran kerd in den grond door middel van een kabel, de bovenste en onderste gording zijn tegen elkaar gestut. Natuurlijk kan men ook een horizontale beschoeiing ma ken, gesteund door vertikale jukken. In dat geval heeft men zwaarder materiaal noodig. Afstand tot de gebouwen. Een factor van belang, waarmede men eveneens rekening heeft te houden, is de afstand van de loopgraaf tot de gebouwen. In het algemeen moet deze minstens ge lijk zijn aan de hoogte van het huis, met een minimum van vijf meter, daar anders de open loopgraaf gevaar zou loopen be dolven te worden onder het puin van het getroffen huis. Bij de explosie van een bom ontstaat een luchtstoot, gevolgd door een luchtzuiging, waardoor de muren naar buiten worden gedrukt, aangezien daar de luchtdruk lager is dan in het gebouw. FIG I 0.30 HOOGSTE SgOHDWATEgSTAKI^ oeo jl ftö.m. OVEBEEKTE SaHUItLOOPflBAAF v: V?V\ Een moeilijkheid doet zich natuurlijk voor bij hoog opgetrokken étagewoningen, die slechts kleine tuinen hebben. In dat geval moeten de loopgraven worden aan gelegd in de as van het terrein tusschen de beide woningblokken. Het zal derhalve noodig zijn de schuttingen neer te halen om in overleg met achterburen op beider grond loopgraven aan te leggen. Het vrij komende hout kan men eventueel gebrui ken voor de beschoeiingen. Blijft echter het risico, dat men bedol- MOOöSTE6«OHD\gATEBflTAHP._ ven zal worden onder het neerstortende puin, te groot, dan moet men overgaan tot het bouwen van een overdekte schuilloop graaf, zooals teekening III laat zien. De afdekking moet uit den aard der zaak sterk genoeg zijn, om aan het vallende puin weerstand te kunnen bieden. Betrek kelijk eenvoudig kan dus, gelijk de figuur aangeeft, een open schuilplaats worden veranderd in een gesloten dito. Het be hoeft geen betoog, dat de steun van vak- menschen hierbij zeer welkom is. Golvend en reinigend gaat het actieve Ivoroi-schuim en tusschen Uw tanden en geeft een werkelijk wonder van reiniging. Ivorol-tandpasta (Nieuw recept) tube 60-40 en 25 ct. Zeer geslaagde, doch uiterst moeizame tocht thans volbracht. Na een langdurige en zeer moeizame ex peditie door een uitgestrekt boschgebied van het westelijke Congo-bekken tot een goed einde te hebben gebracht is de Pygmeeën-specialist, dr. Paul Julien thans weer voor de zooveelste maal te Utrecht teruggekeerd. Het hoofddoel van deze reis was de anthropologische en eth- nografische bestudeering van een groep zeer wenig bekende Pygmeeën, wier jacht gebied ligt in Fransch Equatoriaal Afri ka, tusschen de Sanga en de Oubangui rivieren. Het vormde dus een voortzet ting van vroegere onderzoekingen van dr. Julien in den equatorialen Pygmeeëngor- del. Hoewel zoo kort na zijn terugkeer een massa arbeid den onderzoeker wacht, was dr. Julien gaarne bereid om een re dacteur van het A.N.P. nadere gegevens te verstrekken en wat over zijn reis te vertellen. „U wilt natuurlijk eerst weten waar ik precies geweest ben en waarom ik die streek uitgekozen heb", zoo ontving ons dr Julien. De Sanga en de Oubangui zijn beider rechter zijrivieren van den Congo en sluiten benedenstrooms een oerwoud- gebied in dat, althans volkenkundig, tot de minst bekende van Afrika behoort. De bevolking is er uiterst dun en praktisch alleen langs de rivieren aanwezig. Langs de Sanga strekt zich een buitengewoon dicht boschgebied uit, geheel onbewoond, in het Oosten zoo moerassig, dat verschil ler de gedeelten volstrekt onpasseerbaar zijn, in het Westen en midden merkwaar digerwijze over groote uitgestrektheden zonder water. Waarom ik juist deze on toegankelijke streek voor mijn werk uit zocht? vraagt u. Zooals u weet, wijd ik mij sedert een lange reeks van jaren aan de bestudeering van enkele vraagstukken der physiologische anthropologic, an het bijzonder de verspreiding der bloedgroe pen en bloedfactoren, die de modernste hulpmiddelen der anthropologic vormen. Daarnaast is in den laatsten tijd een smaakdrempelonderzoek van beteekenis geworden. Daarbij vormen de Pygmeeën het voornaamste studieobject, omdat deze oerwouddwergen zonder twijfel zeer oude menschenvormen vertegenwoordigen. In vroeger jaren bestudeerde ik de dwergen van het Itoeri-Nepoko-Lindi-gebied, tus schen het Albert-meer, den Boven-Congo en de Wellerivier gelegen, later die van de midden-Dzjah in het grensgébied van Gaboen en Kameroen en verleden jaar die van de Minsola-vallei en van de Boven- Lobe rivier. Het resultaat van deze onder zoekingen, die zich over verscheidene ja ren uitstrekken was in hoofdzaak, dat in Afrika het bestaan van twee Pymeeën- groepen, rassen als u wilt, kon worden vastgesteld, een centrale groep, waarvan de Efé de voornaamste vertegenwoordi gers zijn en een westelijke groep, die in verschillende ondergroepen te splitsen is, die nauw te samen hooren. Het bloed onderzoek bracht aan het licht, dat tus schen deze groepen een tegenstelling be stond, grooter dan tusschen twee wille keurige volken in het zwarte werelddeel te vinden was. Nu is al sedert geruimen tijd bekend, dat tusschen deze beide groe pen in, dus in het gebied tusschen de San ga en de Oubangui eveneens dwergach tige volken voorkomen. De resultaten van vorige onderzoekingen maakten het dus noodzakelijk deze dwergen nader te be- studeeren". „Hoe bereikte u dit gebied?" „Mijn basis was Nola, een kleine be stuurspost aan de samenvloeiing van de Mambéré en de Kadei-rivier, ongeveer 1100 kilometer landinwaarts van Douala. Van hier uit reisde ik eerst per kano. Wij volgden de Sanga eenige dagen stroom afwaarts naar het zuiden. Een deel der karavaan was te voet vooruitgezonden. Zelf volgde ik met de tros in kano's. Een ellendige reis was daten gevaar lijk „Hoe bedoelt u?" „Het Sangagebied is een van de ge vaarlijkste slaapziektehaarden van Afrika en wel doordat hier eeen trypanosomen- vorm voorkomt u weet, dat de slaap ziekte veroorzaakt wordt door trypanoso- men, die door de beet van de tsetsevlieg worden overgebracht die niet te ge nezen is met de bekende geneesmiddelen, de zgn. Mbimou-vorm. Welken tsetses om- zwerfden olken dag tot zonsondergang on ze booten. Alleen midden op de rivier hadden we eenige rust maar de roeiers hadden er een afkeer van het midden te houden, eerstens om de versnellingen en rotsen in den stroom te vermijden en uit angst voor de nijlpaarden, die niet zelden kano's aanvallen en doen kapseizen. De neger acht dit m.i. geringe gevaar erger dan het veel grootere risico, dat de tal- looze tsetses in deze streek opleveren wan neer men dag in dag uit aan hun verra derlijke beten is blootgesteld. Het tweede gedeelte van den tocht ging over land, in de richting van de Beneden-Motaba". „U ging dus te voet?" „Het is niet anders mogelijk. Wegen zijn er niet, *zelfs geen voetpaden.... De karavaan bestond globaal uit vijftig man en ook deze tocht bracht zeer groote moei lijkheden mede, vooral in de onbewoonde en waterlooze gordel'. Bovendien was het bosch zeer dicht en door ontzaggelijke volkomen onbegaanbaar. Op elke 100 kilo massa's neergestorte boomreuzen dikwijls meter moesten wij er ca. 80 kappen. De grootste moeihjkheden lager echter als steeds in de voedselvoorziening van de kara vaan. Het voedsel in dit deel van Afri ka laat zich haast niet conserveeren, be derft zeer snel. Eiken dag, dat we ver der kwamen, namen de moeilijkheden toe. Bovendien had ik veel uitvallers door ziekte, verwondingen, uitputting. Verder is de plaatsbepaling uitermate moeilijk. Kompas en podometer zijn je eenige hou vast in het bosch. Ten slotte bereikten we een rivier, die ik eerst voor een zijrivier van de Motaba hield, doch later de Mo- taba zelf bleek te zijn en waren we dus in het stroomgebied van de Oubagu, in mijn eigenlijk werkterrein". „En vond u hier Pygmeeën?" „In het begin zeer weinig. De zwerf ge bieden der afzonderlijke Pygmeeëngroe- pen waren hier zeer uitgestrekt. Tijdens dezen tocht, die meerdere weken in beslag nam grootendeels door volkomen onbe woond gebied, stootten we slechts twee maal op een Pygmeeënkamp. Een ervan was kort te voren verlaten. Om mijn ka ravaan rust te gunnen richtte ik een twee de basis op in een negerdorp aan de Mo taba. Met de allergrootste moeite vonden we in deze streek tenslotte een aantal dwergenkampen van de groep der Ba- bendzéré. Hier werd dan ook een belang rijk deel van het onderzoek uitgevoerd. Doch intusschen werd de voedselvoorzie ning van mijn menschen met den dag moeilijker, wat voor een groot deel met het klimaat samenhing. In deze streek hadden we zware regens. Dagen lang kletterde de regen neer. Mijn maniokvoorraden wilden niet drogen en bedierven. De hoeveelheden, die ik voor de terugreis had gereserveerd, teerden in en werden tenslotte zoo klein, dat ik ge dwongen was een deel van mijn menschen achter te laten. Ik had geen voedsel meer voor ze. Wanneer de regens zouden ophou den en er weer maniok was, zouden ze ons met nieuwe voorraden achterop komen. Tenslotte keerde ik naar de rivier terug en slaagde er hier in verschillende groote groepen Pygmeeën op te sporen. Daar kreeg het onderzoek zijn beslag". „Ondrezocht u uitsluitend Pygmeeën?" „Neen, ook twee groote groepen negers, een in Midden Kameroen en een in A.E.F., alles tezamen genomen ongeveer 1500 in dividuen wat zesduizend analyses betee- kent. Verder werden natuurlijk de noo- dige metingen verricht, een smaakdrem pelonderzoek uitgevoerd. Tijd om stil te zitten was ér waarlijk niet. Gelukkig liep het technisch deel van de expeditie zeer vlot van stapel door de voortreffelijke sera waarover ik beschikte. Ik behoef u niet te zeggen, Öat ook ditmaal de sera door dr. Pondman, den bekenden Utrechtschen se- raloog, bereid waren, 't Publiek denkt al tijd, dat de heele expeditie m$m werk is en het vergeet den maandenlangen arbeid, die dr. Pondman de bereiding van deze sera kost. Bij elke expeditie, die ik door het zwarte werelddeel ondernomen heb, was hij de man op den achtergrond. Ik ben er van overtuigd, dat geen enkel Europeesch instituut in staat is tot wat Pondman presteert: sera van groote houd baarheid onder de allerongunstigste om standigheden en dat in kwanta, die bijna fantastisch zijn. Voor zesduizend analyses is wat noodig. Laat ik daarbij ook niet vergeten, dat dit alles slechts mogelijk is door de medewerking van een zeer groot aantal studenten en particulieren te Crisiscentrale koopt op De prijs wordt geheim gehouden; inleve ring vóór 15 October; Donderdag worden da eerste geslacht; alleen zware varkens worden geleverd. Het „Alg. Hbld." verneemt, dat de Veehouderijcentrale heeft besloten, om ettelijke duizenden zware varkens te verkoopen aan Duitschland. De de heeren Van Deth en Hornemann, hebben daarvoor, op last van Regee- ringscommissaris Louwes, een reis ge maakt naar Berlijn en zijn thans te ruggekeerd. Het betreft hier zware varkens, welke de regeering vóór 15 October a.s. van de boeren zal opkoopen. Reeds eenigen tijd geleden werden de boeren in de gelegenheid gesteld, om aan de Centrale zware varkens ter levering op te geven, die dan tusschen 15 Augustus en 15 September zouden worden afgeno men. Dit zal nu dezer dagen zijn beslag krijgen. Wij vernemen, dat er ongeveer 9000 varkens zijn aangegeven, doch vanwege het mond- en klauwzeer zal het aantal werkelijk in te leveren varkens wel wat kleiner v orden. Aangezien het hier zware varkens be treft, die voor een derde deel uit spek be staan, zal in elk geval een groote hoeveel heid vleesch èn vet ons land verlaten onlangs is een groote hoeveelheid Argen- tijnsch vleesch uit Duitschland ingevoerd voor onze werkloozen en behoeftigen. Deze varkens, die geslacht en geheel buiten den handel om zullen worden ge ëxporteerd, zullen worden geleverd op de restanten van het betalingscontingent voor spek van de verstreken drie kwartalen. Er is nl. zóó wenig exportspek in ons land, dat de vorige contingenten niet kon den worden uitgeput; voor het vierde kwartaal zal nu vrijwel geen export-spek meer overblijven, na dezen grooten var- kensuitvoer. Dit tot schade van den particulieren ex- porthandel, die evenals in het geval- Deterding zich wederom door de han deldrijvende crisiscentrale ziet gedupeerd, zij het ook dat de handel de vorige keer, na zeer langdurig aandringen, een halve cent schadevergoeding per kilo heeft ont vangen en na herhaald aandringen, na anderhalf jaar, nogmaals een zelfde be drag, in totaal 27.500. Het blad verneemt nog, dat de varkens uit Noord- en Zuid-Holland zullen wor den geslacht te Uithoorn (v. Zwanenberg) en dat Donderdag a.s. reeds een begin zal worden gemaakt met de inlevering. De prijs, waarvoor aan Duitschland is verkocht, is geheim. Utrecht, die bereid waren ten behoeve van dit onderzoek bloed af te staan." „Naar ik meen heeft u zich de laatste jaren ook bezig gehouden met ethnografi- sche onderzoekingen?" „Ongetwijfeld. Die nemen zelfs een zeer belangrijke plaats op het werkprogramma is. Om slechts een enkel feit te noemen bleek dat, hoewel de Babendzéré-dwer- gen in ethnoserologisch opzicht vrij aan zienlijk van de vroeger door mij onder zochte West-Pygmeeën verschillen, ze in ethnologisch opzicht hiermee toch nauw verwant zijn. De taal der Babandzéré bleek echter weer volkomen af te wijken van de mij bekende Pygmeeëntalen van het westen. Hoe deze taal geclassificeerd moet worden, daarover durf ik nog geen oordeel uitspreken. Mijn voorloopige in druk is, dat de Babendzéré oorspronkelijk met de overige West-Pygmeeën verwant moeten zijn geweest, doch later een geheel andere ontwikkeling hebben gehad. Ver moedelijk zijn ze vroeger dan de overigen onder- den invloed der huidige negers ge komen, hebben waarschijnlijk eenig ne- gerbloed opgenomen, hoewel dit niet al les verklaren kan. Ook is het mogelijk, dat er onder de Babendzéré nog verschillende differentiaties voorkomen. Het door mij onderzochte deel echter bleek, vrij homo geen te zijn en duidelijken samenhang te vertoonen. Sporadisch vond ik daarnaast samenhang met de dwergen westelijk van de Sangarivier". „U heeft natuurlijk weer gefilmd?" „Vanzelfsprekend. Mijn nieuwe film zal Babendzéré heeten. En ik hoop, voegde dr. Julien er aan toe, dat ik er in zal slagen ook voor deze kleine, eenzame zwervers van de groote sombere, neerdrukkende wildernis van het equatoriale woud, de Ba bendzéré, belangstelling te wekken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 6