BETOOGINGEN TE PRAAG. CHANTAGE 3)e £cicboKe6ou^orit De restauratie van het paleis te Am sterdam. De galerij op de hoofd verdieping is in haar oorspronkelijken staat teruggebracht Chamberlain en Henderson groeten bij hun aankomst op het vliegveld te Keulen op weg naar Godesberg voor het onderhoud met Adolf Hitler Aan de Tsjechische grens bij Hardegg am Thaya. Vrouw Adolf Hitler verwelkomt Chamberlain voor het hotel Dreesen te Godesberg en kinderen moesten zich in veiligheid stellen, terwijl de bij de aankomst van den Engelschen premier voor zijn onderhoud met den man moest achterblijven, om zijn schamel eigendom, wat Führer vee, te beschermen De toestand in Praag. Een foto van de betoogingen der Tsje chen, die de grenzen van hun land wenschen te verdedigen De voorlezing der proclamaties bij den intocht der Sudetenduitsche vrij corpsen in het Tsjechische grensgebied werd door de Henleinisten met den Hitlergroet beantwoord FEUILLETON (THE TALLEYRAND MAXIM) door J. S. FLETCHER. 5) Ook had Pratt den jongen Harold wel eens in de stad gezien, en hem benijd. Vreemd, dacht hij, dat jongelui, die heele- maal geen gaven hadden van verstand of hart, zoo rijk zouden worden. Harold was een dood-gewone jonge vent, zag er niet eens erg sloom uit, en Pratt had gehoord, dat hij nogal veel omging in de paar chique hotels die Bartford bezat. De doch ter had hij nog nooit gezien; zoover hij wist, was zij verpleegster geweest, of gou- vèrnante tot aan Jan Mallathorpe's over lijden. Daarna overwoag Pratt zijn eigen positie. Dat deed hij dikwijls, en altijd met het oog op zijn carrière. Hij wilde vooruit komen. Evenwel was er niemand om hem vooruit te helpen. Sinds zijn zeventiende jaar had hij voor zichzelf gezorgd. Zijn vader en moeder waren dood, broers of zusters had hij niet, de eenige familieleden die hij wist, dat .hij bezat, ooms en tantes, woonden in Londen en Canada. Hij was nu acht en twintig en verdiende vijftig gulden in de week. Hoewel zijn zelfvertrouwen groot was, had hij toch nopit kans gezien uit het gareel te komen. Neen, het was erg moei lijk om zonder opleiding iets te worden. En toch was hij een' flinke vent, knap van uiterlijk, een heldere kop, gewiekst, vlug, een harde werker. En nu was hier zijn kans, een kans, zooals er maar zelden een in iemands leven voorkomt. Hij was gek, als hij er geen gebruik van maakte. Ge bruik, dat wil zeggen, tot zijn eigen blij vend voordeel. Het was al laat, toen Pratt zijn pijp uit klopte, opstond en het testament op een veilige plaats wegborg. Toen ging hij naar bed, vastbesloten den volgenden dag een fermen stap te zetten op den weg naar het fortuin. HOOFDSTUK Hl. De kleine bediende. Toen Pratt den volgenden morgen op het gewone uur in het kantoor verscheen, was de oudste firmant er al. Hij had een jon geman bij zich, die Pratt onmiddellijk voor mijnheer Barle Collingwood hield, en daarom met veel belangstelling opnam. Hij had dikwijls over hem hooren spreken, maar hem nooit gezien. Hij wist, dat Col lingwood de zoon was van Bartle's eenige dochter, die iemand uit Londen getrouwd had, dat zij beiden dood waren en hij hun eenig kind was. Sinds gisteravond wist hij daareenboven dat Collingwood jong advo caat was, en aan het begin van een veel belovende loopbaan stond. Bovendien, dat de oude Bartle hem zijn geheele nalaten schap had toebedacht; zooals Edrick zei, een aardig sommetje. Zoo, daar stond dus de man in levende lijve en Pratt, die een ge boren opmerker was, bekeek hem eens goed. Een knappe jonge kerel, donker, zon der snor of baard, flink groot met een ze kere terughoudendheid in zijn rustige oogen, en een vastberaden mond en kin. Hij zou een goed figuur slaan in toga en bef, dacht Pratt, die de zaak van dien kant bezag. Het was zoo'n slag man waar cliën ten vertrouwen in zouden hebben. Wéér een van de gelukkigen, want Pratt wist ook, dat door zijn grootvader's dood, de jonge man een goede drie ton erven zou. „Daar is Pratt", zei Eldrick, toen hij zijn klerk het kantoor zag binnen komen. „Pratt, kom eens hier, dit is mijnheer Bart le Collingwood. Zou je hem nog eens wil len vertellen, over het sterven van zijn grootvader?" Pratt kwam binnen, geheel voorbereid. Hij was knap in het voorzien van dingen, die wel eens zouden kunnen gebeuren, en had al lang geweten, dat hij over het voor gevallene van den vorigen avond onder vraagd zou worden. „Er is heel weinig te vertellen, mijnheer," zou hij, nadat hij Collingwood beleefd ge groet had. „Mijnheer Bartle kwam boven, juist toen ik klaar stond om weg te gaan. Ik was de laatste. Hij wilde mijnheer Eldrick spreken. Waarom zei hij niet. Hij hoestte nogal erg, toen hij binnenkwam, en klaag de over den mist en over de trap. Terloops zei hij nog, dat zijn hart niet al te best was. Ik draaide hier het licht aan en hieldp hem in den stoel. Hij ging zitten en was meteen dood." „Zonder nog iets te zeggen?" vroeg Col lingwood. „Geen woord, mijnheer", antwoordde Pratt. „Hij legcje zijn hoofd neer, en we', net of hij in slaap viel. Natuurlijk dacht ik eerst aan een flauwte, maar ik zag heel gauw wat het was. Toevallig heb ik nog eens zoo'n plotselingen dood meege maakt. De man van mijn hospita stierf op eenzelfde manier waar ik bij was. Ik kon niets anders doen dan mijnheer Eldrick op bellen, den dokter en de politie. „Mijnheer Pratt was ons gisteravond van grooten dienst, met het regelen van aller lei dingen", zei Eldrick, met een blik op Collingwood. „Zooals de zaken nu staan, is er weinig meer te doen. Er behoeft geen gerechtelijke schouwing plaats te hebben, dr. Melrose heeft zijn verklaring al afge geven. Dus.is er alleen maar te zorgen voor de begrafenis. Natuurlijk, kunnen wij u daarbij ook helpen. Maar ik denk, dat u eerst wel naar het huis van uw grootva der zult willen gaan en zijn papieren in zien? Wij hebben zijn testament hier, zoo als ik u al zeide, en u weet ongeveer wat er in staat." „Dank u vriendelijk, mijnheer Pratt", zei Collingwood, zich tot den klerk wendende, en toen weer tot Eldrick: „Goed, ik zal even naar de Poelsteeg gaan. O, wat ik zeg gen wou, mijnheer Pratt, zei mijn groot vader niet, waarom hij hier kwam?" „Geen woord, mijnheer", antwoordde Pratt. „Alleen maar, dat hij mijnheer El drick wilde spreken." „Had hij de een of andere zaak loo- pen?" vroeg Collingwood. Eldrick en zijn klerk schudden beiden het hoofd; neen; de oude Bartle was, voor zoover zij wisten niet met iemand in pro ces gewikkeld. Neen niets; maar hier was Pratt weer geprepareerd. „Misschien over een nieuw huurcontract van dat land bij Paardenburg, mijnheer", zei hij., met een blik op zijn chef. „Toen hij een paar weken geleden hier was, heeft hij er nog over gepraat." „Dat is waar ook", zei Eldrick. „Nu", toen Collingwood zich omkeerde om heen te gaan, „u zet het wel, als wij nog op een of andere manier u vap dienst kunnen zijn. Pratt zal steeds voor u klaar staan." Collingwood dankte en ging naar bene den. Hij was met den eersten trein uit Lon den vertrokken, had zijn bagage aan Ho tel Terminus laten staan, en was rechtuit naar het kantoor van Eldrick Pascoe ge gaan. Dit was dus zijn eerste bezoek aan de Poelsteeg. Maar hij kende den winkel en de buurt goed, hoewel* hij èen heelen tijd geleden voor het laatst in Barford ge weest was. Ook kende hij juffrouw Clough goed, die Bartle's huishouden gedaan had, zoolang hij zich kon herinneren. Zij ont ving hem even onbewogen alsof hij maar even van de overzijde kwam ingeloopen om te vragen hoe het met zijn grootvader ging. „Ik docht wel dat je dalik zou komme, meheer Collingwood", ontving ze hem, toen hjj de kamer achter den winkel binnen trad. „Netuurlik is er niks te doen as voor de begraffenis zorgen. Ik weet niet, of je verbaasd stond, toen ze je gister avond telegrafeerden, ik niet. Ik verwacht te zoo iets al maande." „Wat bedoelt u, ging hij achteruit?" vroeg Collingwood. „Hij ging iedere dag achteruit", zei de huishoudster. „Maar niemand durfde het hem te zegge en zelf zag hij het niet in. Hij was zoo levendig, hij deed alles nog net of hij jong was. Maar ik wist wat het end zou weze, ik wist, dat hij ineens weg zou zijn. Netuurlijk had ik alles klaar. Toen ze hem brochten had ik niets te doen als hem af te leggen, en dat hebben juffrouw Thompson van hier naast en ik in een wippie gedaan. Waar zal je hem legge, meheer Colling wood?" „Daar moet ik nog eens over denken", antwoordde Collingwood. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 9