ONDER ZWARE VERDENKING
De tewaterlating van hel m.s. „Oranje" had Donderdag door H. M. de Koningin plaats. Een imposant overzicht. Inzet: H. M. verricht de plechtigheid
p. De begroeting van H. M. de Koningin met H. K. H.
e onln 'J e soep meert aan de werf van de Aan den vlootschouw op het IJ ter gelegenheid van de tewaterlating van het m.s. -Oranje" werd door zeer vele Prinses Juliana en Z. K. H. Prins Bernhard bij aan-
Nederlandsche Scheepsbouwmaatschappij, terwijl w.j -j iujuj r. l-L uil k°™> een de werf van de Ned. Scheepsbouw Mij.
de bemanning de riemen presenteert vaartuigen deelgenomen. Vooral de gepavoiseerde oorlogsbodems boden een feestelijker! aanblik yoor tewater|ating van Oranje"
FEUILLETON
ROMAN VAN HUGO BETTAUER
(Nadruk verboden)
14)
En daarbij bleef het en Nagelstock
moest in zijn hart tegeven, dat deze tac
tiek waarlijk nog zoo dom niet was. Want
ten slotte bevond het O.M. aan de recht
bank Berlijn I, waargenomen door Hell-
mert Röhrich, zich in nog grootere verle
genheid dan de teleurgestelde mr. Nagel-
stook.
Want waarvan moest deze beklaagde
eigenlijk worden beschuldigd? Het leed
geen twijfel of Hart wig had de dames Mül-
ler, Möller, Jensen, Pfeiffer en Schulze
vermoord en beroofd. Maar waar waren de
„corpora delicti" waar de lijken of ten min
ste overblijfselen er van? Geen enkel voor
werp uit de nalatenschap der vermoorde
vrouwen was teruggevonden! Tevergeefs
had men steeds weer opnieuw de geheele
omgeving van Berlyn over een afstand van
honderd kilometer, de bosschen, meren en
rivieren afgezocht. Niets had men gevon
den. Ook de verschillende huiszoekingen
in de kamer van Hartwig en de woning
van de weduwe Armbruster hadden geen
enkel resultaat opgeleverd. Geen kleeding-
stuk, geen sieraad, niets was gevonden, wat
aan één van de vermoorden had toebe
hoord kunnen hebben. En daar kwam nog
bij, dat die Krause, sinds hij weer Joachim
von Dengern was, de autoriteiten totaal in
den steek liet. Wel zag men den nieuwen
commissaris der recherche, dr. von Den
gern, slechts zelden op zijn bureau, wijl
hij, naar hij voorgaf, een onderzoek instel
de in de zaak-Har twig, maar in werkelijk
heid genoot men van hem niet meer den
minsten steun. Het geval Hartwig scheen
voor hem te hebben afgedaan, hij hulde
zich in een merkwaardig stilzwijgen en zoo
vaak hij bij den officier werd ontboden om
met dezen de aangelegenheid te bespreken,
verklaarde- hij steeds weer schouderopha
lend: Ik heb m'n plicht gedaan, doet u nu
den uwen en dient u getroost de aanklacht
in.
Tot op een dag in October de officier in
derdaad besloot, daartoe over te gaan. Het
werd een zuiver op indica gebaseerde aan
klacht, zooals die, uit een oogpunt van
merkwaardigheid, bedenkelijkheid en ten
slotte toch ook weer van motiveering, nog
nooit in de annalen der Duitsche jurispru
dentie was voortgekomen.
Nagelstock wreef zich vergenoegd de
handen. Hij wist heel goed, dat hij reeds
bij voorbaat bezwaren tegen de redactie
van de dagvaarding zou kunnen inbrengen,
dat het ten slotte in het geheel niet onmo
gelijk zou zijn, het proces, zoo al niet ge
heel te verhinderen, dan toch maanden
lang te kunnen uitstellen. Maar daarom
was het hem niet te doen; hij had het pro
ces noodig en verlangde dus niet anders
dan het te laten doorgaan en hoe vermete
ler de dagvaarding, des te grooter was de
kans op succes voor de gezworenen.
Nagelstock kende den roman van Hart
wig reeds bijna uit het hoofd; hij bezocht
nu ook alle repetities van het stuk „Drie
menschen", hij consulteerde de bekendste
psycho-analytici der wereld, bewoog ge
leerden uit Parijs, Londen en Rome er toe,
zich als deskundige aan te bieden, kortom,
hij bereidde een proces voor, zooals de we
reld nog nooit zou hebben gekend.
Interresseerde Von Dengern zich echter,
sinds hij zijn nieuw ambt bekleedde, inder
daad niet meer voor de zaak-Hartwig? Liet
hy het rechterlijk college met opzet in
den steek? Geenszins. Zonder èr iemand
iets van mede te deelen vorschte hij ver
der, deed hij al het mogelijke, om de gru
welijke misdaad van den romanschrijver
op te helderen. Weliswaar ging hij niet te
werk als de detective-helden in de boeken;
hij onderzocht niet de schoenzolen van
Hartwig om uit de aankleefselen van deze
af te leiden, waar de moordenaar zich bui
ten Berlijn zou hebben opgehouden; hij
geloofde niet aan wonderen en geheime
sporen, verbeeldde zich niet, op zyn eigen
houtje dingen te kunnen ontdekken, die
honderden braven, scherpzinnigen en in
dienst vergrijsden politiedienaren zouden
zijn ontgaan. Maar des te intensiever
speurde hij naar liet verleden van Hart
wig; hy reisde naar Keulen om de jeugd
van den man na te gaan, nam steeds weer
de vijf brieven der vijf verdwenen meisjes
ter hand; kon urenlang haar achtergelaten
bezittingen beschouwen en monsteren.
In Keulen vond Von Dengern zonder al
te groote moeilijkheden jeugdkennissen
van Hartwig, die daar met hem het gym
nasium hadden bezocht. En na tallooze be
sprekingen met eerzame kooplieden, een
apotheker, een advocaat, een dokter en een
bon-vivant, die zich als verzekeringsagent
door het leven sloeg, ontwikkelde de com
missaris het volgende beeld van Hartwig
als jongen:
Min of' meer angstvallig en terughou
dend, maar nooit een spelbreker. Hulp
vaardig tegenover minder begaafde vrien
den, voor wie hij, wanneer dat moest, tot
diep in den nacht opstellen maakte. Hart
wig was als knaap tot geen enkele ruw
heid in staat geweest, was bij ernstige
vechtpartijen steeds bemiddelend opgetre
den, maar kon bepaald boos worden, wan
neer hij dieren zag kwellen of mishande
len. Den omgang met zijn besten vriend
had hy opgegeven, omdat deze er niet van
kon afzien kevers en vlinders te vangen en
voor zijn verzameling te prepareeren.
Von Dengern kreeg van den rector van
het Wilhelm-gymnasium in Keulen verlof
de bundels verpakte, stoffige en half ver
gane schriften van vroegere leergangen
door te snuffelen om te trachten eenige op
stellen van Hartwig onder de oogen te krij
gen.
Urenlang zocht hij op den zolder van het
gymnasium in stof en spinnewebben, tot hij
de cahiers vond, waarin vijftien, twintig
jaar geleden Thomas Hartwig zijn stijl
oefeningen had gemaakt. Met deze buil
haastte hij zich naar zijn hotelkamer, waai
hij al deze onnatuurlijke, kinderlijk on
schuldige opstellen over „Hoe ik mijl
Paaschvacantie doorbracht". „Zondags bi.
een voetbalwedstrijd" en wat een leeraa:
zijn pupillen nog meer pleegt op te geven
doorworstelde. Edoch, by het vele onwe
zenlijke en onbeteekende stiet hij toch op
menige origineele gedachte, maar vóór al
les bewonderde Von Dengern de absolute
beheersching van de taal en het zelfs pijn
lijke streven onpathetisch en de phrase uit
den weg te blijven.
Von Dengern werd plotseling hevig ge
ïnteresseerd. „Wat is de groote misdaad
welke een mensch kan begaan?" luidde
een in de vijfde klasse behandeld thema
en Hartwig had uiterst minutieus, duidelijk
en logisch uiteengezet, dat de ernstigste
misdaad de vernietiging van een menschen-
leven, de moord, moest zijn.
Men doodt een mensch en vernietigt
daarmee niet slechts het slachtoffer, doch
wellicht met hem een grootsche gedachte,
welke deze mensch tot heil van de wereld
zou hebben ontwikkeld en uitgevoerd.
Von Dengern kwam sterk onder den in
druk van hetgeen hij zooeven gelezen had.
Hij stak het cahier in zijn zak, trok zijn ge
laat in een ondoorgrondelijke plooi en
maakte een lange wandelings langs den
Rijn, waarbij hij zijn gedachten den vrijen
loop liet.
Met Lotte Fröhlich had Von Dengern
weer contact gezocht, maar dat was op een
mislukking uitgeloopen. Hij had haar op
straat opgewacht en aangesproken, waar
hij later geweldig spijt van had. Want Lot
te had hem woedend toegesnauwd: Laat u
mij alstublieft met rust! Als 'n dief hebt u
ne weten te naderen om me uit te hooren.
)at is laag en gemeenl
Een vermoeide glimlach was op Von
engern's lippen gekomen.
U hebt heusch nog niet zoo'n ongelijk,
dffrouw Fröhlich; 't is geen aanlokkelijk
ïeroep jacht op menschen te moeten ma-
■:en. Maar 't kan toch altijd ook zijn goede
.ijde hebben!
Met deze woorden had Von Dengern zich
haastig verwijderd en Lotte bleef min of
meer beschaamd en verbluft staan
(Wordt vervolgd;.