Ons Nederlandsche volkslied: het Wilhelmus
Een hymne van vaderlandsliefde en
oprechte vroomheid.
DE VLAGGEN UIT.
DINSDAG 30 AUGUSTUS 1938
DE LEIDSCHE COURANT
PAG. 3
H. M. de Koningin en wijlen Z. K. H. Prins Hendrik bij
hun bezoek aan het overstroomde gebied van Alverna in
Januari 1926
Ontstaan in dagen van
van diepe ellende.
Het „Wilhelmus van Nassauwe", ons
nationale volkslied, een hymne van
vaderlandsliefde en trouw, klinkt dezer
dagen meer en veelvuldiger alom in het
land, dan sinds lang het geval ge
weest is.
Een volkslied is meer dan een lied.
Opgeweld uit de borst van aanhanke
lijke landgenoten, doet het de volks
ziel trillen. Het volkslied kan, als het
„Wilhelmus" een bede zijn van oot
moed en vertrouwen in bange dagen
en tegelijkertijd uiting geven aan
hechte nationale trouw. Vaak ook is
het een wapenkreet of een dankgebed
na moeilijk behaalde zege en het kan
de nationale roem bezingen, de natio
nale kracht en droomen van welvaart
en vrede voor het land.
Het rythme van het „Wilhelmus"
doet de ziel van Oranje trillen, in wie
het hoort of zingt. Het „Wilhelmus"
ook getuigt van den wil naar eenheid
en verdraagzaamheid, geen eenheid
gedecreteerd van boven af, maar de
hoogere eenheid van binnen uit geboren
De geest, die uit ons volkslied spreekt,
leert ons onszelven te zijn, getrouw
aan het vaderland, getrouw ook aan de
vaderlandsche beginselen van ver
draagzaamheid en vrijheid
Meermalen hoori men de opmerking
maken, zoowel door landgenoot als vreem
deling, dat zoo weinig Nederlanders hun
volkslied goed kennen. Dat wojdt dan wel
eens toegeschreven aan een gebrek aan
vaderlandsliefde. Niets is- evenwel minder
waar. De juistheid van deze bewering
moet op een geheel ander terrein gevonden
worden. Het „Wilhelmus" is een historisch
volkslied. Om den inhoud en de beteekenis
van ons lied ten volle te verstaan, verdient
het een uitvoerige toelichting.
De oorsprong van ons Volkslied.
Als wij over ons volkslied willen spreken
moeten wij in gedachten teruggaan naar
de zestiende eeuw, de eeuw, waarin dit
lied gedicht is. De 16e eeuw is voor Europa
en in het bijzonder voor Nederland een
tijdperk van zware beproeving geweest. In
Europa werd de toestand gekenmerkt door
een verwarring tusschen twee wereldvraag
stukken, een staatkundig en een godsdien
stig, die beide aanleiding gaven tot de ge
weldige tegenstellingen in en tusschen de
volkeren en staten. Beide hebben zij ge
leid tot bloedige oorlogen en burgeroor
logen, tot een strijd te vuur en te zwaard
in de vreeselijksten vorm. De twee wereld
vraagstukken, die zich met elkaar mengden,
waren: de strijd tegen de absolute monar
chie, dus de worsteling om de volksvrij-
heden èn de godsdienststrijd, die een ge
volg van de Hervorming was.
Ook in de Nederlanden werd de strijd
tegen cfe onderdrukking der volksrechten
tn vrijheden gevoerd en ook hier smolt hij
dikwijls op onontwarbare wijze samen
met de noodlottige godsdienstoorlog, ja
zelfs met andere staatkundige oorlogen:
met Spanje, Frankrijk, Engeland en
Duitschland, zoodat Roomsch- en On-
Roomsch nu eens naast elkaar, dan weer
tegenover elkaar stonden; om dan nog
maar niet te spreketi van de verwarringen,
c'ie de strijd tusschen Lutheranen en Cal
vinisten dikwijls te weeg brachten.
Ons land was in die dagen verwikkeld
in een hevigen strijd met Koning Philips II
van Spanje, die wel niet persoonlijk in ons
land vertoefde, maar zich liet vertegen
woordigen door de landvoogdes Margaretha
van Parma. Deze energieke vrouw had een
ongelooflijk zware taak in de Nederlanden
te vervullen, want Philips, die daar ginds
in het verre Spanje als een kluizenaar
leefde, zag en begreep niets van hetgeen er
in ons Nederlandsche volk omging. Hij be
ging in staatskundig opzicht de eene fout
na de andere. Om zijn doel te bereiken,
schond hij wetten en privilegiën en trachtte
hij ook in „de lagen "anden bij de zee" de
H. K. H. Prinses Wilhelmina
Spaansohe absolute regeeringsvorm in te
voeren. Hiermee raakte hij de Nederlan
ders in hun teerste gevoelens. Nooit zou
den wij dulden, dat een Spanjaard de heer
schappij over ons uitoefende en dan nog
wel een absolute monarchie. Vrij waren
wij en vrij wilden wij blijven!!!
Toen evenwel Philips bij deze geweld
dadige politiek niet de gewenschte mede
werking ondervond, noch bij de Landvoog
des, die ons volk heel wat beter kende,
noch bij de stadhouders van de verschillen
de gewesten, noch bij de andere edelen,
bij deze naar zijn oordeel zelfs hettegen-
deel toen wilde hij met één zware slag
dat oproerige volk ten onder brengen en
zond hij het beste leger van dien tijd met
zijn nog nooit overwonnen veldheer Alva
naar de Nederlanden. Niet alleen van buiten
dreigde het grootste gevaar, ook in het
binnenland was het onrustig. Onder de tal
rijke Engelsche Roomsch-Katholieke bal
lingen in de Zuidelijke Nederlanden
heerschten de hevigste partijtwisten, die
zelfs dreigden over te gaan in een strijd
met de wapenen tegen elkaar.
De Prince van Orangien
Kortom, het was een vreeselijke strijd,
een tijd van verbittering en dikwijls hope-
looze verwarring. Als wij dan terugdenken
aan dien strijd, waarin het Nederlandsche
volk in de tweede helft van de 16e-eeuw
dreigde ten onder te gaan, dan schijnt het
ons een wonder toe, cat er in die dagen van
diepe ellende, verwarring en neerslachtig
heid een man is geweest, die aan het ont
moedigde en verdeelde Nederlandsche
Volk, aan zijn verstrooide schapen, toch
nog één gemeenschappelijk doel en daarbij
nog zooveel eensgezindheid heeft weten te
geven, dat men zelfs in de grootste angst
en verdrukking naar hem heeft willen op
zien en hem heeft willen volgen over den
weg van bloed, vuur en tranen naar de
vrijheid.
En dan schijnt het ons ook een wonder,
dat er in die dagen van zware beproeving
oen lied zou ontstaan, waarin die man voor
ons volk zou leven en daardoor de Neder
landers zou troosten in hun leed en hen
zou samenbrengen, telkens wanneer twee
dracht hen verdeelde. Die man, die held
zonde vrees, was „Prins Willem van
Oranje". Buitengewuon zwaar was de taak
die Prins Willem zich gesteld had: strijden
tegen het onwettig optreden van het gezag
en toch trouw blijven aan den Landsheer,
die in het lied den „Coninck van His-
paengien" genoemd wordt. De Prins wist
In een zijner weekpraatjes in „De Maas
bode" geeft Pater Hyacinth Hermans O.P.
de volgende aardige beschouwing over de
Nederlandsche vlag.
Mij bereikte een verzoek om vandaag
eens de vlag uit te steken. Een notabele
abonné wilde, dat ik vandaag eens wat
over onze vlag zou schrijven naar aanlei
ding van de komende jubileumfeesten,
waarbij onze jeugd weer ruimschoots ge
legenheid zal worden geschonken om met
de vaderlandsche vlag te manoevreeren.
Wij Nederlanders zijn over 't algemeen
niet zoo bijster overmoedig met onze vlag,
wij zijn er zuinig op; dat teek ent onzen
eerbied.
Wie in Brussel komt om over verder
buitenland niet te spreken vervalt al
licht in de meening dat 't daar altijd een
nationale feestdag is; de drapeau wappert
daar van den gevel als een durend uit
hangbord.
Wij Nederlanders steken slechts onze
vlag uit bij buitengewone gelegenheden.
Maar dan is 't recht gemeend ook. Wij
hijschen niet uitbundig de vlag, evenmin
als wij er gemakkelijk toe komen de vlag
te strijken. Dit laatste hebben wij blijk
baar nog van onze groote helden ter zee,
die de eer van onze vaderlandsche vlag
hoog wisten te houden.
Wij Nederlanders maken geen onnoo-
dig vlagvertoon; alleen als 't hoog noodig is
komen wij uit met onze vlag, die vraagt
om eerbied en ontzag. Wij begrijpen, dat
wij ook op een andere manier aan. vlag
vertoon kunnen doen, en dan wijzen we
fier op onze groote mannen, die eerbied
afdwingen door hun capaciteiten van durf
en energie.
Wij houden er ook niet van onder val-
sche vlag te varen, waarbij de vlag vaak
de verdachte lading moet dekken.wat
dikwijls nog erger is dan de vlag op een
modderschuit.
Wij komen 't liefst ruiterlijk met vlag
en wimpel voor den dag.
Den eenigen keer misschien dat wij van
onze vlag misbruik maken, dan is dat nog
heel bescheiden, en wel, als wij de eerste
nieuwe haring aankondigen, die dan ge
woonlijk nog geen echte nieuwe haring is.
Dr. Ritter heeft eens geschreven, dat
ons land, dat op zich zelf voor wie het
met liefde bekijkt, al zoo vol is van boei
ende bekoring, altijd weer tot een nieuw
leven ontluikt onder zijn vlaggentooi. En
dat is, wij weten 't allen uit ontroerende
ervaring, als het tooverwoord over ons
land gaat „er is een prinsesje geboren",
als er een nieuwe loot is ontloken aan
den ouden Oranjestam.
Dan bloesemt plots aan huis en dak en
•toren het kleurig dundoek en wordt heel
evenwel steeds zoo tactvol op te treden,
dat hij met een gerust geweten zeggen kon:
Een Prince van Orangien
Ben ick vrij onverveert,
Den Coninck van Hispangien
Heb ick altijd gheeert.
Wel was hij trotsch op zijn voorname af
komst, hierbij doelende op een zijner voor
ouders, Adolf van Nassau, die tot keizer van
bet Duitsche Rijk gekozen was. Zoo noemt
hij zich:
„Edel en hoogh gheb oren
Van Keyserlicken Stam",
maar ootmoedig laat hij er op volgen:
„Mijn Schilt ende betrouwen
Sijt ghy, o Godt mijn heer,
Op U soo wil ick bouwen
Verlaet my nemmermeer:
Dat ick doch vroom mach blijven
U dienaar talier stondt,
Die Tyranny verdrijven,
Die my mijn hert doorwondt".
In deze laatste twee regels ligt het le
vensdoel van den Vader des Vaderlands op
gesloten; de tirannie te verdrijven, waar
onder zijn arme volk leed en die hem het
hart verwondde.
De komst van Alva.
Den 22sten Augustus 1567 trok de
gevreesde Hertog van Alva aan het
hoofd van zijn machtig, nog nooit ver
slagen leger, met geheime instructies
van zijn koning Philips II in zijn zak,
Brussel binnen. Margaretha van Parma,
die zich nu overbodig gevoelde, vertrok
en Alya werd landvoogd. In naam
van zijn koning. De beruchte Raad van
Beroerten was ingesteld, bij het volk
beter als Bloedraad bekend, en hield
huis onder de arme Nederlandsche ede
len, die zich niets anders ten doel ge
steld hadden, dan het volk van de tL
rannie te bevrijden. „Zoo was het gan-
sche land spoedig een knekelhuis ge
worden, de doodsklok luidde ieder uur
in elk dorp, aan geen enkele familie
werd rouw bespaard, de energie van
het volk was binnnen weinige maanden
na de komst van Alva hopeloos gebro
ken", zoo schreef een bekende geschied
schrijver.
Prins Willem maakte zich zeer bezorgd
over het lot van de benarde Nederlanden.
Eenige maanden voor de komst van Alva,
in April 1567, had hij reeds ons land en
zijn vrienden, waaronder de graaf van Eg-
mond, verlaten. Met een stroom van vluch
telingen verliet hij ons land:
ons land als herschapen in een bloeienden
boogaard.
Dan zingt en juicht 't in ons aller har
ten:
„Gij schitterende kleuren van Nederlands'
vlag,
Wat wappert gij fier langs den vloed;
Hoe klopt ons het harte van vreugd en
ontzag
Wanneer het uw banen begroet.
Ontplooi u, waai uit nu bij nacht en bij
dag,
Gij blijft ons het teeken, o heilige vlag,
Van trouw en van vroomheid, van
vroomheid en moed".
Wij Nederlanders hebben de reputatie
dood-nuchter te zijn, maar wij zijn ook
weieens logisch-onbedacht, als de een of
andere hartstocht in 't spel komt.
Sinds jaar en dag worden in een deel
van onze pers de dappere mannen, die aan
Franco's zijde strijden, hardnekkig de „re
bellen" genoemd, die in opstand zijn ge
komen «tegen het wettige Spaansche ge
zag.
Maar bedenken wij daarbij, dat wij Ne
derlanders eigenlijk aan gelijke omstan
digheden n.l. toen wij in 1572 in opstand
kwamen tegen de Spaansche overheer-
sching, onze zoo vurig vereerde vaderland
sche vlag, onze nationale driekleur te dan
ken hebben?
Tegen de vlag van den koning van
Spanje werd toen de vlag geheven, die
„des Princen .van Orangiën couleuren"
droeg en vertoonde. De Prinsenvlag, die
de kleuren toonde van het wapen der
Oranje'srood, wit, blauw.
Enkele jaren geleden is er een polemi
sche strijd ontstaan, geboren wellicht uit
een te onberedeneerde liefde voor het
Oranjehuis of de oorspronkelijke kleuren
van onze vlag in stede van rood, wit en
blauw, niet „orange-blanche-bleu" waren
geweest, een om haar fluweelen klank en
zoete alliteratie lichte speelschigheid,
waartoe zelfs een dr. Schaepman in zijn
tijd zich weieens dichterlijk-geestdriftig
liet verleiden.
Men is er toen zelfs toe overgegaan een
vereeniging te stichten, die zich den naam
gaf van „de Princevlag" en het oranje,
blanche, bleu in haar banieren ging dra
gen.
Ook het bleu. het harde blauw, werd
toen verzacht omhet beter in toon en
harmonie te brengen met het lichtere
oranje.
Een mode, die bij de druk opeenvolgende
Oranjefeesten gaarne en met welgevalen
door de industrie werd bevorderd, omdat
deze daardoor in de gelegenheid werd ge
steld in groote hoeveelheid nieuwe vlag
gen aan. de markt te brengen.
In een meesterlijk betoog heeft toen in
die dagen de bekende historicus dr. Gör-
ris met de stukken uitgewezen, dat de
„Als David moeste vluchten
Voor Saul den Tyran;
Soo heb ick moeten suchten
Met menich Edelman".
Toch bleven hem hoopvolle gedachten
vervullen, dat hij nog wel eens zou terug-
keeren:
„Maar Godt sal my regeren
Als een goet Instrument,
Dat ick sal wederkeeren
In mijnen Regiment".
Nu zat hij weer op zijn slot de Dillenburg,
„om Land om Luyd ghebracht" en beraam
de plannen om een inval in de Nederlanden
te doen. Daar ging het onder de heerschap
pij van Alva vreeselijk toe. De graven Eg-
mond en Hoorne, die van den Prins destijds
met de woorden: „Dag Prins, zonder land",
afscheid genomen hadden, waren gevangen
genomen en spoedig zouden de afscheids
woorden van den Prins: „Dag graaf zonder
hoofd", bewaarheid worden, de bloedraad
velde vonnis na vonnis en dit alles wekte
niet alleen de neerslachtigheid van het Ne
derlandsche volk van Noord en Zuid, doch
bij velen ook een geest van verzet. Men ver
gat den Prins in zijn ballingschap niet, in
tegendeel, op hem had men alle hoop geves
tigd, enniet vergeefs. Hij beraamde een
inval in de Nederlanden, maar daarvoor was
een bedrag van 200.000 gulden noodig. Hier
van zou de helft bijgedragen worden door
Antwerpen, de steden van Holland en de
rijke Nederlandsche vluchtelingen in Enge
land. De Prins zelf droeg 50.000 gulden bij,
zijn broer Lodewijk 10.000, zijn broer Jan
verpandde zijn landen, de Prins zijn zilver
werk en juweelen:
„Lijf en goet al te samen,
Heb ick U niet verschoont,
Mijn Broeders hoch van Namen
Hebben U oock vertoont.
oorspronkelijke kleuren van de Prinsen
vlag wel degelijk rood-wit en blauw zijn
geweest, de drie kleuren ontleend aan het
wapen der Oranjes.
En hoe dr. Görris' betoog later officieel
is gesanctionneerd geworden, blijkt wel
uit het feit, dat verleden jaar een wets
ontwerp werd ingediend, houdende bepa
lingen omtrent de vlag van het koninkrijk
der Nederlanden, waarbij artikel I van dit
wetsontwerp luidt: „de vlag van het Ko
ninkrijk der Nederlanden is een vlag be
staande uit drie liggende banen, waarvan
de bovenste rood, de middelste wit en de
onderste blauw is".
Dus rood, wit, blauw zijn en blijven de
schitterende kleuren van Neerlands vlag,
en de rechtgeaarde Nederlander, wil hij
de volkseenheid handhaven en bewaren,
zal dus goed doen zijn het iet of wat zoe
telijke orange, blanche, bleu-dundoek weer
op te rollen, en weer fier uit te komen
voor het oude krachtige rood-wit-blauw,
kleuren ook die beter passen en zich aan
sluiten bij onze meestal grauwe Holland-
sche luchten.
Tenslotte informeert onze lastgever nog
hoe 't staat met de eedsaflegging onzer
ofifcieren op de vlag.
Vlagofficieren zijn die marine-officieren
in den rang van schout-bij-nacht, vice-
admiraal en event, admiraal. Een officier
bij het Nederlandsche leger wordt ge
woonlijk beëedigd ten overstaan van zijn
militaire overheid, zonder dat daarbij de
vlag officieel te pas komt; doch wel het
regiments-vaandel, c.q. -standaard.
Zelfs toen Prins Bernhard op Woensdag
23 December 1936 officieel op het Malie
veld als officier beëedigd werd, luidde het
protocol: de Prins legt den eed van trouw
af niet op een vaandel of standaard van
eenig corps, maar tegenover alle symbolen
van de landmacht, die bij deze plechtig
heid tegenwoordig zijn.
Op den komenden nationalen feestdag
van 6 September a.s. zal er ook een huldi
ging van H. M. de Koningin plaats heb
ben,georganiseerd door de Nederlandsche
Jongeren. Op den ochtend van dezen
feestdag zullen in alle gemeenten van ons
land de Jongeren voor de Raadhuizen met
vlagen, banieren en muziek samenkomen.
De burgemeester van elke gemeente zal
dien morgen de Gemeentevlag toevertrou
wen aan de verzamelde jèugd, waaruit
een deputatie voor elke gemeente deze
vlag in open auto naar Amsterdam zal
overbrengen. Dien middag om vijf uur sa
menkomst bij het Stadion" om dan in op
tocht op te trekken naar het Koninklijk
Paleis op den Dam.
Hoe zeer het oude adagium „variatio di-
lectat" ook opgaat, vooral in een optocht,
't lijkt ons nu wel duidelijk, dat om de
eenheid van land en volk te demonstree-
ren de mee te dragen vlag voor elke ge
meente moet zijn de oude traditioneele,
officieele nationale vlag rood-wit-blauw.
Het krijgsplan was, dat drie afzonderlijke
legers tegelijkertijd Nederland zouden bin
nenvallen; één uit het Zuid-Westen, één uit
het Oosten en én uit het Noord-Westen.
Wij allen weten, hoe deze met ontzaglijke
offers en met moeite voorbereide plannen
tot mislukkig gedoemd waren. De legers,
die in het Zuiden van ons land binnenvie
len, waren spoedig verslagen, en verdre
ven. In het Noorden in Groningen ging het
aanvankelijk goed onder aanvoering van
den dapperên graaf Lodewijk, maar de
jongere broer van den Prins, Graaf Adolf,
sneuvelde in den slag van Heiligerlee:
„Graef Adolff is ghebleven,
In Vrieslandt in den Slach,
Zijn Siel int eewich Leven".
Ook de Prins zelf was niet gelukkig. Op
meesterlijke wijze trok hij, tegen verwach
ting van Alva, over of liever dóór de
Maas, maar Alva, die wist, hoezeer de
Prins in geldgebrek verkeerde, ontweek de
strijd, en wachtte, totdat het Prinselijke le
ger jammerlijk uit elkaar viel. De Prins
ontkwam naar Fransch grondgebied en
trok nu als een echte „Prins zonder land"
terug naar de Dillenburg.
En juist in die dagen, toen de zaak der
Nederlanders hopeloos verloren scheen,
toen de Prins wederom als een arme ban
neling naar de Dillenburg trokin die
dagen van diepe verslagenhid en vernede
ring ontstond het
„Christelijck Liedt, gemaeckt ter
eeren des Doorluchtichsten Heeren,
Heere Wilhelm, Prince van Oraengien,
Grave van Nassau, mijnen Genadigen
Forsten ende Heeren".
Nog had de Prins de moed niet opgege
ven, wat blijkt uit de laatste strofe:
„Oorlof mijn arme Schapen
Die zijt in grooten noot,
U herder sal niet slapen
Al zijt ghy nu verstroyt".
In dezen tijd, omstreeks het jaar 1568
moet het gedicht ontstaan zijn. En wel blijkt
er uit het rotsvast vertrouwen van de Ne
derlanders en den Prins op de toekomst.
Omtrent den maker van het gedicht tast
men in het duister. Over het algemeen
neemt men aan, dat Marnix van Sint Alde-
gonde, burgemeester van Antwerpen, de
vervaardiger van het gedicht geweest is,
anderen noemen Coornhert, terwijl sommi
gen van meening zijn, dat de veldprediker
van den Prins de maker ervan is, op grond
van bijbelsche aanhalingen. Hierin willen
wy ons hier niet verder verdiepen, daar het
aan de schoonheid van het gedicht niets
verandert.
In ieder geval is het zeker, dat het
iemand geweest is, die den Prins van
zeer nabij gekend heeft en volkomen
van de innerlijke gemoedsgesteldheden
van den Vader des Vaderlands op de
hoogte was, om hem in dit opzicht zoo
te kunnen schilderen als een zoo gods
dienstig man en oprecht en eerlijk va
derlander. In fiere taal verwerpt Oran
je de tegen hem ingebrachte beschul
digingen en vprtroost en bemoedigt zijn
terneergeslagen landgenooten. Het
Lied miste zijn uitwerking niet. Waar
het Wilhelmus weerklonk, herleefde de
hoop in de harten en spande men zich
in voor den strijd. Wie het zong, deed
daarmee de gelofte alles te geven, zelfs
zijn leven te wille nofferen voor de hei
lige zaak van het vaderland. Eendrach
tig trok men op onder de tonen van het
Wilhelmus, dat den vijanden weldra
als een bedreiging in de ooren klonk.
Aan de slechte en droevige toestanden
kwam tenslotte, na jaren van strijd een
einde, maar het Wilhelmus bleef, thans ook
als jubellied van den overwinnaar, die
dankbaar voor zijn overwinning was. Ook
heden ten dage is het Wilhelmus nog het
symbool van de eenheid van het Neder
landsche volk. Iedere Nederlander, ook al
kent en begrijpt hij den zin der woorden
niet meer, wordt geroerd, zoodra de eerst-
klanken van het oude lied weerklinken.
En zoo ooit, dan is thans wederom een
periode van hoogtijdagen voor het Wilhel
mus aangebroken, nu er in onze Koninklij
ke Familie zulk een belangrijke gebeurtenis
plaats vindt. Zoo ooit, dan zweeft thans in
deze dagen, het Wilhelmus op ieders lip
pen, om daarmee nogmaals aan zijn liefde
voor het Huis van Oranje, uitdrukking te
I geven
M. V.