Van Schaapherder
Fabrieksdirecteur
NAAR BUITEN
door Cor van Diesl
XXI.
Lily ging nu met de jongens en Eefje
het erf op en de weide in. De jongens
genoten van het ongewone om nu eens
echt op een boerderij te zijn. De koeien en
varkens, lammetjes en schapen, alles had
hun volle belangstelling. Op het erf liepen
kippen en hanen en pikten alles op wat
ze maar konden vinden. Bij de duiventil
hieven ze het af- en aanvliegen van de
duiven bewonderen. „Wat hadden ze hier
toch veel duiven, hé zus!"
Verderop waren het weer de kalkoenen
met hun mooie veeren en roode kwabben
aan den hals, die hun aandacht vroegen.
„O kijk eens, een hooiberg! Wat zouden
we daar fijn in kunnen spelen?" riep
Frits.
„Haver voor de paarden" ontdekte Coen
weer. Nu kwamen ze bij de kaasmakerij,
waar de kaas in kaasvormen lagen.
„O. er drijven klompjes boter op de
melk" wees Frits bij den karnton. De
jongens hadden geen oogen genoeg om
alles genoeg te bekijken. Even later was
het Arie, die de jongens vol trots mee
nam naar zijn witte konijnen, 't Waren
reuze mooie, goed verzorgde dieren met
hun rood omrande oogen; een lust om te
zien.
„Zijn die konijnen van jou?" vroeg
Frits.
„Ja, deze zijn allemaal van mij. Mooie
dieren, hê?" prees Arie en gaf de dieren
meteen weer wat voedsel. Na het eten
mocht Mien met Lily en de jongens wat
gaan wandelen. Eefje mocht natuurlijk ook
mee. „Bloeme plukke: mag wel" zei de
kleine kleuter. Ze liepen het breede inrij-
hek door en kwamen buiten op den weg
langs de groene weiden. Heerlijk groen was
het gras al en duizenden madeliefjes ston
den er als tusschen gestrooid. Margieten en
boterbloemen stonden er als witte en gele
sterren tusschen. Langs de slootkant
stonden boomen, rijk beladen met donzige,
zachte grijze katjes.
„Mogen wij niet een paar van die mooie
katjes hebben?" vroeg Frits.
„Moeder zou 't zoo leuk vinden; we zet
ten ze thuis in een vaas" pleitte Frits.
..Natuurlijk mag je wat katjes hebben"
zei Mien en sneed de mooiste takjes voor
de jongens af. Weldra hadden ze een reu-
zenvracht bij elkaar.
Hier en daar speelden wat kinderen langs
den weg.
„Daag", riep Lily dan.
„Lente is zoo mooi", vond Lily enthousi
ast. „Je ziet alles groeien!"
„Ja", lachte Mien, lente is de mooiste
tijd van het jaar, vooral hier buiten!"
De kinderen bleven even rustig staan
kijken; ze tuurden over uitgestrekte weide
landen met regelmatig de sloten daar door
heen. Hier en daar stond, van elkander
verwijderd, een boerenwoning. In de verte
draaiden de wieken van een molen. Tus
schen de wilgentakken vescholen zaten
vogels, die allerlei geluiden maakten. Ge
piep, gesjilp en geschetter, alles klonk door
elkaar; zonder dissonanten, 't Klonk fleu
rig en blij! Even gingen ze aan den sloot
kant op een lekker, zonnig plekje zitten;
even uitrusten voor ze den terugtocht zou
den aanvaarden.
Of moeder in haar schik was met dis
mooie katjes! En ze waren allen zoo dik
en vol! „Prachtig hoor" prees moeder.
Natuurlijk kreeg tante Stance er ook
wat van.
's Avonds gingen moeder en tante met
de jongens naar Den Haag terug; nu vond
Lily het niet naar meer. Nog lang wuifde
ze naar de vertrekkenden, tot ze uit het
gezicht verdwenen waren. Gearmd met
Mien ging ze het huis weer in.
VIJFDE HOOFDSTUK
Luilak dag.
Nog steeds had Jacob zich niet met
Lily willen bemoeien; en of hu vader en
moeder, of de andere kinderen, zelfs de
meiden en knechts hem vertelden dat
Lily toch heel geen nuf was, of dat ze
hem zeiden veel van het meisje te houden
om haar zacht karakter en eenvoud, het
gaf niet veel.
„Dan kon je dat toch wel eens mis heb
ben, zeg! Heusch, alle menschen. al komen
ze uit de stad, zijn geen langslapers! Maar
O' k zijn ze niet a±le nuffen! Gelukkig niet
hoor!" Lily lachte vroolijk bij dat idee!
„Dat begin ik op te merken!" zei Jacob,
nu minder stug dan hij altijd gewend was
tegen het mesje.
„Wel, wel wat een vluggerds zijn jullie"
sprak moeder toen ze de twee goeden
morgen zei. „Bang om de luilak te zijn?'
Gelijk kwamen de andere allen aan-
- stormen en va; hel een lawaai van be
lang!
„Kalm wat. kalm", maande moeder.
,,'k Heb reuzenhonger, moeder", zei Jacob,
snij maar tweemaal zoo veel als anders".
„En je warme bollen straks?"
„O, die komen er wel bij!"
Een oogenblik latei zat de heele familie
ATTENTIE.
Voor vandaag was geen plaats voor de
Correspondentie. Wie schrijft een brief?
Denkt er om. alle brieven worden beant
woord. vooral die minstens twee bladzijden
lang zijn.
Aan 't werk dan!
OOM WIM.
rond de ontbijttafel; ze hadden het nu te
druk om veel ie praten.
Vlug werd naderhand het noodigste werk
gedaan en toen om elf uur de bakker kwam
met de bollen en moeder de koffie klaar
had, toen ook vader en het personeel aan
tafel aanschikte, was het weer even een
spektakel dat hooren en zien verging.
Moeder zei maar niets, dat had nu toch
geen zin! Ze schonk maar vlug de koffie
en gaf het teeken dat men zich te goed
mocht doen aan de lekkernij! En dat bracht
de rust en stilte weer terug.
(Wordt vervolgd).
GESTOORD
door David Meijer.
Het was middernacht, twaalf uur. Jan
sen en z'n vrouw hadden zich te rusten
gelegd. De tijd vloog voorbij, 't Werd één
uur, een poosje later slaat de klok half
twee. Mevrouw Jansen schrikt wakker,
zij hoort iets ongewoons. Ze springt uit
haar bed. en zij steekt het kaarsje aan. Zij
roept haar man en zegt, dat ze iets
vreemds heeft gehoord.
Mevrouw Jansen is heelemaal van
streek. Zij denkt aan dieven en roovers,
die hun geld komen stelen. Jansen schiet
zijn broek aan en samen gaan ze het huis
onderzoeken. Mevrouw neemt voor alle
zekerheid een bezem mee.
Eventjes later ziet Jansen 'n muis in
zijn kousen glippen. Jansen pakt de kous
beet en laat ze aan mevrouw zien.
„O, jakkes', roept mevrouw en loopt
verschrikt een eindje achteruit. Jansen
vraagt aan zijn vrouw „waar moet ik die
muis nu toch laten?" Mevrouw antwoord
de „stopt hem in die ton". Jansen stopte
het beestje in de ton en wou direct weer
gaan slapen. Maar vrouwlief was nog niet
gerust gesteld. Ze riep haar man terug en
zei: „ik durf niet meer te gaan slapen".
Haar man was 'n beetje aan de luie kant
en wou weer naar bed gaan. Maar vrouw
lief zei weer: „Toe nou, ga jij nu op die
ton zitten, dan kan ik met 'n gerust hart
gaan slapen. Jansen werd het gezeur van
mevrouw moe en hij gaf het tenslotte op
en mevrouw ging naar bed.
Na 'n uurtje begint het Jansen te verve
len, de heele tijd op die ton te blijven zit
ten. Nu en dan dut hij 'n poosje in en dan
loopt hij 'n poosje heen en weer.
Op eens ziet de muis haar kans schoon
en springt uit de ton. Jansen gaat de muis
achterna, maar het was te laat. De muis
was Jansen te vlug af. De muis ging re
gelrecht naar het hoekje van de zolder en
daar kroop ze in 'n klein gaatje. Jansen
was blij, dat de muis er vandoor was ge
gaan, want nu kon hij ook nog 'n poosje
gaan slapen.
U vraagt
1. Welke groote reliquieën zijn in Aken
te zien?
2. Wat voor eigenaardigs weet men van
den pinguin?
3. Vroeger hadden ze in school een
ezelsbord. Wat is dat?
4. Ik las van exporteurs in de krant.
Wat zijn dat voor menschen?
5. Wat is eigenlijk een „fabel".
6. Hoe snel zou een postduif wel vlie
gen kunnen?
Wij antwoorden
1. In Aken worden vereerd;
o.a. a. het kleed van Maria.
b. de lendendoek van den Zaligmaker,
toen Hij aan 't kruishout hing.
c. de doek, met bloed doortrokken van
den H. Joannes den Dooper, waarin diens
hoofd werd gewikkeld.
2. Die leeft eèn heel bijzonder leven.
Een van zijn eigenaardigheden is wel deze:
heeft ie een vrouwtje gevonden, waarmee
hij gaat samenwonen, dan zoekt hij een
mooien steen, om haar die als „huwelijks
geschenk" te geven.
3. Vroeger wil zeggen een eeuw terug.
Toen hadden ze in school een plankje met
een ezel er op geteekend. Dat moest een
domoor op z'n borst hangen.
4. Wanneer je van exporteurs las. dan
heb je zeker ook iets gehoord van het zen
den van goederen naar 't buitenland. Het
zijn dus groothandelaars, die goederen uit
voeren naar 't buitenland of koloniën.
5. Een „fabel" is een verhaal uit het
natuurleven, waarin dieren sprekende op
treden.
6. 126 K.M. per uur.' (35 Meter per sec.
Reken eens na!)
Wie zijn jarig?
Van 19 Aug. tot en met 25 Aug.
Op 19. Augustus.
Henri Molkenboer, Kamerlingh Onneslaan.
Riek v. d. Meer. R'Veen B195.
Herman Hoogkamer, Zilkerweg 65, Zilk.
Op 20 Aug.
Eddie Guley, Kooipark 3.
Coba van Amsterdam, A186, Hazerswoude.
Harrie Hoogenboom, B184 R'Veen.
Hendrik van Rijn, Os- en Paardenl. 34.
Jaap de Groot, Trompstr. 6.
Greetje Tuinman, Seringenstraat 65.
Gerard Langebroek, Aloëlaan 48.
Op 21 Aug.
Mipie Romijn, Driftstr. 63.
Piet Alkemade, Morschstraat 58.
Jan Nijs, Ter wee weg 8, Oegstgeest.
Op 22 Aug.
Betsie van Leeuwen, Command.pad 16,
Katwijk.
Trees Verhaar, B378 R'Veen.
Adri van Berge Henegouwen, Evertsen-
straat 2J.
Rietje Nieuwenhoven, Jan Vossenst. 29.
Cor van Diest, Zandslootkade, S'heim.
Op 23 Aug.
André Hosman, Breestraat 111.
Karei Wijdeveld, 3 Oct.str. 61.
Leo van Schie, Hoofdstraat 61, Voorhout
Op 24 Aug.
Sissi van Niekerk, Rijndijk A120, Hazers
woude. i
Rietje Kortmann. Kortst.weg 46, Alphen.
Joop Post, Oude Singel 68.
Theo Oomen, Spoorl. B478, R'Veen.
Giel Horikx, Witte Rozenstr. 18.
Op 25 Aug.
Rietje en Bob Vink, Noordwijk-Binnen,
Pickéstraat 31.
Aly Groene wegen, Oude Rijn 54.
Ester van Benten, Dorpsstr. D50, Z'Woude.
Annie van Fulpen, Tuinstr. 79, Boskoop.
Ans van Diest, Zandsl.kade 49, Sassenheim.
Dora Havik, Stompw.weg 71, Stompwijk.
Wout Koppers, Balistraat 3, Oegstgeest.
Annie Bakker, Engelschelaan 15, Voorhout.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie in deze lijst wil opgenomen worden,
of bij het verlaten der school van deze lijst
wil afgevoerd worden, schrijve me min
stens 14 dagen vóór den verjaardag.
Zoo ook, wie van plaats of nummer ver
andert of wie een fout ziet in straat of
naam.
OOM WIM.
(Voor de Grooten).
DE ARME RIJKE
door Anton Reels.
Eenzaam sleet de grijze schilder zijn
laatste levensdagen. Zijn dochter Cornelia
verzorgde hem met groote liefde en toe
wijding en het maakte hem oprecht-geluk
kig, want hij voelde door haar minder het
gemis van zijn overleden vrouw en zijn
ziekelijken zoon Titus. Beiden waren ze
hem voorgegaan in den dood en hij wist,
dat hij hen spoedig zou volgen. En het
maakte hem weemoedig en gelukkig. Want
hij had in dit leven geleerd, dat een
mensch nooit volmaakt gelukkig kan zijn.
Hi., had veel geleden en veel moeten dra
gen. Zijn bezittingen waren verkocht om
zijn schulden te dekken; zijn dierbaren wa
ren van hem weggerukt door den dood, die
niemand ontziet; hij was miskend en be
lasterd door menschen, die onrechtvaardig
en laatdunkend waren.
Maar nu was een grootsche rust over
hem gekomen. Kalm zat hij te schilderen
aan het laatste groote doek, dat hij zou
voortbrengen. Het stelde een familie voor,
een groepje van vijf personen, vader, moe
der en drie kinderen. De moeder heeft
het jongste kind op de schoot; een geluk
kige glimlach speelt over haar naar voren
gebogen gezicht. En achter in de donker
te staat vader en hij verheugt zich zicht
baar over het geluk van hen, die hem
dierbaar zijn.
En over alles speelt een heerlijke rijk
dom van licht. Het glanst over de prachti
ge kleuren, over het roode kleed van de
moeder, over het roze jurkje van de jong
ste telg, over het glanzende, groene kleed
van een der andere meisjes.
Gelukkig tuurde de schilder naar zijn
voltooide schepping. Hij zonk weg in ge
dachten. Een heerlijk, rijk leven lag ach
ter hem. Wat een massa kunstwerken had
hij niet de wereld ingezonden. Nog zag hij
voor zich het gele officierscostuum op „De
Nachtwacht", nog voelde hij in zich de
ontroering, toen hij den dooden Christus
geschilderd had.
De menschen hadden hem niet gewaar
deerd; zijn werk had niet eens genoeg op
gebracht om hem een karig stuk brood te
verschaffen. Maar het raakte hem niet.
Hij wist toch van te voren, dat de men
schen zoo zijn Ze zijn niet slecht, maar ze
zijn dom en onwetend.
En nu vpelde hij zijn einde naderen. Hij
was nog niet zoo oud, pas drie en zestig
jaar, maar reeds was hij afgeleefd en moe:
zorgen en verdriet hadden hem tezeer ge
kweld en hem op dezen leeftijd nog
lichaamskracht te geven. Hij had van het
leven gehouden; het had hem zooveel
moois laten zien. Wat had hij niet geno
ten van het goud-gele zonlicht, dat bin
nenviel door een hoog, donker venster;
wat had hij niet verwonderd gestaan over
de schaduwen, die een nietige waskaars in
een donker vertrek kwam werpen!
Maar dat alles was nu voorbij. Het na
jaar naderde. De eerste vlagen van den
bruten herfst hadden al,'door de lucht ge
woed. Het was vier Octoberin de
hoofdstad op den Rozengracht lag een glim
lachende dondeRembrandt was niet
meer
En nu na honderden jaren erkennen wij
allen, dat hij de grootste kunstenaar was,
die ooit in ons land heeft geleefd. Nu we
ten wij, dat die arme miskende man in
werkelijkheid schatrijk was, doordat hij
alle mooie dingen van het leven te schil
deren wist op de nuchtere kaalheid van
een linnen doek.
ZUS VOOR HET EERST
ALLEEN OP REIS
door Greta Krol.
Zus zou voor het eerst alleen op reis gaan
en dat was 'n groote gebeurtenis voor haar,
want ze was pas negen jaar en dan alleen
op reis, dat vond ze een groote gebeurte
nis. Ze zou met de trein naar Tante Mathil-
de gaan in Amsterdam, want thuis hadden
ze 'n klein broertje gekregen en nu hadden
ze 't daar allemaal veel te druk om haar
naar den trein te brengen. Wel zou vader
haar naar 't Stationsplein brengen maar
dan moest hij ook gauw weg. Eindelijk
was het gewichtig oogenblik daar. Ze zei
allemaal goeden dag en toen ging ze gauw
met vader mee. Vol moed ging Zus op 't
perron af. Eerst kocht ze aan 't loket een
kaartje voor Amsterdam. Ze kende het
versje heelemaal uit haar hoofd, dat ze
haar thuis hadden geleerd. „Een kaartje
enkele reis naar Amsterdam, tweede klas."
En toen ze het kaartje had, wilde ze het
perron oploopen, maar 'n man met een
dienstpet op hield haar stil en zei; „Hola
zus, geef mij je kaartje eens".
„Ik heb hem wel," zei zus, „maar je
1 krijgt hem niet!"
„Ja hoor eens", hernam de man, „Ik
moet hem maar eventjes knippen!"
Zus ,die het nu begreep, gaf 't kaartje,
en toen ze 't terug had, stopte ze het diep
in de zak van haar manteltje. Vlug liep ze
het perron op en zag daar een trein staan.
„Kijk", dacht ze bij zichzelf, „Die staat
daar mooi voor me klaar."
Ze stapte vlug in den trein of daar ging
de fluit en de trein zette zich in beweging.
Zus keek eens om zich heen. De heele cou
pé zat vol menschen. Er zat ook een ander
klein meisje in met haar moeder. Weldra
had zus vriendschap met haar aangeknoopt.
Toen zij 'n tijd gereden hadden kwam de
conducteur om de kaartjes te knippen.
„O", dacht zus verschrikt, „waar heb ik
nu mijn kaartje gelaten?"
En toen de conducteur kwam zat ze nog
steeds te zoeken. Eindelijk vond ze het,
diep in haar zak. Toen de conducteur het
kaartje bekeek, veranderde zijn lachend
gezicht. „Moet je naar Amsterdam, kleine?"
vroeg hij.
„Ja mijnheer", antwoordde Zus met een
angstig gezicht.
„Nu, dan zit je in de verkeerde trein.
Deze gaat naar Den Haag."
Nu mengde de moeder van het andere
meisje zich in 't gesprek.
„Moet ze naar Amsterdam?" vroeg ze.
„Jawel mevrouw", antwoordde de conduc
teur.
„O", zei de moeder van 't meisje, „dan
zal ik ze wel mee terugnemen. Ik moet
toch weer naar Amsterdam!"
„O, graag mevrouw", zei zus en keek
haar met dankbare oogen aan.
Toen zij in Den Haag waren aangeko
men, ging mevrouw eerst nog wat koopen
en toen stapte ze met zus in den trein die
naar Amsterdam ging. In Amsterdam aan
gekomen stond tante al vol ongerustheid
te wachten. Toen de dame alles verteld
had, bedankte tante haar hartelijk. Zus
ging met tante gauw naar huis en vertelde
al haar wederwaardigheden. Ze maakte
een heerlijke vacantie door en kwam uit
gerust weer thuis, waar ze 'n schattig
broertje vond.
tot
uoor Oom wim.
XXIV.
Voor de knechts dien avond te ruste gin
gen, waren in stilte alle maatregelen ge
nomen, die tot arrestatie leiden zouden van.
het heele zestal.
Het bewuste raam zou de toegang zijn
tot, de woning. De grendel zou weggela
ten blijven. In het vertrek zelf zouden de
vier politieagenten gereed slaan om den
een na den ander, die door het raam kwam,
onschadelijk te maken en de twee veld
wachters zouden onverwachts de twee
mannen op den uitkijk bespringen en voor
ze het wisten de armen binden en moch
ten ze zich verzetten door een bekenden
gieep, zooals de boksers dien toepasten,
weerloos maken. Zoo was afgesproken, en
zoo zou het gaan ook.
Wie den volgenden avond omstreeks twaalf
uur op pad ware geweest en den weg naar
de boerderij had ingeslagen, die daar bui
ten het dorp eenzaam lag te midden van
bonte weiden en lachendé velden, die had
zes zwijgende stoere kerels behoedzaam
zien naderen en had zeker bij nadere be
schouwing vreemd opgekeken, alle zes te
zien met maskers met grijnzende gezich
ten met' gore, gelige tinten.
Uit de omzichtigheid, waarmee ze lie
pen en uit den bespiedenden blik die ze
rondom zich wierpen, zou men dadelijk
opgemerkt hebben, dat ze niets goeds in
d'r schild voerden en zeker hier of daar
hun slag wilden slaan.
Hoe dichter ze bij de boerderij kwa
men, hoe voorzichtiger en langzamer hun
tred werd.
Ei kijk! oude lorren van sokken f wor
den over de schoenen getrokken en nu
worden naar 't schijnt door den hop
man, "fluisterend de bevelen gegeven; het
groepje splitst zich in tweeën; een viertal
gaat naar het raam, dat in de achterkeu
ken uitkomt; een neemt plaats bij de
voordeur en de zesde gaat staan aan een
voetpad, dat naar den achterkant van de
woning leidt.
In de boerderij zelf is het stil. Naar al
len schijn zijn de boer en de boerin, de
knechts en de meiden in diepe rust. Daar
ginds kondigt het klokje van het dorps
kerkje het middernachtelijk uur aan; het
uur dat door de bende bepaald was en
waarop onze politiemannen gerekend had
den. Zij allen zijn op post.
De twee veldwachters buiten en de vier
agenten in de achterkamer, met zorg weg
gedoken in de diepe bedstee, binnen.
Fluisterend geeft men buiten de laat
ste bevelen; fluisterend zegt de kapitein
van de politie „revolvers gereed'' binnen.
Nu kan het spel beginnen.
Het raam wordt opengedaan! Behoed
zaam klimt de een voor, de ander na met
de radheid van een volleerde inbreker
naar boven en alle vier gaan nu naar de
deur. die toegang geeft tot de gang, die
leidt naar de slaapkamer van den boer.
Op de tast gaan ze verder.
De deur is dicht! Wat nu?
Dat is het moment, waarop de vier ge
wapende mannen naar buiten springen en
de revolvers in den aanleg met donderen
de stem schreeuwen: „handen op", terwijl
één het licht aanknipt.
„Handen op"! klinkt in het nachtelijk
uur als een valsch geluid, dat de stilte
breekt, die hangt rond en in de boerderij.
„Sacra!Verraten"! zegt hijgend een
der maskers en vier paar handen gaan als
op een wenk naar boven en binnen het
kwartier zijn alle vier de sterke kluisters
om de polsen geslagen en worden ze één
voor één naar de keuken gedreven, waar
ze van hun maskers ontdaan thans daar
staan met beschaamde kaken voor de man
nen der wet, die zich van hun plicht op
heldhaftige wijze kweten.
Maar niet buiten ging het zoo vlug en
zoo gemakkelijk als binnen.
Niet zoodra hoorden ze, dat hun kame
raden geknipt waren, of ze zetten het op
een loopen, maar vielen dra in handen van
de veldwachters, die met den gummistok
danig zich teweer stelden en van weers
kanten gevoelige klappen uitgedeeld wer
den. Tenslotte mocht het echter ook den
veldwachters gelukken de twee „posters"
te binden en ze eveneens naar de keuken
te leiden, waar, zooals we zagen, de vier
inbrekers reeds „geknipt" zaten.
Inmiddels is al wat sliep, wakker ge
worden.
De knechts zijn opgestaan en de een
voor, de ander na, komen zien, wat al dat
rumoer en geblaf van Spits te beduiden
heeft.
De meid is ook naar beneden gekomen
en heeft angstig naar binnen gekeken en
gevraagd aan de vrouw, of soms een on
geluk gebeurd is.
(Wordt vervolgd).