Van Schaapherder
Fabrieksdirecteur
CORRESPONDENTIE
Annie Voordouw, Z'woude.
Vijf broertjes en drie zusjes is een aardig
koppeltje. Een groot huishouden is altijd
plezierig. Wat de een niet weet, weet de
ander. Dat zusje var. 10 jaar wil ik graag
5 Juli in de krant zetten, maar hoe heet
ze? Dat vergat je te schrijven, Annie. Ik
zal schrijven Zusje Voordouw, dan hoor ik
later den juisten naam. Dag Annie! Groe
ten thuis!
Greet Krol, Leiden. Zoo'n re
traite vergeet men niet licht. Ik kan me
dan ook begrijpen, dat allen het jammer
vonden, dat het afgeloopen was. Neen, der
gelijke dagen vergeet men niet. Om je ple
zier te doen, wil ik het versje plaatsen.
Maar is het eigen werk? Zoo, ja, dan zeg
ik: „Het dichten wordt al beter". Veel
groeten aan je ouders en voor jou'speciaal
de hand. Later vertel je me wel eens meer.
Daar is Greet en vertelt nu nog wat van
HET BEEKJE
Tusschen groene boomen, planten
Stroomt zoo helder als van glas,
't Kleine, leuke, klare beekje
Tusschen 't altijd frissche gras.
Als heel vroeg, al in den morgen,
D' eerste straal der zonne springt,
Naar de toppen van de boomen
Is 't of 't beekje zingt:
„Lieve zon, och zendt uw stralen,
„Naar de visschen in mijn nat,
„Naar de steenen aan mijn oever,
„Waar 'n vogel neemt z'n bad.
„Ja, dan zal 't vreugde wezen,
„Zelfs is blij de oude berk,
,,En ik stroom maar rustig verder
„En doe steeds mijn eigen werk."
Suzev. d. Zeeuw, Leiden. Het
feest van 't H. I^art zal zeker wel gegeven
zijn in den geest van dat van verleden jaar
«-n zóó zullen jullie weer een fijnen dag
hebben gehad. En hoor ik nu ook eens in
een langen brief, wat je zooal in de groote
vacantie doet. Ik wacht van jullie dien
brief af. Dag Suze! Veel groeten van mij
aan alle huisgenooten!
Corrie van Ee, Leiden. Kregen
jullie na 't examen 20 cent met z'n allen?
Dat was een heel bedrag in suikergoed en
snoep omgezet. En nu ben ik toch eens
benieuwd te hooren, wie dat examen be
hoorlijk gemaakt heeft. Ik wed, dat jullie
allen geslaagd zijn. Dag Corrie! Vertel me
nu eens, hoe je de groote vacantie hebt
doorgebracht en wat je zooal voor avon
turen beleefde.
Mien Wassenaar, Warmond.
Ja, mijn lief Nichtje, ik wil het nog eens
herhalen; wat geplaatst wordt, moet eer
stens eigen werk zijn en tweedens een
plaats waard zijn. Ik heb nog een stapel
copy liggen van verleden jaar en nog ja
ren terug, maar mijn vaste medewerkers
en -werksters gaan voor, omdat dit werk
behoorlijk is en voldoet aan de eischen,
die ik stel. Ik kan me begrijpen, dat je je
moeder moet helpen; in zoo'n groot huis
houden komt heel wat kijken. Heb ik al
van Cor, Henk en Kees de verjaardagen.
Zoo neen, geef ze dan eens op! Als het
stukje goed is, wordt het geplaatst. Maar.,
geduld! Dag. Mien! Veel groeten thuis!
Henri Molkenboer, Leiden.
Wat zijn de duifjes vreemd, als ze pas
uit de eitjes komen, is wel? Je schijnt ze
goed „tam" gemaakt te hebben; zoo maar
uit de hand eten, doen ze niet gauw. Leuk
is het op een boerderij, hé Henri? Vooral
den eersten keer is alles zoo vreemd. Dag
Henri! Hoor ik nog eens wat? Veel groeten
aan Vader, Moeder en de broertjes en
zusjes!
Jacques DevilLeiden. Een
brief schrijven is een quaestie van doen
Het is een uitstekende stijloefening en
hiermee gaat het precies, als met alles:
doende leert men. Ja Jacques, met zoo'n
schommel moet men voorzichtig zijn. Als
iets breekt, dan is een ongeluk gauw ge
beurd. Daarom is het zaak Adriaans va
der erbij te halen en niet zelf prutsen. Dag
Jacques! Vertel jij me eens, wat je zooal
in de groote vacantie uitspookt. Veel groe
ten aan de huisgenooten!
De Correspondentie is lang genoeg.
We zetten hier een punt.
Tot de volgende week.
Veel plezier en goed weer wensch ik U
allen.
Oom W i m.
DE VOGELS
door Anton Roels.
VIII.
We gaan vandaag samen praten over de
orde der pleviervogels. Ik wil allereerst
eenige kenmerken van deze vogels noe
men: ze hebben steeds elf slagpennen, ter
wijl het aantal halswervels vijftien of zes
tien is.
Families in deze orde zijn: plevieren,
meeuwen, Alken, duiven. Deze families
U vraagt
1. Waaruit bestaan cellen?
2. Wat zijn infusiediertjes?
3. Vader vraagt, wat „catastrof" eigenlijk
beteekent?
4. Ik las in de krant het woord exodus
Wat is dat?
5. De protestanten spreken van „Ouder
ling". Wat beteekent dat woord?
6. Wat is een medium?
Wii antwoorden
1. Wat bedoel je? het hokje voor een ge
vangene of het zeshoekig vakje van een
honingraat of en dat zul je ook wel
bedoelen, omdat je tweede vraag ermee in
verband staat de cellen waaruit mensch
en dier is opgebouwd.
Deze cellen bestaan uit een slijmerige
doorzichtige stof, van buitengewoon ge
compliceerde samenstelling en dat met een
vreemde naam heet, protoplasma.
2. Zijn levende wezens, die uit één cel
bestaan.
3. Dit schrijft men catastrophe en betee
kent ontknooping van een treurspel, ook
volksramp; groot onheil. (Dit zal vader wel
bedoelen!).
4. Dat is uittocht; uitgang. De exodus van
de Joden uit Egypte. Je kent die mooie ge
schiedenis van Mozes wel.
5. Dat is een lid van den Kerkeraad. Deze
leden moeten zorgen voor de zuiverheid
van de leer.
6. Dat is latijn en beteekent „het mid
den", ook tusschenpersoon.
„Medio" Mei zou beteekenen in het mid
den of omstreek de helft van Mei.
hebben onderling weer zeer groote ver
schillen.
Ik heb maar de eerste de beste familie
uitgekomen voor een nader onderzoek.
Bij de plevieren, wier karakteristieke
eigenschappen wel gevormd wordt door het
bezit van waadpooten, onderscheiden we
onder andere de volgende soorten: kievit,
hout- en watersnip, grutto, kemphaan,
wulp en kluit.
Allereerst de Kievit. Deze aardige vo
gel, met de typische pluim achter aan den
kop, komt voor in vrijwel alle lage landen
van ons werelddeel, van Azië (in het Wes
ten) en van Afrika (in het Noorden). Hij is
fraai gekleurd. Zijn „costuum" is samen
gesteld uit veertjes van groene, zilverach
tige, roestbruine, zwarte en witte kleuren.
De kievit is een stevig beest, dan door zijn
collega's niet al te lastig moet worden ge
vallen, want hij kan geducht van zich af
bijten, speciaal als het gaat om de verdedi
ging van nest en jongen. Hij voedt zich
vooral met insecten, maar ook met bessen.
Overdag vliegt het mannetje in wijde krin
gen boven het nest. Als er onraad dreigt,
maakt het vrouwtje allerlei sprongen en
bewegingen om den vijand te misleiden
betreffende de juiste plaats van het nest.
Reeds vroeg in het najaar trekt deze vogel
naar het Zuiden. Over de eieren van den
kievit hoef ik niets te zeggen; die zijn alom
bekend.
De grutto maakt een geluid, dat de schijn
wekt, alsof hij zijn eigen naam roept. Nog
beter dan de kievit weet hij zich aan te
passen bij de drassige landen, die hij be
woont. Het is een eerste-klas-stelten-loo-
per! Hij heeft een langen hals en een fer-
men, langen snavel, die hem natuurlijk bij
zonder goed van pas komen. Hij houdt er
een typische manier op na om neer te
strijken na de vlucht. Hij houdt de vleu
gels dan nog even uitgespreid.
De Tureluur (die ook wel eens tuut of
tuutling wordt genoemd) is ongeveer zoo
groot als een merel, maar het drassige
land, waarop hij verkeert, vereischt, dat
hij langere pooten bezit. Hij komt bij ons
meer voor dan de zooeven genoemde grutto.
Men kan hem trouwens ook gemakkelijker
benaderen, want hij is niet zoo schuw als
zijn familielid. De tureluur is een goed en
uitermate snel vlieger, hij heeft iets sier
lijks over zich bij het gaan en beweegt zich
ook met groote behendigheid in het water.
Hij is bont gekleurd, met veel bruingrijs
en witte en zwarte vlekjes. Hij voedt zich
met insecten, met visch enz.
De houtsnip komt meerendeels in ons
land voor in den tijd van de groote trek,
dus in voor- en najaar. Zijn kleur be
schermt hem tegen al te groote belangstel
ling van „ongewenschte vreemdelingen".
Als het donker begint te worden, trekt de
houtsnip op voedsel uit. Ook dit diertje
heeft de Schepper met bijzondere eigen
schappen begiftigd. Zijn snavel immers
heeft de functie van een soort tang, de
ondersnavel is bijzonder gevoelig en is
een prachtig tastzintuig. Bovendien kan
men in den harden bovensnavel een boor
zien.
Ook de watersnip ondervindt van zijn
langen, bijna elastischen snavel veel ge
mak. De veeren aan de staart maken een
vreemdsoortig geluid.
En nu, jongelui, is het voor vandaag weer
genoeg! Ik hoop dat jullie de volgende
maal weer allemaal present zijn.
(Wordt vervolgd).
Wie zijn jarig?
Van 5 Aug. tot en met 11 Aug.
Op 5 Augustus:
Frederik Friesema, Korevaarstraat 26.
Toosje v. Kestel, C 95, Ter Aar.
Hubert Mentink, Zoeterw. weg 2.
Petrus Hoogeboom, Hoogmade B 328.
Cor Bernsen, Breestraat 157.
Ella Hersche, J. W. Frisostraat 2.
Op 6 Augustus:
Catharina Langeveld, Sophiastraat 8.
Lou van Haastregt, Langebrug 79.
Henk van Wel, Garenmarkt 44.
Rika Hoogeveen, Lange Wolst. 4.
Tilly Hoogeveen, Noorden.
Cornelia Heemskerk, Heerenw. 437, Lisse.
Jaap v. Leeuwen, Weipoort B 74, Z'woude.
Op 7 Augustus:
Cor van Leeuwen, Schoolstr. 45, V'schoten.
Maarten Bader, Noordeinde 37, Zevenhoven
Mina Tetteroo, Mgr. Broerestraat 15, te
Voorhout.
Op 8Augustus:
Mien de Bruijn, Hoogewoerd.
Cor v. Kestel, Kerkp. C 95, Ter Aar.
Piet Wayer, Dr. v. Noortstr. 95, Stompwijk
Wim Slierings, Wald. Pyrrn.str. 64.
Bernard Haverkamp, Oranjestr. 64, Alphen
Greetje Kok, Binnevestgr. 17.
Rinus v. Kempen, Hoorn, Alphen.
Jan Doedens, Langebr. 87a.
Rika Hoogeveen, Valkenstr. 14.
Jean Staats, Hoogl. Kerkgr. 3.
Op 9 Augustus:
Marietje v. d. Meer, R'veen B 161.
Arie en Dirk Koolloos, Hooge Morschweg
112, Oegstgeest.
Frans Goddijn, waar?
Harry Thorn, Anna v. Saksenstraat 3.
Op 10 Augusutus:
Marie Bakker, R'veen, B 347.
Piet Vlasveld, Lage Rijndijk 28 b.
Johanna Tetteroo, Mgr. Broerestraat 15 te
Voorhout.
Theo Fleur, Oude Rijn 106.
Gé Bergers, Doezastraat 23.
Gé Schrama, waar?
Rietje Molenk, Hofdijk 1, Oegstgeest.
Coba en Nellie Overveen, Tuinpad 31 te
Wassenaar.
Op 11 Augustus:
Arie Ruigrok, Molenstraat 21a, NoordWijk.
Harry v. Vonderen, Marislaan 15.
Cor van Haastregt, Dorpstr. D 76, H'woude
Paul van Berge Henegouwen, Aalm. 12.
Jac. Hoogeveen, Noorden B 74.
Piet v. d. Pouw, Hoogmade.
Antoon v. Dijk, Oosteindschew. 24, Berg-
schenhoek.
Ik feliciteer de jarigen.
Oom Wim.
VERANDERING VAN
TEMPERATUUR
door Dora Kniest.
Slot IV.
En toch! als zij kon helpen zou ze het
maar doen, en meteen vanmiddag. Eerst
ging ze naar juffrouw Mare, en vertelde
alles, ze kreeg een flinke berisping, en
moest het toen voor de klas vertellen. De
juffrouw zei, dat ze Corrie om vergeving
moest vragen, dan kon de zaak weer goed
komen. Vanavond nog, beloofde ze.
Toen ze uit school thuis kwam, beken
de ze het ook aan haar moeder, en zei dat
ze uit haar spaarpot een nieuw schort
voor Corrie zou koopen, en een mooi bou
quet. Moeder gaf haar ook een flink
standje, en zei, dat ze eerst moest gaan.
Het viel toch niet mee; hoe dichter ze
bij het huis kwam, hoe zwaarder haar
beenen werden. Toen ze de bel vast had,
twijfelde ze nog. Toch maar doorzetten
dacht ze. De bel ging over, Corrie's moe
der deed open, ze zag er zeer vermoeid
uit. „Dag mevrouw", mag ik Corrie mis
schien even zien, ik heb haar wat te ver
tellen, ook tegen U. Eerst vertelde ze de
geschiedenis aan Corrie's moeder, en toen
mocht ze even naar Corrie. „Maar niet te
druk zijn", zei ze. Heel zachtjes deed ze
de deur open, ze schrok toen ze Corrie
zoo zag liggen, en herkende haar haast
niet meer. Ze liep zachtjes naar het bed,
en nam een uitgeteerde hand, die boven
de dekens lag. Een lichte schok ging door
de zieke, en opende de oogen.
„Corrie", riep Nel, „vergeef het me, ik
ben de oorzaak van je ziekte, ik ben zoo
valsch geweest, de schuld op jou te schui
ven. O Corrie vergeef me, de heele klas
weet het nu". Een lichte glans kwam er
in de door ziekte verflauwde oogen. Nu
is het goed, fluisterde ze. En werkalijk
werd het toen goed, met den dag werd ze
beter, elke dag na schooltijd kwam Nel
een poosje bij haar, vertelde hoe de dag
op school geweest was, las een stukje
voor en speelde met de broertjes, wat ze
zoo heerlijk vond. Zoo leerde ze langza
merhand iets voor anderen over te heb
ben, en er ontstond een hechte vriend
schap tusschen de twee, die eerst tegen
elkaar stonden. Op school waren ze ook
zoo blij toen de zieke weer terug was en
van dien stonde af aan, was de oude geest
van orde en verdraagzaamheid terugge
keerd en werd het een voorbeeld van een
klas, dat wel door de juffrouw een „ju
weeltje" mocht genoemd worden.
JANTJE VRAAGT
door Tante Marie.
Moesje weet U ook:
Waarom de zon zoo hoog daar staat?
Nog hooger dan de kerk?
En 's avonds weer verdwijnen gaat,
Als pa komt van 't werk?
Waarom de maan straks komen gaat,
In plaats van nu de zon?
Ik zag dit wel eens 's avonds l,aat,
Als ik niet slapen kon.
Waarom de poes zich niet eens scheert,
^let als papa dit doet?
Zij heef toch ook een snor als hij,
Dit vind ik niet, zoo 't moet.
Waarom papa geen haren heeft,
Daar boven op z'n bol.
Mij dunkt, dat is niet goed verdeeld:
Wij zitten zelfs te vol.
Waarom ik naar de school moet gaan,
Al bleef ik liever hier?
Ik geef om leeren, moesjelief,
Dit weet u wel, geen zier.
En Moeke lacht -en luistert toe
En hoor de vragen aan.
Tot Zandman komt, die 't antwoord geeft
En Jantje is voldaan.
NAAR BUITEN
door Cor van Diest.
IX.
Jacob bleef koppig en eigenwijs, wat
Lily heel onpleizierig vond. Zij zag er nu
blozend uit en was weer geheel de zelfde
van vóór haar ziekte. Ze zou op de boer
derij blijven tot het eind van de groote
vacantie.
Allerlei werkjes deed ze nu, zooais kip
pen voeren, eieren rapen en zoo meer van
die kleine karweitjes. Maar ook binnens
huis maakte ze zich graag verdienstelijk
en hielp ze Mien de vaten wasschen of
kousen stoppen.
Over een paar dagen was het nu Za
terdag voor Pinksteren. Dat was dam Lui
lakdag, vertelde Mien. „Doe je dan ook
mee?"
„Wat is dat, Luilakdag?'' vroeg Lily
verbaasd.
„O, dan staan we allemaal heel v\»eg
op om maar de eerste te kunnen zijn. be
grijp je? Wie dan het laatste opstaat is
de luilak! Die krijgt dan een bosje brand
netels", vertelde Mien.
„O stel je voor!" grapte Lily. „En mag
je die dan in een vaasje zetten?"
„Zou je wel willen", zei Mien; ,die mag
je heel netjes op jurk of blouse spelden,
hoor. Staat maar wat mooi! Doe je ook
mee?"
„Natuurlijk; maar ik maak heuscn wel
dat ik vroeg opsta, hoor!"
„Verleden jaar hadden we zoo'n koste
lijke grap", vertelde Mien. „Toen wat Ja
cob ons allemaal voor; hij was zoo stil zijn
bed uitgegaan dat niemand hem gehoerd
had. Hij had toen meteen zijn boterham
gegeten en was naar buiten gegaan. Nie
mand had gezien waar hij naar toeging,
't Werd koffietijd en dan hebben we op
Luilakdag altijd warme bollen
„Wat zijn dat, warme bollen", viel
Lily in.
„Nou dat zijn krentenbollen; die brengt
de bakker dan warm!"
„We zaten dan juist om de tafel voor de
warme bollen, maar Jacob was nog niet
te zien! Toen de bollen op waren, was die
jongen nog niet te bekennen. Eindelijk
moest vader toevallig langs den hooiberg
en daar lag mijnheer te slapen! Had hij
toch zijn warme bollen verspeeld!
Gelukkig had moeder er nog een paar
voor hem bewaard; ja, dat mag eigenlijk
niet, want wie zich verslaapt, mist zijn
warme bollen.
Maar moeder zei dat Jacob zich eigen
lijk niet verslapen had; hij was de eerste
beneden geweest, dus dat slaapje viel er
dan maar buiten!
Leuk vond Lily dat! Ze hoopte maar
dat zij zich niet zou verslapen! Ook Jacob
peinsde over den luilaksdag. Maar kom,
hij behoefde zich nu eigenlijk niet druk
te maken. Natuurlijk dat stadskind zou
zich verslapen!
Toch durfde hij 's nachts bijna niet te
gaan slapen! Verbeeld je dat hij zich ver-"
slapen zou! Wat zou dat nuffie lachen!
Dat zou haar niet glad zitten, hoor! En
zoo gebeurde het dat Jacob zich den ge-
heelen nacht had wakker gehouden, maar
tegen den ochtend zijn oogen niet moer
kon openhouden en.... in slaap viel!
Lang sliep hij echter niet; met een
schrik werd hij wakker. Half zeven! Zou
den de anderen al wakker zijn? Vlug kleed
de hij zich en haastte zich naar beneden.
Gelukkig, hij hoorde nog niets. Maar hij
was toch niet de eerste; Lily zat al in de
keuken!
„Je valt me mee!" kon Jacob niet na
laten te zeggen.
„Vind je dat?" vroeg Lily vriendelijk.
„Ja", zei Jacob, „ik dacht zoo dat stads-
menschen altijd laat opstaan".
(Wordt vervolgd).
tol
XXII.
Jan zoekt met Spits een beschaduwd
plekje in den boomgaard en legt zich daar
languit in het zachte gras, tot het klokje
van tweeën allen ten arbeid roept.
Een mooie tijd om te denken en plannen
te beramen om de Zigeuners te zien en te
hooren, zonder zelf gezien en gehoord te
worden.
Spits wil stoeien en ravotten met' zijn
baas, maar dat zit hem niet glad.
Neen Spits, niet doen! Koesj, stil nu!
Zie je niet, dat je baas zwaar denkt en
plannen smeedt om misschien andere plan
nen te verijdelen? Zie je dat niet?
Ja, Spits is blij zijn baas terug te zien.
Hij kan gewoon niet buiten hem.
Ware Jan nog langer weggebleven, dan
had ook Spits de schapen, de schapen ge
laten en was hij op zoek gegaan naar zijn
baas en niet gerust voor hij hem gevon
den had.
Nu Jan er weer is, is Spits rustig en legt
zich blij grommend aan de voeten van
Jan.
Ja Spitsje, je weet nog niet, wat ik
gezien heb en je begrijpt ook nog niet, wat
ons kan boven het hoofd hangen. Ik heb
leelijke zwarte kroeskoppen gezien, waar
jij bang voor bent, maar ik niet. Ik wed,
dat" ik harder kan loopen dan zij. Maar,
wat zeg ik! Jij slaapt geloof ik en laat mij
maar redeneeren. Toe dan luie rakker!
Ga je gang maar 'ik weet wat ik weet en
ga mijn Duitsche woordjes leeren, want
Zaterdag zal mijn ouwe vriend mij duch
tig aan den tand voelen, heeft ie gezegd.
Jan nestelt zich behaaglijk tegen den
heuvel, begroeid met struikgewas en zoo
dicht haast, dat een vreemde, die naderen
zou van den weg af niemand zou zien; noch
Jan, noch Spits.
Weldra is Jan zóó in zijn Duitsche woor
den en regels en lessen verdiept, dat hij
bijna de voetstappen niet gehoord had van
twee mannen, die voor een wijle blijven
stilstaan en evën zullen rusten, vlak boven
de ligplaats van Jan, zoodat hij ieder woord
duidelijk kan opvangen.
De twee mannen spreken een taaltje,
dat veel weg heeft van het Duitsch en wel
zooveel, dat Jan voldoende verstaat, wat
die twee „Zigeuners" te bespreken heb
ben.
Spits wil opspringen. Jan beduidt hem
stil te blijven liggen en hij ware slecht
afgericht als herdershond, als hij trots het
bevel van zijn baas toch geblaft had, of te
voorschijn ware gesprongen.
Jan luistert scherp toe en hem ontgaat
geen woord.
Heb je alles goed bekeken op de boer
derij?
Ja, ik weet een raampje, waardoor we
gemakkelijk kunnen binnenkomen.
En wanneer zullen we dien dikzak
van een boer een bezoek brengen?
Morgen avond om 12 uur, als de klok
slaat op gindsche kerk:
Goed kameraad! Geen honden gezien?
Neen! Niks gezien.
Ook mannen gezien!
Neen, alleen een meid, maar die slaan
we met een slag voor de vlakte.
En de boerin?
Klein en gezet vrouwtje. Niks waard?
Zou der geld zijn?
Nou ik geloof het wel? Hij zal ons
de plaats moeten wijzen, waar zich de buit
bevindt, ofwe trakteeren hem op een
pak slaag, dat ie blij zal zijn te doen, wat
wij vragen.
Met hoeveel man gaan we?
Met vier zou ik zeggen en twee op
wacht, is zes.
Dus alle groote mansvolk mee! En wie
blijft dan in het kamp.
De wijven en dat is genoeg! Die zul
len ze niet schaken.
Een rauwe lach klinkt uit den breeden
mond dier twee ongure mannen, die nu
opspringen en langzaam zich haasten om
het kamp te bereiken, waar tot in de fines
ses zal worden uitgewerkt en aan de goed
keuring van de vergadering zal worden
onderworpen het plan om in te breken bij
den boer, die daar eenzaam woont en naar
het schijnt er goed bij zit.
Dat plan wordt aangenomen; wordt uit
voerbaar geacht en elk dier mannen, zal
zich vermommen en om zich niet te ver
raden, geen woord spreken. En als het
lukt, dan zal er feest zijn in het kamp.
Dan zullen de vrouwen zorgen voor dam
pende schotels met wildbraad en schui
mend bier, dan zal er vretugde zijn, bij dans
en zang en spel tot de dagvorstin haar
troon bestijgt en haar stralen zendt boven
het dal, waar het kamp is opgeslagen.
En terwijl daar besproken wordt, hoe
de inbraak gepleegd zal worden, heeft Jan
in een persoonlijk onderhoud met den boer
alles verteld wat hij hoorde van die twee
mannen, die vast „Zigeuners" waren.
(Wordt vervolgd).