Van Schaapherder Fabrieksdirecteur CORRESPONDENTIE Annie Voordouw, Z'woude. Vijf broertjes en drie zusjes is een aardig koppeltje. Een groot huishouden is altijd plezierig. Wat de een niet weet, weet de ander. Dat zusje var. 10 jaar wil ik graag 5 Juli in de krant zetten, maar hoe heet ze? Dat vergat je te schrijven, Annie. Ik zal schrijven Zusje Voordouw, dan hoor ik later den juisten naam. Dag Annie! Groe ten thuis! Greet Krol, Leiden. Zoo'n re traite vergeet men niet licht. Ik kan me dan ook begrijpen, dat allen het jammer vonden, dat het afgeloopen was. Neen, der gelijke dagen vergeet men niet. Om je ple zier te doen, wil ik het versje plaatsen. Maar is het eigen werk? Zoo, ja, dan zeg ik: „Het dichten wordt al beter". Veel groeten aan je ouders en voor jou'speciaal de hand. Later vertel je me wel eens meer. Daar is Greet en vertelt nu nog wat van HET BEEKJE Tusschen groene boomen, planten Stroomt zoo helder als van glas, 't Kleine, leuke, klare beekje Tusschen 't altijd frissche gras. Als heel vroeg, al in den morgen, D' eerste straal der zonne springt, Naar de toppen van de boomen Is 't of 't beekje zingt: „Lieve zon, och zendt uw stralen, „Naar de visschen in mijn nat, „Naar de steenen aan mijn oever, „Waar 'n vogel neemt z'n bad. „Ja, dan zal 't vreugde wezen, „Zelfs is blij de oude berk, ,,En ik stroom maar rustig verder „En doe steeds mijn eigen werk." Suzev. d. Zeeuw, Leiden. Het feest van 't H. I^art zal zeker wel gegeven zijn in den geest van dat van verleden jaar «-n zóó zullen jullie weer een fijnen dag hebben gehad. En hoor ik nu ook eens in een langen brief, wat je zooal in de groote vacantie doet. Ik wacht van jullie dien brief af. Dag Suze! Veel groeten van mij aan alle huisgenooten! Corrie van Ee, Leiden. Kregen jullie na 't examen 20 cent met z'n allen? Dat was een heel bedrag in suikergoed en snoep omgezet. En nu ben ik toch eens benieuwd te hooren, wie dat examen be hoorlijk gemaakt heeft. Ik wed, dat jullie allen geslaagd zijn. Dag Corrie! Vertel me nu eens, hoe je de groote vacantie hebt doorgebracht en wat je zooal voor avon turen beleefde. Mien Wassenaar, Warmond. Ja, mijn lief Nichtje, ik wil het nog eens herhalen; wat geplaatst wordt, moet eer stens eigen werk zijn en tweedens een plaats waard zijn. Ik heb nog een stapel copy liggen van verleden jaar en nog ja ren terug, maar mijn vaste medewerkers en -werksters gaan voor, omdat dit werk behoorlijk is en voldoet aan de eischen, die ik stel. Ik kan me begrijpen, dat je je moeder moet helpen; in zoo'n groot huis houden komt heel wat kijken. Heb ik al van Cor, Henk en Kees de verjaardagen. Zoo neen, geef ze dan eens op! Als het stukje goed is, wordt het geplaatst. Maar., geduld! Dag. Mien! Veel groeten thuis! Henri Molkenboer, Leiden. Wat zijn de duifjes vreemd, als ze pas uit de eitjes komen, is wel? Je schijnt ze goed „tam" gemaakt te hebben; zoo maar uit de hand eten, doen ze niet gauw. Leuk is het op een boerderij, hé Henri? Vooral den eersten keer is alles zoo vreemd. Dag Henri! Hoor ik nog eens wat? Veel groeten aan Vader, Moeder en de broertjes en zusjes! Jacques DevilLeiden. Een brief schrijven is een quaestie van doen Het is een uitstekende stijloefening en hiermee gaat het precies, als met alles: doende leert men. Ja Jacques, met zoo'n schommel moet men voorzichtig zijn. Als iets breekt, dan is een ongeluk gauw ge beurd. Daarom is het zaak Adriaans va der erbij te halen en niet zelf prutsen. Dag Jacques! Vertel jij me eens, wat je zooal in de groote vacantie uitspookt. Veel groe ten aan de huisgenooten! De Correspondentie is lang genoeg. We zetten hier een punt. Tot de volgende week. Veel plezier en goed weer wensch ik U allen. Oom W i m. DE VOGELS door Anton Roels. VIII. We gaan vandaag samen praten over de orde der pleviervogels. Ik wil allereerst eenige kenmerken van deze vogels noe men: ze hebben steeds elf slagpennen, ter wijl het aantal halswervels vijftien of zes tien is. Families in deze orde zijn: plevieren, meeuwen, Alken, duiven. Deze families U vraagt 1. Waaruit bestaan cellen? 2. Wat zijn infusiediertjes? 3. Vader vraagt, wat „catastrof" eigenlijk beteekent? 4. Ik las in de krant het woord exodus Wat is dat? 5. De protestanten spreken van „Ouder ling". Wat beteekent dat woord? 6. Wat is een medium? Wii antwoorden 1. Wat bedoel je? het hokje voor een ge vangene of het zeshoekig vakje van een honingraat of en dat zul je ook wel bedoelen, omdat je tweede vraag ermee in verband staat de cellen waaruit mensch en dier is opgebouwd. Deze cellen bestaan uit een slijmerige doorzichtige stof, van buitengewoon ge compliceerde samenstelling en dat met een vreemde naam heet, protoplasma. 2. Zijn levende wezens, die uit één cel bestaan. 3. Dit schrijft men catastrophe en betee kent ontknooping van een treurspel, ook volksramp; groot onheil. (Dit zal vader wel bedoelen!). 4. Dat is uittocht; uitgang. De exodus van de Joden uit Egypte. Je kent die mooie ge schiedenis van Mozes wel. 5. Dat is een lid van den Kerkeraad. Deze leden moeten zorgen voor de zuiverheid van de leer. 6. Dat is latijn en beteekent „het mid den", ook tusschenpersoon. „Medio" Mei zou beteekenen in het mid den of omstreek de helft van Mei. hebben onderling weer zeer groote ver schillen. Ik heb maar de eerste de beste familie uitgekomen voor een nader onderzoek. Bij de plevieren, wier karakteristieke eigenschappen wel gevormd wordt door het bezit van waadpooten, onderscheiden we onder andere de volgende soorten: kievit, hout- en watersnip, grutto, kemphaan, wulp en kluit. Allereerst de Kievit. Deze aardige vo gel, met de typische pluim achter aan den kop, komt voor in vrijwel alle lage landen van ons werelddeel, van Azië (in het Wes ten) en van Afrika (in het Noorden). Hij is fraai gekleurd. Zijn „costuum" is samen gesteld uit veertjes van groene, zilverach tige, roestbruine, zwarte en witte kleuren. De kievit is een stevig beest, dan door zijn collega's niet al te lastig moet worden ge vallen, want hij kan geducht van zich af bijten, speciaal als het gaat om de verdedi ging van nest en jongen. Hij voedt zich vooral met insecten, maar ook met bessen. Overdag vliegt het mannetje in wijde krin gen boven het nest. Als er onraad dreigt, maakt het vrouwtje allerlei sprongen en bewegingen om den vijand te misleiden betreffende de juiste plaats van het nest. Reeds vroeg in het najaar trekt deze vogel naar het Zuiden. Over de eieren van den kievit hoef ik niets te zeggen; die zijn alom bekend. De grutto maakt een geluid, dat de schijn wekt, alsof hij zijn eigen naam roept. Nog beter dan de kievit weet hij zich aan te passen bij de drassige landen, die hij be woont. Het is een eerste-klas-stelten-loo- per! Hij heeft een langen hals en een fer- men, langen snavel, die hem natuurlijk bij zonder goed van pas komen. Hij houdt er een typische manier op na om neer te strijken na de vlucht. Hij houdt de vleu gels dan nog even uitgespreid. De Tureluur (die ook wel eens tuut of tuutling wordt genoemd) is ongeveer zoo groot als een merel, maar het drassige land, waarop hij verkeert, vereischt, dat hij langere pooten bezit. Hij komt bij ons meer voor dan de zooeven genoemde grutto. Men kan hem trouwens ook gemakkelijker benaderen, want hij is niet zoo schuw als zijn familielid. De tureluur is een goed en uitermate snel vlieger, hij heeft iets sier lijks over zich bij het gaan en beweegt zich ook met groote behendigheid in het water. Hij is bont gekleurd, met veel bruingrijs en witte en zwarte vlekjes. Hij voedt zich met insecten, met visch enz. De houtsnip komt meerendeels in ons land voor in den tijd van de groote trek, dus in voor- en najaar. Zijn kleur be schermt hem tegen al te groote belangstel ling van „ongewenschte vreemdelingen". Als het donker begint te worden, trekt de houtsnip op voedsel uit. Ook dit diertje heeft de Schepper met bijzondere eigen schappen begiftigd. Zijn snavel immers heeft de functie van een soort tang, de ondersnavel is bijzonder gevoelig en is een prachtig tastzintuig. Bovendien kan men in den harden bovensnavel een boor zien. Ook de watersnip ondervindt van zijn langen, bijna elastischen snavel veel ge mak. De veeren aan de staart maken een vreemdsoortig geluid. En nu, jongelui, is het voor vandaag weer genoeg! Ik hoop dat jullie de volgende maal weer allemaal present zijn. (Wordt vervolgd). Wie zijn jarig? Van 5 Aug. tot en met 11 Aug. Op 5 Augustus: Frederik Friesema, Korevaarstraat 26. Toosje v. Kestel, C 95, Ter Aar. Hubert Mentink, Zoeterw. weg 2. Petrus Hoogeboom, Hoogmade B 328. Cor Bernsen, Breestraat 157. Ella Hersche, J. W. Frisostraat 2. Op 6 Augustus: Catharina Langeveld, Sophiastraat 8. Lou van Haastregt, Langebrug 79. Henk van Wel, Garenmarkt 44. Rika Hoogeveen, Lange Wolst. 4. Tilly Hoogeveen, Noorden. Cornelia Heemskerk, Heerenw. 437, Lisse. Jaap v. Leeuwen, Weipoort B 74, Z'woude. Op 7 Augustus: Cor van Leeuwen, Schoolstr. 45, V'schoten. Maarten Bader, Noordeinde 37, Zevenhoven Mina Tetteroo, Mgr. Broerestraat 15, te Voorhout. Op 8Augustus: Mien de Bruijn, Hoogewoerd. Cor v. Kestel, Kerkp. C 95, Ter Aar. Piet Wayer, Dr. v. Noortstr. 95, Stompwijk Wim Slierings, Wald. Pyrrn.str. 64. Bernard Haverkamp, Oranjestr. 64, Alphen Greetje Kok, Binnevestgr. 17. Rinus v. Kempen, Hoorn, Alphen. Jan Doedens, Langebr. 87a. Rika Hoogeveen, Valkenstr. 14. Jean Staats, Hoogl. Kerkgr. 3. Op 9 Augustus: Marietje v. d. Meer, R'veen B 161. Arie en Dirk Koolloos, Hooge Morschweg 112, Oegstgeest. Frans Goddijn, waar? Harry Thorn, Anna v. Saksenstraat 3. Op 10 Augusutus: Marie Bakker, R'veen, B 347. Piet Vlasveld, Lage Rijndijk 28 b. Johanna Tetteroo, Mgr. Broerestraat 15 te Voorhout. Theo Fleur, Oude Rijn 106. Gé Bergers, Doezastraat 23. Gé Schrama, waar? Rietje Molenk, Hofdijk 1, Oegstgeest. Coba en Nellie Overveen, Tuinpad 31 te Wassenaar. Op 11 Augustus: Arie Ruigrok, Molenstraat 21a, NoordWijk. Harry v. Vonderen, Marislaan 15. Cor van Haastregt, Dorpstr. D 76, H'woude Paul van Berge Henegouwen, Aalm. 12. Jac. Hoogeveen, Noorden B 74. Piet v. d. Pouw, Hoogmade. Antoon v. Dijk, Oosteindschew. 24, Berg- schenhoek. Ik feliciteer de jarigen. Oom Wim. VERANDERING VAN TEMPERATUUR door Dora Kniest. Slot IV. En toch! als zij kon helpen zou ze het maar doen, en meteen vanmiddag. Eerst ging ze naar juffrouw Mare, en vertelde alles, ze kreeg een flinke berisping, en moest het toen voor de klas vertellen. De juffrouw zei, dat ze Corrie om vergeving moest vragen, dan kon de zaak weer goed komen. Vanavond nog, beloofde ze. Toen ze uit school thuis kwam, beken de ze het ook aan haar moeder, en zei dat ze uit haar spaarpot een nieuw schort voor Corrie zou koopen, en een mooi bou quet. Moeder gaf haar ook een flink standje, en zei, dat ze eerst moest gaan. Het viel toch niet mee; hoe dichter ze bij het huis kwam, hoe zwaarder haar beenen werden. Toen ze de bel vast had, twijfelde ze nog. Toch maar doorzetten dacht ze. De bel ging over, Corrie's moe der deed open, ze zag er zeer vermoeid uit. „Dag mevrouw", mag ik Corrie mis schien even zien, ik heb haar wat te ver tellen, ook tegen U. Eerst vertelde ze de geschiedenis aan Corrie's moeder, en toen mocht ze even naar Corrie. „Maar niet te druk zijn", zei ze. Heel zachtjes deed ze de deur open, ze schrok toen ze Corrie zoo zag liggen, en herkende haar haast niet meer. Ze liep zachtjes naar het bed, en nam een uitgeteerde hand, die boven de dekens lag. Een lichte schok ging door de zieke, en opende de oogen. „Corrie", riep Nel, „vergeef het me, ik ben de oorzaak van je ziekte, ik ben zoo valsch geweest, de schuld op jou te schui ven. O Corrie vergeef me, de heele klas weet het nu". Een lichte glans kwam er in de door ziekte verflauwde oogen. Nu is het goed, fluisterde ze. En werkalijk werd het toen goed, met den dag werd ze beter, elke dag na schooltijd kwam Nel een poosje bij haar, vertelde hoe de dag op school geweest was, las een stukje voor en speelde met de broertjes, wat ze zoo heerlijk vond. Zoo leerde ze langza merhand iets voor anderen over te heb ben, en er ontstond een hechte vriend schap tusschen de twee, die eerst tegen elkaar stonden. Op school waren ze ook zoo blij toen de zieke weer terug was en van dien stonde af aan, was de oude geest van orde en verdraagzaamheid terugge keerd en werd het een voorbeeld van een klas, dat wel door de juffrouw een „ju weeltje" mocht genoemd worden. JANTJE VRAAGT door Tante Marie. Moesje weet U ook: Waarom de zon zoo hoog daar staat? Nog hooger dan de kerk? En 's avonds weer verdwijnen gaat, Als pa komt van 't werk? Waarom de maan straks komen gaat, In plaats van nu de zon? Ik zag dit wel eens 's avonds l,aat, Als ik niet slapen kon. Waarom de poes zich niet eens scheert, ^let als papa dit doet? Zij heef toch ook een snor als hij, Dit vind ik niet, zoo 't moet. Waarom papa geen haren heeft, Daar boven op z'n bol. Mij dunkt, dat is niet goed verdeeld: Wij zitten zelfs te vol. Waarom ik naar de school moet gaan, Al bleef ik liever hier? Ik geef om leeren, moesjelief, Dit weet u wel, geen zier. En Moeke lacht -en luistert toe En hoor de vragen aan. Tot Zandman komt, die 't antwoord geeft En Jantje is voldaan. NAAR BUITEN door Cor van Diest. IX. Jacob bleef koppig en eigenwijs, wat Lily heel onpleizierig vond. Zij zag er nu blozend uit en was weer geheel de zelfde van vóór haar ziekte. Ze zou op de boer derij blijven tot het eind van de groote vacantie. Allerlei werkjes deed ze nu, zooais kip pen voeren, eieren rapen en zoo meer van die kleine karweitjes. Maar ook binnens huis maakte ze zich graag verdienstelijk en hielp ze Mien de vaten wasschen of kousen stoppen. Over een paar dagen was het nu Za terdag voor Pinksteren. Dat was dam Lui lakdag, vertelde Mien. „Doe je dan ook mee?" „Wat is dat, Luilakdag?'' vroeg Lily verbaasd. „O, dan staan we allemaal heel v\»eg op om maar de eerste te kunnen zijn. be grijp je? Wie dan het laatste opstaat is de luilak! Die krijgt dan een bosje brand netels", vertelde Mien. „O stel je voor!" grapte Lily. „En mag je die dan in een vaasje zetten?" „Zou je wel willen", zei Mien; ,die mag je heel netjes op jurk of blouse spelden, hoor. Staat maar wat mooi! Doe je ook mee?" „Natuurlijk; maar ik maak heuscn wel dat ik vroeg opsta, hoor!" „Verleden jaar hadden we zoo'n koste lijke grap", vertelde Mien. „Toen wat Ja cob ons allemaal voor; hij was zoo stil zijn bed uitgegaan dat niemand hem gehoerd had. Hij had toen meteen zijn boterham gegeten en was naar buiten gegaan. Nie mand had gezien waar hij naar toeging, 't Werd koffietijd en dan hebben we op Luilakdag altijd warme bollen „Wat zijn dat, warme bollen", viel Lily in. „Nou dat zijn krentenbollen; die brengt de bakker dan warm!" „We zaten dan juist om de tafel voor de warme bollen, maar Jacob was nog niet te zien! Toen de bollen op waren, was die jongen nog niet te bekennen. Eindelijk moest vader toevallig langs den hooiberg en daar lag mijnheer te slapen! Had hij toch zijn warme bollen verspeeld! Gelukkig had moeder er nog een paar voor hem bewaard; ja, dat mag eigenlijk niet, want wie zich verslaapt, mist zijn warme bollen. Maar moeder zei dat Jacob zich eigen lijk niet verslapen had; hij was de eerste beneden geweest, dus dat slaapje viel er dan maar buiten! Leuk vond Lily dat! Ze hoopte maar dat zij zich niet zou verslapen! Ook Jacob peinsde over den luilaksdag. Maar kom, hij behoefde zich nu eigenlijk niet druk te maken. Natuurlijk dat stadskind zou zich verslapen! Toch durfde hij 's nachts bijna niet te gaan slapen! Verbeeld je dat hij zich ver-" slapen zou! Wat zou dat nuffie lachen! Dat zou haar niet glad zitten, hoor! En zoo gebeurde het dat Jacob zich den ge- heelen nacht had wakker gehouden, maar tegen den ochtend zijn oogen niet moer kon openhouden en.... in slaap viel! Lang sliep hij echter niet; met een schrik werd hij wakker. Half zeven! Zou den de anderen al wakker zijn? Vlug kleed de hij zich en haastte zich naar beneden. Gelukkig, hij hoorde nog niets. Maar hij was toch niet de eerste; Lily zat al in de keuken! „Je valt me mee!" kon Jacob niet na laten te zeggen. „Vind je dat?" vroeg Lily vriendelijk. „Ja", zei Jacob, „ik dacht zoo dat stads- menschen altijd laat opstaan". (Wordt vervolgd). tol XXII. Jan zoekt met Spits een beschaduwd plekje in den boomgaard en legt zich daar languit in het zachte gras, tot het klokje van tweeën allen ten arbeid roept. Een mooie tijd om te denken en plannen te beramen om de Zigeuners te zien en te hooren, zonder zelf gezien en gehoord te worden. Spits wil stoeien en ravotten met' zijn baas, maar dat zit hem niet glad. Neen Spits, niet doen! Koesj, stil nu! Zie je niet, dat je baas zwaar denkt en plannen smeedt om misschien andere plan nen te verijdelen? Zie je dat niet? Ja, Spits is blij zijn baas terug te zien. Hij kan gewoon niet buiten hem. Ware Jan nog langer weggebleven, dan had ook Spits de schapen, de schapen ge laten en was hij op zoek gegaan naar zijn baas en niet gerust voor hij hem gevon den had. Nu Jan er weer is, is Spits rustig en legt zich blij grommend aan de voeten van Jan. Ja Spitsje, je weet nog niet, wat ik gezien heb en je begrijpt ook nog niet, wat ons kan boven het hoofd hangen. Ik heb leelijke zwarte kroeskoppen gezien, waar jij bang voor bent, maar ik niet. Ik wed, dat" ik harder kan loopen dan zij. Maar, wat zeg ik! Jij slaapt geloof ik en laat mij maar redeneeren. Toe dan luie rakker! Ga je gang maar 'ik weet wat ik weet en ga mijn Duitsche woordjes leeren, want Zaterdag zal mijn ouwe vriend mij duch tig aan den tand voelen, heeft ie gezegd. Jan nestelt zich behaaglijk tegen den heuvel, begroeid met struikgewas en zoo dicht haast, dat een vreemde, die naderen zou van den weg af niemand zou zien; noch Jan, noch Spits. Weldra is Jan zóó in zijn Duitsche woor den en regels en lessen verdiept, dat hij bijna de voetstappen niet gehoord had van twee mannen, die voor een wijle blijven stilstaan en evën zullen rusten, vlak boven de ligplaats van Jan, zoodat hij ieder woord duidelijk kan opvangen. De twee mannen spreken een taaltje, dat veel weg heeft van het Duitsch en wel zooveel, dat Jan voldoende verstaat, wat die twee „Zigeuners" te bespreken heb ben. Spits wil opspringen. Jan beduidt hem stil te blijven liggen en hij ware slecht afgericht als herdershond, als hij trots het bevel van zijn baas toch geblaft had, of te voorschijn ware gesprongen. Jan luistert scherp toe en hem ontgaat geen woord. Heb je alles goed bekeken op de boer derij? Ja, ik weet een raampje, waardoor we gemakkelijk kunnen binnenkomen. En wanneer zullen we dien dikzak van een boer een bezoek brengen? Morgen avond om 12 uur, als de klok slaat op gindsche kerk: Goed kameraad! Geen honden gezien? Neen! Niks gezien. Ook mannen gezien! Neen, alleen een meid, maar die slaan we met een slag voor de vlakte. En de boerin? Klein en gezet vrouwtje. Niks waard? Zou der geld zijn? Nou ik geloof het wel? Hij zal ons de plaats moeten wijzen, waar zich de buit bevindt, ofwe trakteeren hem op een pak slaag, dat ie blij zal zijn te doen, wat wij vragen. Met hoeveel man gaan we? Met vier zou ik zeggen en twee op wacht, is zes. Dus alle groote mansvolk mee! En wie blijft dan in het kamp. De wijven en dat is genoeg! Die zul len ze niet schaken. Een rauwe lach klinkt uit den breeden mond dier twee ongure mannen, die nu opspringen en langzaam zich haasten om het kamp te bereiken, waar tot in de fines ses zal worden uitgewerkt en aan de goed keuring van de vergadering zal worden onderworpen het plan om in te breken bij den boer, die daar eenzaam woont en naar het schijnt er goed bij zit. Dat plan wordt aangenomen; wordt uit voerbaar geacht en elk dier mannen, zal zich vermommen en om zich niet te ver raden, geen woord spreken. En als het lukt, dan zal er feest zijn in het kamp. Dan zullen de vrouwen zorgen voor dam pende schotels met wildbraad en schui mend bier, dan zal er vretugde zijn, bij dans en zang en spel tot de dagvorstin haar troon bestijgt en haar stralen zendt boven het dal, waar het kamp is opgeslagen. En terwijl daar besproken wordt, hoe de inbraak gepleegd zal worden, heeft Jan in een persoonlijk onderhoud met den boer alles verteld wat hij hoorde van die twee mannen, die vast „Zigeuners" waren. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 12