BINNENLAND Werkverruiming DE LAATSTE LES VAN LANCELOT DONDERDAG 4 AUGUSTUS 1938 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 7 PRIESTERS EN ANDERSDENKENDEN. Een rede van mr. Marchant. Zooals ieder jaar gebruikelijk werd in het St. Jozefstudiehuis der Missionarissen van Mill Hill het afscheid der pas gewijde priesters ^gevierd met een reünie van oud studenten van Hoorn en Tilburg. Tot het programma van deze reünie be hoorde een middagvergadering, waarbij o.m. aanwezig waren Z. H. Exc. Mgr. W. Bouter, bisschop van Nellore (Br.-Indië), prof. dr. B. H. Molkenboer O.P., dr. P. C. de Brouwer en voorts verschillende heer en geestelijken. De directeur van het St. Jozefstudiehuis, Father B. Vlasveld, sprak een hartelijk woord van welkom tot den spreker van den middag, oud-minister mr. H. P. Marchant, die vervolgens onder hartelijk en langdu rig applaus het podium betrad. Spreker begint met te zeggen, dat hij zich tot het laatst ertegen had verzet om hier als spreker op te treden, omdat hij ervan overtuigd was in dit gezelschap niets nieuws te kunnen vertellen. Buitengewoon blij is spreker nochtans, dat hij gekomen is. Het is zoo goed voor een buitenstaan der om tusschen priesters te verkeeren! Tot zijn onderwerp „Priesters en anders denkenden" komend, merkt spr. op, dat het zoo jammer is, dat andersdenkenden niet in de gelegenheid zijn meer van nabij met priesters kennis te maken. Het is spre kers vaste overtuiging, dat er minder andersdenkenden zouden zijn, indien dit anders ware. Spreker gaat vervolgens over tot het geven van een verklaring van de begrip pen: priesters en andersdenkenden. De Katholiek onderscheidt wel een na tuur en een bovennatuur, maar ziet ze te gelijk beide in hun onafscheidelijkheid. Dit wordt men het best bij verkeer, met priesters gewaar. Spreker heeft hier gezien sprankelend natuurlijk leven en tegelijk een leven, dat geheel op de bovennatuur is gericht. Wat nu zijn andersdenkenden? Het mee- rendeel van deze menschen denkt feitelijk in het geheel niet en zeker niet over de wereld van het bovennatuurlijke. Er zijn drie categorieën van andersdenkenden; het zijn zij, die opzettelijk .niet denken, zij, die onwillekeurig niet denken en zij, die wel denken, maar „anders" denken. Spreker bespreekt dan nader deze cate gorieën. Daar zijn in de eerste plaats de communisten, die rechtstreeks tegen God en godsdienst ingaan. We weten, wat we aan deze menschen hebben, en spreker heeft er liever mee te doen, dan met zoo genaamde Christenen, die de goede chris tenen op een dwaalspoor willen brengen. Dan zijn er de agnostici, die redeneeren „Wat zou ik me vermoeien met dingen van de bovennatuur, daar kom ik toch nooit achter". Vervolgens zijn er de menschen van het „vrije onderzoek", tot welke groep spreker vroeger zelf ook behoorde. Het onderzoek van deze menschen is zoo vrij, dat, wanneer zé door middel van dat onderzoek door lo gisch redeneeren tot het Geloof zouden ko men, zij meteen uit de beweging worden gegooid! Vooral in deze kringen is de on wetendheid over het Katholicisme onge loof elijk groot. Toen spreker op lateren leeftijd het „ca- tholica non leguntur" had overtreden en katholieke theologische werken ging lezen, werd hij getroffen door de logica daarvan. Toen begreep hij de theologie wel in te genstelling met vroeger! Zoo was spreker tot de ontdekking gekomen: Roomsch te zijn geworden. Men zegt wel: bekeeren is een werk van de Goddelijke Genade, goed, maar dan is die Genade gaan werken toen spr. besloot het „catholica non leguntur" te overtreden! Als verstandige menschen dit verbod overtreden en logisch denken, moeten ze noodwendig tot dezelfde conclusie komen als spreker. In dit verband bindt spreker den jongen priesters op het hart de eenvoudige geloofs waarheden aan de menschen toch in dui delijk verstaanbare, eenvoudige taal te zeggen, zonder omhaal van veel geleerd heid. Bij de bespreking van een vierde cate gorie andersdenkenden wijst spr. erop, dat onder deze vooral de anti-papisten zitten. Zij zijn van huis uit zoo vijandig tegenover de Kerk, dat ze ongeneeslijk zijn. Deze menschen beschouwen bijvoorbeeld ook de priesters als niet te goeder trouw. Er is eenvoudig met die menschen niet te rede neeren, hetgeen spreker met enkele eigen ervaringen treffend illustreert. Gelukkig zijn er tenslotte ook rechtzin nige geloovigen, die de katholieken goed gezind zijn; men vindt ze voornamelijk onder de Gereformeerden. Er zit voor ons niets anders op dan intransigent te blijven. Christus was dit ook. Hij kwam in de wereld Zijn leer brengen, maar Hij gaf die leer niet om ze door ons te doen amendeeren. Christus gaf Zijn leer aan de Kerk en droeg Haar op ze onver kort en onvervalscht te bewaren de eeuwen door. Wij zijn volgelingen van Christus of wij zijn het niet. We kunnen het in ieder geval nooit gedeeltelijk zijn. In een pero ratie richtte spreker zich meer speciaal tot de jonge priesters, die nu uitgezonden worden om Christus' leer in den vreemde te verkondigen en hij uitte zijn groote ver wondering en eerbied voor het hooge ideaal van deze jonge menschen, hun of ferzin en hun absolute negatie van het leven. Gaat gij, zoo besluit spreker, het bevel van Christus volbrengen, wij zullen U vol gen met onze gedachten en U steunen met ons gebed, opdat God Zijn zegen zal geven. (Langdurig applaus). Mgr. Bouter sprak een dankwoord. Spre ker wees erop, dat de missonarissen veel eerbied hebben voor mr. Marchant, die voor zijn geloof zooveel offers bracht en Mgr. is spreker dankbaar voor zijn uit eenzettingen, die voor de jonge priesters ongetwijfeld zeer verhelderend zullen zijn geweest. Spr. onderstreept het advies van mr. Marchant: laat de priesters den an dersdenkenden in zoo eenvoudig mogelijke taal de waarheden van ons Geloof leeren. Spreker begroet in mr. Marchant een actief strijder voor het Geloof, een apologeet, die oud is van jaren, maar die een jong hart heeft en vurig is in zijn strijd „Voor God"! Met een langdurig applaus stemden de aanwezigen met de dankwoorden van den missie-bisschop in. »Tijd". NATIONALE BEDEVAART TE LOURDES Mgr. Huibers heeft de terugreis aanvaard. Men seinde gisteravond uit Lourdes aan de „Msbd.": De pelgrims hebben vor den laatsten dag van hun verblijf nog een bijzonder schoo- nen Lourdesdag kunnen meemaken, dank zij de aanwezigheid van een groot aantal buitenlandsche en Fransche bedevaarten, zoodat de H. Sacramentsprocessie in den namiddag weer omvangrijk was. Na afloop der processie is onze bede vaart nog tweemaal uitgetrokken onder lei ding van mgr. Huibers, ditmaal om het af scheidsbezoek te brengen aan de Grot. Mgr. Huibers heeft daarbij de pelgrims bijzonder hartelijk toegesproken en hun den Pause lijken Zegen gegeven. Bij dat afscheid heeft de Hoogeerw. de ken H. Meijer uit Asten aan mgr. Huibers bijzonder dank gebracht vor diens aanwe zigheid. Ondanks de moeilijkheden, die voor hem aan de reis waren verbonden. Mgr. Huibers verlaat met den avondtrein Lourdes voor de terugreis. Het was ook gisteren te Lourdes druk kend warm weer en in den namiddag on- v/eersachtig, gelukkig kwamen twee regen buitjes wat verfrissching brengen. De zieken hebben de groote warmte goed doorsetaan. INTERNATIONALE VRAAGSTUKKEN. Samenstelling der commissie. Van het besluit van het Partijbestuur tot instelling van een permanente Commissie van advies over internationale vraagstuk ken, is reeds melding gemaakt. De taak van dit adviesorgaan wordt aangeduid als een van algemeene beoordeeling en decu- mentatie op het gebied van de internatio nale politieke vraagstukken, waarover deze commissie, desgevraagd, adviezen aan het Partijbestuur zal uitbrengen. Inmiddels is van alle, voor het lidmaat schap van deze commissie uitgenoodigde personen een instemend antwoord ontvan gen, zoodat het maandblad „De R.K. Staats partij" dé samenstelling der commissie kon publiceeren. Deze is als volgt: Mr. dr. L. J. C. Beaufort O.F.M., lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te Leiden. Ir. M. C. E. Bongaerts. lid van de Tweede Kamer der Staten-Gengraal, te 's-Graven- hage. Dr. mr. P. G. H. Brom, te Utrecht. Prof. H. A. Kaag, hoogleeraar aan de Kath. Econ. Hoogeschool te Tilburg. Prof. mr. J. van Kan, oud-hoogleeraar aan de Rechtshoogeschool te Batavia en oud-lid van den Raad van Ned.-Indië te 's-Gravenhage. Prof. Mag. dr. J. B. Kors O.P., hooglee raar aan de Katholieke Universiteit, te Nij megen. Dr. L. G. Kortenhorst, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, te 's-Graven hage. Mr. W. M. van Lanschot, lid van de Eer ste Kamer der Staten-Generaal, te Vught (N.-Br.). Phr. mr. O. van Nispen tot Sevenaer, oud gezant en oud-voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, te 's-Graven hage. Mr. dr. R. Regout S.J., moderator van de studenten aan de Katholieke Universiteit, te Nijmegen. P. J. S. Serrarens, lid van de Tweede Ka mer der Staten-Generaal, te Bilthoven. De commissie heeft mr. H. Kolfschoten, secretaris der Partij, bereid gevonden haar als haar secretaris ter zijde te staan. DE VERPACHTING VAN BOERDERIJEN DOOR DEN STAAT. Volgens opgave van den rentmeester der staatsdomeinen te Zwolle hebben zich voor de thans door den staat in pacht uit te geven 12,boerderijen, waarvan 4 zullen worden gebouwd in het „Land van Vol- lenhove" en 8 in de provincie Friesland, in totaal 112 gegadigden aangemeld. Van deze personen wonen 102 in de 4 noordelijke provinciën, n.l. 43 in de pro vincie Friesland, 18 in de provincie Gro ningen, 20 in de provincie Drenthe, 21 in de provincie Overijssel, en 10" in de ove rige provincies. Naar deze gegadigden zal thans een uit gebreid onderzoek worden ingesteld. In verband met relatief groote aantal reflec tanten zal dit onderzoek geruimen tijd vorderen, zoodat de toewijzing, naar ver wacht mag worden, eerst in den loop van de maand September zal kunnen geschie den. DE RIJWIELACHTERLICHTEN, DIE NIET BRANDEN WILLEN. De practijk toont aan dat de veiligheid van het verkeer door het rijwielachterlicht lang niet in die mate verhoogd is, als men had mogen verwachten. lederen avond ziet men een groot percentage wielrijders, Eerste Kamer Vergadering van gisteren Na de pauze is aan de orde het wetsont werp tot verhooging van het zevende hoofdstuk B. der rijksbegrooting voor 1938 (verhooging van het crediet voor werkver ruiming) De heer VAN RAPPARD (Lib.) stelt de vraag of de regeering wel voldoende me dewerkt om het particuliere initiatief te steunen in pogingen tot werkverruiming. Spr. behandelt verder het antwoord van de regeering op de vraag van verschillen de leden om een algemeenen dienstplicht van twee jaren in te voeren. De werkloos heid kost eenige honderden millioenen per jaar aan steungelden, waardoor de men schen in het leven worden gehouden. In voering van een tweejarigen dienstplicht zou aan tienduizenden jongelieden arbeid verschaffen. Jaarlijks komen er 71.000 jon gelieden beschikbaar, van wie er slechts enkele tienduizenden voor den militairen dienst worden bestemd. Men zou een staand leger van 50.000 man kunnen vormen. Spr. verwijst naar België, waar veel meer dienstplichtigen zijn dan te onzent. De keuringen behoeven niet zoo streng te zijn. Bij de vierdaagsche hebben deelnemers met platvoeten het traject geheel volbracht. De heer DE LA BELLA (S.-D.) betreurt, dat de minister-president deze beraadsla gingen niet bijwoont. Met het tewerkstellen van nog enkele tienduizenden werkloozen komt men er niet. Overigens zijn de daden der regeering niet in overeenstemming met de woorden van den minister-president bij de behan deling van de interpellatiè-van Gelderen. In eenige door spr. genoemde gevallen hebben de arbeiders medegewerkt om de loonen eenigermate te verlagen, indien daardoor meer mensohen aan het werk kunnen komen. Spr. meent evenwel, dat het werkfonds wel de gewone loonen, gel dende in het vrije bedrijf, kan betalen. Spr.'s fractie is niet bevredigd door de tot nu toe genomen maatregelen der regee ring om de werkloosheid te verminderen. De heer VAN LANSCHOT (R.K.) noemt de bestrijding van de werkloosheid thans volgens een spreker op een desbe treffende vergadering in Den Haag voor de 57e maal in het parlement aan de or de een bij uitstek nationale zaak. Spr. hoopt, dat de regeering, die voor bijna bovenmenschelijke problemen staat, een oplossing zal weten te vinden voor het dilemma, dat gelegen is in een stimulee ring van het bedrijfsleven tezamen met waarvan het achterlicht niet brandt, deels wel tengevolge van onachtzaamheid, doch voor een groot deel ook als gevolg van on doelmatige constructie van de toch van een Rijkskeur voorziene lichten. Daar sedert de wettelijke invoering van het achterlicht de automobilisten minder verdacht zijn op wielrijders, welke dit licht niet voeren, terwijl de laatste temidden van andere fietsers, welke wel een brandeisd achterlicht voeren, bijzonder slecht waar neembaar zijn, zijn door dezen toestand nieuwe en ernstige gevaren ontstaan. Deze gevaren zullen in de komende maanden, waarbij de duisternis steeds vroeger gaat vallen, in belangrijke mate toenemen. De A.N.W.B. is van oordeel, dat aan dezen toestand alleen binnen afzienbaren tijd eeh einde kan komen, wanneer het on deugdelijke achterlicht zoo spoedig moge lijk uit den handel verdwijnt. Reeds kort na de wettelijke invoering van het achterlicht verzocht de A.N.W.B. den Minister de keuringsbepalingen zooda nig te willen aanvullen, dat lostrillen der lampjes bij de van een Rijkskeur voorzie ne, achterlichten nimmer meer kan voorko men. Thans heeft de A.N.W.B., wijzende op het toenemende verkeersgevaar, nogmaals de aandacht van den Minister op deze ma terie gevestigd en verzocht wel maatrege len te willen bevorderen, welke het verder fabriceeren en in den handel brengen van ondeugdelijke achterlichten zullen verhin deren. Verder raadt de A.N.W.B. hen, die een achterlicht hebben, hetwelk bij normaal on derhoud telkenmale defect is, dit, hoe be grijpelijk het ook is, dat men slechts noode tot deze extra-uitgaven besluit, in het be lang van eigen en anderer veiligheid zoo spoedig mogelijk tegen een deugdelijk te verwisselen. verlaging van de kosten van levensonder houd. De heer VAN VESSEM (N.S.) dient een voorstel van orde in tot schorsing der beraadslagingen op grond, dat de minister president heden niet aanwezig kan zijn. Spr.'s voorstel beoogt den minister-pre sident uit te noodigen tot bijwoning dezer beraadslagingen en in verband daarmee de behandeling van dit wetsontwerp aan te houden. De heer DE ZEEUW (S.D.) acht dit voor stel thans niet juist. Iets anders ware het indien het bij den aanvang van dit debat was ingediend. Spreker apprecieert in tus schen het medeleven van de N.S.B. in het parlementaire werk. Wel betreurt hij, dat de regeering hier niet in ruimer getale is vertegenwoordigd dan door den minister van sociale zaken alleen. Spreker meent evenwel, dat minister Colijn zelf moet beoordeelen of hij bij dit wetsontwerp aanwezig wil zijn. Daarom zal spr. tegen het voorstel-Van Vessem stem men. De heer DE BRUIN (R.K.) acht het voor- stel-Van Vessem staatsrechtelijk onjuist. Wie heeft het wetsontwerp onderteekend en is- verantwoordelijk? De minister van sociale zaken. Weliswaar was minister Colijn bij de behandeling in de Tweede Kamer mede aanwezig, maar daar was de interpellatie Van Gelderen aan de orde, welke tot den minister van algemeene zaken was gericht en waarbij tevens deze credietverhooging werd behandeld. De heer VAN VESSEM repliceert. Het voorstel-Van Vessem wordt met 28 tegen 5 stemmen verworpen (voor de N.S. B. en de Chr.-Hist. heer Pollema). De heer Van Voorst tot Voorst (R.K.) vraagt of het aantal werkloozen, dat procentsgewijze in ons land het groot ste is van alle westersche landen in Europa, niet moet worden toegeschreven aan alge meene verarming van ons volk? Spreker zou vooral in het belang van den afzet van landbouwproducten den gul den op het normale koerspeil van dollar en pond willen zien gebracht. De devaluatie van 1936 heeft niet voldoende geholpen. De belooning van den landbouw zou op die wijze redelijker worden tegenover de industrie, daar wij op export van land bouwproducten zijn aangewezen. De heer KRANENBURG (V.D.) betoogt, dat de overheid wel koopkracht kan sprei den, maar zij zou zich op een gevaarlijk pad begeven, indien zij haar crediet ging ge bruiken om kunstmatig koopkracht te scheppen. Bescherming kan voor bepaalde takken van industrie meer werkgelegenheid in het leven roepen, maar het bedrijfsleven in zijn geheel denkt er anders over. Te 4 u .10 werd de vergadering ver daagd tot hedenmorgen elf uur. verwisselen. Vergadering van heden. Voortgezet wordt de behandeling van het wetsontwerp tot verhooging van hoofd stuk 7b der Rijksbegrooting voor 1938 (verhooging crediet voor werkverruiming). De heer IN 't VELD (S.D.) schetst de groote rol der gemeenten bij het bestrijden van de werkloosheid, en betoogt, dat het Rijk in het algemeen den gemeenten niet voldoende tegemoetkomt. De heer VON BONNINGHAUSEN (N. S. B.) betreurt, dat de Kamer de aanwezig heid van den minister van algemeene zaken niet op prijs bleek te stellen, blijkens het afstemmen, gisteren der desbetreffende mo tie. De regeering harerzijds schijnt van meening, dat er fracties zijn, waarmede niet te praten valt. De thans voorgestelde paar millioen zal het leed niet noemenswaardig verzachten. Spr. protesteert tegen een geldverspilling, die niets baten zal. Spr. verwacht niet dat zooals anderen meenen op den derden Dinsdag van Sep tember het verlossende woord zal worden gesproken. Dat woord kan alleen komen van de nationaal-soeialistische beweging. De heer HIEMSTRA (S. D.) heeft bij dit wetsontwerp hooren zeggen, dat de ver plichte arbitrage in den landbouw de goe de verstandhouding daar belemmert en de werkloosheid bevordert. Spr. komt tegen die opmerkingen op. De heer POLLEMA (C.-H.) zegt. dat het in de parlementaire geschiedenis niets vreemd is, dat een bepaalde minister bij een bepaald onderwerp aanwezig is. Reeds vroeger waren er ook klachten dienaan gaande. In 1931 is ook wel een vergadering hier geschorst en werd den minister van buitenlandsche zaken verzocht, hier aan wezig te zijn. Het is dus niets vreemds, een minister daartoe uit te noodigen. Bo vendien is de minister van algemeene za ken de eerste onderteekenaar van de me morie van antwoord. Spr. heeft om zake lijke redenen zijn stem aan de motie-van Vessem gegeven. Tusschen de beschouwingen der soc-de- mocraten t.o.v. de materie van het uitvoe ren van openbare werken, en de inzichten van spr. is er slechts een gradueel verschil. Spr. schuwt ook niet ingrijpen in de be drijven om de ouderen te doen plaats ma ken voor jongeren, mits met een goede ouderdomsvoorziening. Spr. is in beginsel ook niet tegen ar beidsplicht onder bepaalde voorwaarden Voorts betoogt spr. dat het doen uitvoe ren van groote werken geenszins het staats- credietbehoeft aan te tasten. Daartegenover stelt spr. den kapitaal-ex port naar het buitenland, b.v. door de lee ning aan Frankrijk. Kapitaalexport kan meebrengen dat ons eigen land moeilijker kan leenen. Spr. heeft niet de overtuiging, dat de regeering met haar wankele hou ding de juiste houding aanneemt wat be treft het doen uitvoeren van openbare wer ken. Spr. deelt ook niet het optimisme van hen, die verwachten dat op den derden Dinsdag in September het beslissende woord zal worden gesproken. Spr. blijft sceptisch aangaande de mentaliteit der regeering. De heer BLOMJOUS (R.-K.) komt op tegen de rede van den heer de La Bella. Wat deze wil laten verwerken aan open bare werken, is fantastisch. Het zou een druk veroorzaken, zooals we hier nog nooit gekend hebben. De Minister van Sociale Zaken, de heer ROMME, constateert, dat de afwezig heid van zijn ambtgenooten van Water staat, Economische Zaken enz. is betreurd. Allerlei onderwerpen zijn bij dit wetsont werp ter sprake gekomen. Spr. zal ze aan zijn betrokken ambtsgenooten overbrengen. Dat spr. het ontwerp verdedigt, is omdat bet werkfonds ressorteert onder spr.s' de partement. In de Tweede Kamer ging het debat in het algemeen, hier gaat het in hoofdzaak om het Werkfonds. Wat betreft de arbeidsspreiding, de kleinere middelen ter bestrijding van werkloosheid mogen niet worden ver waarloosd. Spr, prijst den geest van den R. K. Mijnarbeidersbond, die een loon- offer wilde brengen ter wille van arbeids spreiding. Met de bestrijding van werk loosheid verdraagt zich niet een geest, welke in de eerste plaats gericht is op eigen voordeel. Allen, wien de werkloos heidsbestrijding en het algemeen volks welzijn ter harte gaan, moeten trachten, de verschillende tegenstellingen te over bruggen. De regeering moet ernaar stre ven, het evenwichtspunt te bereiken. Komende tot het denkbeeld van den heer van Rappard om den militairen dienstplicht sterk uit te breiden, noemt spr. dit wel een der duurste middelen tot bestrijding der werkloosheid. Het plan van Rappard zou volgens globale bere kening aan het departement van defensie kosten aan uitgaven ineens (kazerne bouw enz.) eenige honderden millioenen en voorts een meerdere jaarlijksche uit gave, boven de bestaande uitgaven, van 150 millioen. Ervoor te leenen, met name voor ka zernebouw, zooals de heer van Rappard wil, is ook ernstig te ontraden. Men mag fcij de openbare werken-politiek niet rekenen op een beëindiging ervan na een zeker, betrekkelijk klein aantal, jaren. We hebben bij de werkloosheid te maken met een langdurig verschijnsel. De regee ring ziet de openbare werken-politiek als een middel van langen duur. De kern van de kwestie is, of er zoodanige werken zijn uit te voeren, of er zoodanige organisatie is, dat niet slechts tijdelijk wordt geholpen en dat niet weer eenigen tijd later hetzelfde zich voordoet, terwijl we bezwaard zijn met een nieuwe schuldenlast. Een gezonde openbare werken-politiek aanvaardt de re geering als een middel voor werkloosheids bestrijding. En daarbij zijn verschillende departementen betrokken. In 1937 zijn door overheid en semi-offi- cieele lichamen openbare werken aanbe steed voor 96 1/2 millioen, een cijfer, alleen overschreden in 1929 met 5 en in 1930 met 15 millioen. Overigens overschrijdt het de cy'fers van andere jaren, en het verschil met de goede jaren is slechts gering. Er zijn cijfers gevraagd. Eind Mei 1937 waren er 335.000 werkloozen, einde 1938 330.000. In Juni was het verschil 2000 ten nadeele van 1938. Doch economisch gespro ken, moest het verschil veel grooter zijn. Hierna wordt gerepliceerd. Het wetsontwerp wordt zonder hoofde lijke stemming aangenomen. 191. In de rechtzaal werd ze in een soort looprekje neer gezet en nu moest ze wachten tot de rechters begonnen te spreken. Op zij zaten allemaal heeren van de krant, die heel gewichtig keken. 192. Maar de rechters keken nog veel gewichtiger. De middelste had voor de veiligheid nu maar een groote knoop in zijn baard geleed. Dan konden ze er tenminste niet op trappen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 7