Van Schaapherder Fabrieksdirecteur CORRESPONDENTIE Jan Zandvliet, Kijpwetering. Ik hoop, dat je nu heelemaal hersteld bent en niet meer ziek wordt. Dat is niks gedaan, ventje! En dan „longonsteking" is lang niet mis ook. Je hebt nu wel veel tijd gehad, om ons krantje met aandacht te le zen. En dat is niet alleen een goeie tijds- passeering, maar leerzaam bovendien. Zie maar eens naar de Vragen en Antwoorden. Dag Jan! Groet ook vader en moeder van mij en de broertjes en zusjes niet vergeten. Mevrouw Keizer, Zutphen. Zeker keek ik daar van op. een brief van Japie te krijgen en blij voor hem was ik, dat hij juist de gelukkige was. Wij maken het best. Wat zult U om Japie gelachen hebben, dat ie eerst een „zonnesteek" wou hebben, voor ie weg wou. Die kinderen toch! Ik geloof, dat Jopie er wezen kan. Leuk zoon gezegde uit zijn mond: „wat 'n idéé hé!" Het lijkt een opmerking van een groot man. Groet Gerard van me! De hand voor U. drieën, ook van Tante Marie. Lodewijk Creijghton, Lei den. Dat clubje ken ik nog! Warmond is wel een bezoek waard. Die Bert was wel slim om om te rijden en het tolhek „mis te loopen." Gelukkig dat niets gestolen was! Verbeeld je. dat eens één fiets weg was. Dat is vaker gebeurd! Ik geloof heusch dat je een prettige morgen hebt gehad. En nu hoor ik zeker eens, hoe je de groote vacantie doorbrengt. Dag Lodewijk! Groet van mij vader en moeder en de kleintjes! Jan Hoppenbrouwer, Leiden. Ik geloof ook niet dat in het Rijn- en Schiekanaal veel visschen zitten. Neen, dan was een fietstochtje naar Voorschoten, Stompwijk of Lisse beter werk. Waren jul lie bang voor het onweer? Hoe heb ik het nou? Groote kerels en dan nog wel mijn oude vrienden, mogen niet bang zijn voor zoo'n onnoozel donderbuitje. Dag Jan! Groet je ouders van me en de kleine Adria- na niet vergeten. Frans Hoogtrvorst, Leiden. Ik denk, dat beide wegen zoowat even lang zijn. Moeders voorstel was zeer aanneme lijk. Gelukkig dat je het fietsplaatje bij je had, anders werd je verbaliseerd. Weet je, wat dat is? Zoo niet, vraag het dan maar eens. Je houdt zeker ook meer van zana- bommen, dan van bommen, die uit elkaar spatten en dood en verderf tengevolge hebben. Je hebt heel aardig verteld, alleen het slot ging wat vlug. Enfin, dat hoor ik later wel eens! Dag Frans! Veel groeten aan alle huisgenooten! Henk v. d. Voort, Klein Lee- rust. Dat was een goed idee van den vader van Bert. Een flesch „choco" is na een fietstocht niet te versmaden. Nu die „stalen rossen" hebben het toch maar goed uitgehouden en hoefden onder weg niet „beslagen" te worden. Van Haarlem tot Leiden is een prachtweg en dat jullie over den weg vlogen, geloof ik graag. Dag Henk. Groet alle huisgenooten van me! Annie v. Me ij gaarden, Voorscho ten. Ja, dat dacht ik zeker! Gretha heb ik ingeboekt en zal nu het volgend jaar in de. lijst staan. Is het koffiematje goed gelukt? Je moet mijn verhaal maar goed bijhouden, anders weet je ten slotte niet hoe het in elkaar zit. Ook van Cor is mooi en waard uit te knippen. Dag Annie! Ik hoor zeker nog wel eens wat van je. Daag! Plonia Bakker, Leiden. Zeker heb ik zoo'n aannemingsdag wel eens mee gemaakt. Maar dat is meer dan 50 jaar ge leden. Heilo is wel mooi gelegen, maar het is nu niet precies vlak naast de deur. Ik is nu niet precies vlak naast de deur. En ben je geslaagd voor het „verkeersexa- men"? Wel ja. wie zou niet nu daarvoor slagen! Dag Plonia! Wil je alle huisgenoo ten van me groeten en ook Juffrouw Been akker! Coba Geuke, Leiden. Ik zal maar denken: weinig, maar uit een goed hart." Weet je, waarom ik dat zeg? Het feest van 't H. Hart is zeker mooi verloo- pen en de tentoonstelling niet minder! Dat hoor ik nog wel. Je hebt heel wat ge maakt. Past dat hemd en dat slabbetje en die skisokjes zoo maar? Of komt dat er niet op aan? Dag Coba! De volgende brief moet minstens twee kantjes vol geschre ven staan. Daag! Hier zetten we een punt. Tot de volgende week. Ik wensch U allen veel pleizier! Oom W i m. EEN ROVERSGESCHIEDENIS, door Tonny Winkelmolen De heer Wildt reed op een avond van zijn buiten naar de stad. Midden in een boschje, waar zijn weg door leidde, ont moette hij een andere ruiter met een kool zwart gezicht. Deze houdt stil, grijpt het paard bij de Wie zijn jarig? Van 29 Juli tot en met 4 Aug. Op 29 Juli: Nico Havik, dr. v. Noortstraat 5, Leid- schendam. Maria v. d. Walle, Hansestraat 13. Marie en Mien Hekker, Dorpsstr. War mond. Paul Fleur, Oude Rijn 106. Dora Hogenboom, D. 184, Roelofarendsv. Op 30 Juli: Agie Mank, Langeraar. Henk Overdijk, Hoogewoerd 168. Hendrica Eling, Gasstraat 66. Adri van Leeuwen, Alphen. Annie van Oijen, Anna Paulownastraat 1. Rika Vollebregt, Zegw. weg H 35, Zeg- waart. Alida van Ulden, le Groenesteeg 14. Op 31 Juli: Henk Harmsen, 2de Haverzakstr. 71. Henk Herreur, Langebrug 29. Johanna Rutten, Hoekeindscheweg 62 te Bleiswijk. Adri v. d. Geest, Zijldijk 32, L'dorp. Piet Zwetsloot. Hoogmade B 252. Cornelis Bik, Hoefstraat 21. Op 1 Augustus: Johanna Hoogervorst, C 108, Ter Aar. Op 2 Augustus: Johanna Hoogervorst, Munnikenstraat 52. Arie v. d. Vooren, Jan v. Houtkade 28. Op 3 Augustus: Louis v. Kempen, Garenmarkt 30. Henri de Vogel, Groenendijk 75, H'woude. Jantje v. d. Meer, R'veen B 161. Op 4 Augustus: Willy Zwetsloot, 42. Wim Vesseur A 33, O.-Wetering. Fridda Karreman, Tomatenstraat 10. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijst wil opgenomen zien, of bij het verlaten der school van deze lijst wil afgevoerd worden, schrijve minstens 14 dagen voor den ver jaardag. Zoo ook bij verandering van woonplaats, straat of huisnummer. Oom Wim. U vraagt? 1. Welke letter of letters staan op een luchtschip voor Nederland? en O.-Indië. 2. Mijn zus waagt wat bet. veni," vidi, vïci? 3. Wat wil zeggen: „hij is een kolos van een kerel?" 4. Een schip kalifaten. Wat is dat? 5. Wat is een Kalif? 6. Wat is een „forum?" Wij antwoorden 1. Ph of P. H. en voor onze Oost, P. K. 2. Dat beteekent: ik kwam, ik zag, ik overwon. 3. Kolos in het latijn kolossus is eigenlijk een reuzenbeeld, een ontzagge lijk groot gevaarte. Hier staat ook mee in verband „kolossaal" wat reusachtig groot beteekent. Een kolos van een kerel is dan een geweldig groote, zware man. 4. Dat is: reten en scheuren dicht maken met werk en teer. fig. oplappen. 5. Dat is een titel; bij de Mahomedanen zooveel als de paus bij de katholieken. Kalifaat is de waardigheid (ook: de regee ring) van een Kalif. 6. Dat is latijn het marktplein; ook ge rechtshof. toom en zegt, terwijl hij met een pistool dreigt „Goede vriend, je wilt me zeker wel aan een horloge helpen, want aan onze torenklok mankeertaltijd wat, zoo dat ik altijd aan andere menschen moet vragen, hoe laat het is. De heer Wildt, die liever zijn horloge wilde verliezen dan zijn leven reikte den roover het verlangde. Deze bedankte hem zeer beleefd en de heer Wildt maakte zich gereed om weg te komen. „Nu wilde ik je nog verzoeken onze paarden te ruilen, want jouw paard heeft blijkbaar een betere stal. Mijn arm dier echter heet het vrij schraal, zooals je ziet". De heer Wildt was woedend, en of schoon hij zich over zijn lafheid schaamde, gaf hij aarzelend toe. Hij wilde zich niet blootstellen aan het gevaar neergeschoten te worden en steeg af. De roover bedankte hem andermaal stak het pistool in zijn zadeltasch, en sprong met de grootste kalmte op het gcede paard. Nawelijks ziet de heer Wildt het pistool of hij maakt zich ervan meester legt aan en roept: „Halt, schurk of ik schiet je neer!" De bandiet haalt lachend de schouders op en zegt: „Het spijt me wel maar het pistool is niet geladen". En hij rende weg. (Voor de kleintjes). ZUSJE VERJAART door Tante Marie. Zes jaar wordt ons zusje, En straks is er feest; Van haar houden wij allen Toch waarlijk 't meest. Zij is onze jongste: De kleinste is zij, En daarom zijn allen Zoo dol en zoo blij. Zoo gaat 't nu eenmaal Bij ons en bij U. De jongste uit 't nestje, Is 't speelpopje nu. Zij wordt nu zes jaren En gaat al naar school, En komt zij straks huiswaarts Dan begint pas de jool. Dan krijgt ze cadeautjes, En zingen we fijn, Van: „lang zal zij leven!" Ja, mooi zal het zijn! En dan straks aan tafel Zal pudding er zijn; Want zonder die pudding, Is 't feest niet zoo fijn! Daar komt ze, daar is ze Met 'n kleur als 'n biet! „Treedt binnen mijn zusje En hoor nu ons lied!" Ja, lang zal zus leven, En honderd nog toe! Geluk en veel zegen Wenschen pa en ook moe! VERANDERING VAN TEMPERATUUR door DORA KNIEST I. De laatste tijd was het zoo rumoerig in de klas, en elke dag werd het erger. Wat de oorzaak was, kon de juffrouw niet achterhalen. Altijd had ze het een prettige klas gèvonden! het een of andere verschil de wel, maar dezen keer dacht ze een voor beeld te hebben.. De grootste helft van het jaar was voorbij, en tot nog toe, had nog niemand straf gekregen, en wat het leeren betrof, dat .ging ook vlotter dan zij ooit te voren had meegemaakt. Maar nu er een nieuwe leerlinge bijgekomen was, kon ze goed merken, dat de asmosfeer zwaar ge laden was. Het leek wel of er twee par tijen ontstaan waren, die pal tegenover elkaar opstonden. Als het aan die nieuwe, Nel Hamer, lag, dan wenschte ze, dat ze haar nooit gezien had. Maar zoo blijven kon het niet, en reactie zou wel volgen. En dan kwam ze wel te weten, hoe het geko men was. Want op het gedrag kon ze niets aanmerken en toch mankeerde er iets aan. Zelf wilde ze er niet over begin nen; als het aan school lag, kreeg ze de reden wel te hooren. De meisjes vonden het ook altijd gezel lig op school, er was ook onder haar allen een echte vriendschap geweest, maar van den eersten dag dat Nel erbij gekomen was, ging het zoo niet meer. Als er een nieuwe bijkomt, is dat natuurlijk weer eens een verandering in de dagelijksche sleur. En zij kwam uit een andere plaats, en nog wel uit een stad, wat de meisjes erg leuk vonden, want als zij eens naar de stad mochten om te gaan winkelen, dan was dat een echt feest, voor ieder persoon lijk, want in de stad waren altijd van die nieuwe dingen, die in het dorp niet te vinden waren. En daarom dachten ze al len een aanwinst te hebben, waar ze nog veel van zouden leeren. Maar dat was ver keerd bekeken. Als het schoonschrijven was, dan gaf juffrouw Mare altijd haar meening te ken nen, en wie extra d'r best gedaan had. Kreeg een pluim. De een had mooier hand dan de ander van schrijven, maar naar ver houding zei ze het altijd eerlijk. De eerste uitslag die Nel Hamer te hooren kreeg was dat Anny Mees de eerste, Corrie Staal de tweede en zij de derde was, en dat de juf frouw echt tevreden was. Maar toch kon Nel het niet verkroppen, dat zij een stads meisje, moest onder doen voor die dorps kinderen? Dat zou ze eens zien. Toen de schooltijd ver locpen was, bleven de meisjes natuurlijk zoo'n beetje om haar heen staan, om te weten, hoe ze de school hier vond. „Nu, niet veel hoor!", zei ze, „julie zijn achterlijk bij de stad vergele ken". „Alles is toch nog vreemd voor je", zei Corrie Staal, „over een weekje vind je het misschien toch wel leuk, want juf frouw Mare is erg aardig, en zeg, hoe vind je haar?" „Dat mensch met die specht- neus, ik vind het een echte feeks, nu weet je het meteen, jij staat met die andere ze ker in een goed blaadje bij haar; jullie zijn tenminste van dezelfde soort. (Wordt vervolgd). DE MIEREN Een strijd op leven en dood. De mieren toonen een onverschrokken moed in den strijd met huns gelijken. Ze leveren onder elkander groote veldslagen en het is wel eens interessant zoo'n strijd te zien. „Overwinnen of sterven", is het parool in een mierenveldslag. Elke werk- mier, want deze alleen strijdt is een heldin; zij cterft, maar geeft zich nooit over. Een ooggetuige van een dergelijke mierenveldslag vertelt: Er werd gevoch ten tusschen roode en zwarte mieren en daar de nesten nauwelijks twintig meter van elkander verwijderd lagen, kon ik alles goed waarnemen. Het slagveld was een ter zijde \an de nesten liggende hooge, breede weg. Man tegenover man stonden ze daar: de koppen dreigend opgeheven, de kaken geopend en wild om zich heen bijtend. Wanneer zij elkaar met de kaken aange pakt hadden, lieten zij niet eerder los, voordat een der strijders dood was. Voel horens (welke zij het meest trachten te beschermen), pooten en dooden bedekten het slagveld, Adjudanten zonden zij naar beide zijden om versche troepen te halen. De rooden verschenen een weinig vroeger en in grooter aantal dan de zwarten en, hadden dezen daarop spoedig overmand. De zwarten streden met den moed der vertwijfeling. Daar stortte zich ook hun hoofdleger op het slagveld en nu ontspon zich een verwoede strijd. Men hoorde het knetteren der met woede gesloten kaken. Razend stortten de strijders zich op elkam der en dikwijls zag men een vormelooze massa van vechtende dieren. Velen had den een of meer pooten verloren, sommi gen beide voelhorens, doch onverschrok ken streden deze verminkten verder. De dooden en zwaar gewonden werden van het slagveld gedragen, de laatste door an dere mieren geliefkoosd en van voedsel ter versterking voorzien, doch onmiddellijk daarna zochten zij dan ook het slagveld weder op, om op het veld van eer te ster ven. Reeds duurde de slag meer dan een uur, toen plotseling uit een hinderlaag een dicht opeengepakte hoop roode mieren te voorschijn trad, die zich in den rug der zwarten wierp. Het scheen een oogenblik, dat er een paniek in de gelederen van deze laatsten zou ontstaan, maar zij herstelden zich spoedig en streden onverschrokken verder. Hun aantal was echter te gering. Na anderhalf uur was de strijd geëindigd en de zwarte stam vernietigd. Doch ook de rooden hadden gevoelige verliezen gele den. Heldhaftiger is niet voor Troje en om Karthago, met meer doodsverachting niet om Sebastopol gestreden, dan hier Wij hebben niet opgemerkt, dat ook slechts ééne mier gevlucht is. Overwinnen of ster ven was de leus. Slechts een regenbui of een besproeiing met een gieter doet de strijdenden in overhaaste vlucht hun wo- nnigen weder opzoeken. EEN DROOM door Piet. „Kapitein, mag ik mee? riep Toon Jan sen. „Jij", smaalde ik kapitein „er gaat niemand mee". Met deze woorden stapte de kapitein in 't kleine schuitje, dat onder aan de luchtballon hing. Tcon stond beteuterd te kijken. Nu mocht hij nog niet eens mee. En 't had nog wel zoo in de krant gestaan, dat één persoon meemocht met de ballon, die op gelaten zou worden. „Op zij riepen de mannen, die de ka bels vasthielden. Toon hoorde het niet. „Los werd,er geroepen en daar schoot de lucht in metToon er onder aanhan gend. Het touw, dat bij 't oplaten in de rond te was gaan draaien, had Toon bij z'n been gepakt en zich om z'n middel ge draaid. De menschen zagen, dat er iemand onder 't schuitje hing. Enkele mannen holden door de straten naar 't weiland waar de ballon weer zou dalen. Toon hing ondertusschen tusschen hemel en aarde maar niet op zoo'n prettige manier als hij zich gedacht had. Toevallig keek de kapitein over de rand van 't schuitje. Hij schrok hevig, toen hij Toon met beide handen 't touw omklemmend zag hangen „Houd vast" riep hij „houd vast" „We gaan dalen, hoor je 't, we gaan dalen". En Toon voelde, dat ze daalden. Hij kon bijna niet meer. Heel z'n handen waren ontveld en zoo slap, dat hij telkens dacht 't touw los te laten. Maar de man boven hem gaf hem moed. Steeds lager ging 't nu. Toon sleepte al over 't gras, door en kele slootjes en dan voelden Toon zich vastgegrepen, niet door de mannen, zoo als hij dacht, maar door z'n Moeder, die eens kwam kijken, wat haar zoon in z'n slaapkamer toch uitvoerde. tot XXI Wij leven blij, hoezee!" „Dat is beter gesproken Jan! Dat heeft zin tenminste, wat ik van dat mooie gezeg de van Teunis, niet zou durven beweren", had moe daarop geantwoord. Dat Jan van den boer af en toe een ex traatje kreeg en nu en dan ook de boer hem een kwartje in de hand stopte, be hoeft niemand te verwonderen. En al die kieine fooitjes en meevallertjes had moe der zonder dat Jan het wist, behoorlijk opgespaard en voor hem op het postkan toor vastgezet. Maar dat was allemaal bui ten hem omgegaan. Hij wist in dd verste verte niet, dat ieder guldentje aan zijn moeder buiten zijn gewoon loon afgegeven, hem later zou worden uitbetaald. Had hij dat geweten, dan zou hij zijn moeder er des te liever om gehad hebben en als het gekund had, haar nog meer lief gehad en geacht en geëerd en vertroeteld. Zoo rolde het leven kalm voort. Inderdaad had de dichter gelijk, toen hij schreef: „Hoe genoeglijk rolt het leven des ge- rusten landmans heen!" Zonder schokken; zonder ernstige voor vallen; zonder gebeurtenissen van gewicht, gingen de dagen voorbij; volgden de we ken en maanden elkander op in orde en regelmaat, op de lente volgde de zomer en dan kwam de herfst de plaats innemen om straks aan den wintervorst den scep ter over te geven, die op zijn beurt weer de Lentevorstinne ten trone hief, om weer denzelfden gang door de eeuwige ruimte af te leggen. Zoo ging het leven voort en naderde den derden zomer, dat Jan zijn schaapjes hoed de op het veld, toen een voorval onzen kleinen herder plaatste in het volle licht van zijn weten en kunnen en niet weinig zijn verdere ontwikkeling ten goede kwam. De oudeTe knechts hadden het er reeds aan tafel over gehad, dat een bende Zigeu ners de grens overgestoken waren en zich gelegerd hadden aan den zoom van het bosch, dat paalde aan de grasvelden van den boer. Zij wisten van vroegere gelegenheden, hoe zij stalen als raven en aardappelvel den en boomgaarden en klaverbanden het vooral moesten ontgelden. Daarbij waren konijnenhokken en kippenkooien niet vei lig meer, zoolang deze bende in de buurt zijn tenten had opgeslagen. Dan was het wel zaak de sloten en gren dels behoorlijk te voorzien, voor men zich te ruste zou leggen, terwijl overdag met meer dan gewone zorg, de houding van eiken koopman moest worden nagegaan. Ook de kinderen en vrouwen dier paria's r.amen het niet nauw met het mijn en dijn en stonden bekend als sluwe, behendige en geraffineerde dieven en dieveggen. De toekomst .voorspellen en de waarheid-zeg gen, waren slechts voorwendsels, om ver trouwen te wekken en gelegenheid te geven om ongemerkt rond te spieden en de situatie op te nemen van den bouw der huizen, een noodzakelijk weten bij een in braak, zoo hun oog op die woning vallen zou. Zoo ook de kerels, die rondkwamen om ketels te lappen en schotels te krammen en kannen te soldeeren, zij allen stonden bij boeren en burgers in slechten reuk en niet zoodra was zoo'n bende op het dorp „gesignaleerd" of ieder was zooveel moge lijk op zijn post en sliep óf niet óf in ang stige spanning, niet wetend, wat gebeuren kon. Jan had geluisterd naar die gesprekken over dat diefachtige volkje, dat leefde van roof en diefstal en hij zou ook op zijn hoede zijn. Jan heeft zich dit alles goed achter een oor gelegd, wat daar aan tafel zoo boud werd beweerd door de knechts en de mei den over dat Zigeunervolkje. Hij weet nu, waar ze gelegerd zijn en weet ook, dat ze niet ver af neergestreken zijn van het klaverveld, waar hij met zijn kudde te vinden is. Als ze eens kwaad in hun schuld voer den en een schaap stalen uit zijn kudde? V/at zou hij vermogen tegen eenige van die ruwe kerels! Als ze wilden, dan zou hij het loodje leggen, dat wist hij maar al te goed. En al vond hij in Spits een trouwe ka meraad en een hulp, die vast zijn manne tje staan zou, wat zou dat tegen een over macht van zoovelen. Maar als hij straks in het veld is en de schaapjes grazen en rustig voorteten, dan zal hij stiekum zich eens gaan over tuigen, waar het volkje zit en hoe het volkje leeft en wat hij zooal opmerken zal en voor belangrijk nieuws zal opvangen. Deze gedachten flitsen door zijn hoefd, terwijl het werkvolk zich opmaakt om zich een uurtje op één oor te leggen en uit te rusten en frissche krachten te verzamelen voor den nieuwen arbeid, die wacht. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 12