Wie is mijn man?
FEUILLETON
door
OTFRID VON HANSTEIN.
(Nadruk verboden).
Hij ws& niet weinig vernaasd Severing, dien
hij van vroeger kende, als assistent aan
zich te zien toegevoegd.
Robert haastte zich om „de blauwe koe"
de melk te halen en daarna „de sleep
sabel" een lang gebak in sneedjes te
snijden.
Zoo gingen de dagen voorbij en de „ge
kookte aardappelmeier" had van den vroe
gen morgen wanneer hij zijn stuk van de
gangen moest schoonmaken tot des
avonds de laatste sandwiches klaar waren,
weinig gelegenheid om over zichzelf en
het weerzien met Iracema na te denken,
hoewel niemand hem het leven al te moei
lijk maakte.
Een aantal dagen later. De „Lützow" was
in Southampton aan den steiger gemeerd,
en zou een paar uren blijven liggen. Ook
Robert had van den pantry-steward per
missie gekregen een urtje den wal op te
gaan, om eens rond te kijken.
„Hallo, daar.'heb je den geluksvogels".
Hij keek op. Voor hem stond Dick Thom
son.
„Zoo kerel jij hier?"
„Doet me pleizier, dat je mij nog her
kent. Dat is toch alweer een paar jaar ge
leden, dat we samen gewond in het zieken
huis lagen".
„Het pleizier lijkt me aan mijn kant te
zijn, want het schijnt je goed te gaan."
„Dat gaat wel. Ik ben de vertegenwoor
diger van een der bekende notariskan
toren van Londen."
„Van harte gefeliciteerd! Mij gaat het
niet zoo bijzonder. Ik ben werkend passa
gier op de „Lützow" en als ik straks in
Bremen aan wal stap niets dan een werke-
looze, wien het in Amerika niet meege-
loopen is."
„Man, weet je nog heelemaal niets of
wil je er nog niet over praten?"
„Wat moet ik weten?"
„Dat je niet alleen een van de rijkste ke
rels bent, maar ook nog de bruidegom van
een der allerliefste meisjes."
„Dat klopt helaas, geen van beide."
„Klopt wel! willen we er om wedden?"
„Je wil mij voor den mal houden!"
„Heelemaal niet! Op mijn eerewoord.
Weet je heusch nog niets?"
„Ik begrijp je niet eens?"
„Weet je niets van Madeira?"
„Ik zou niet weten wat ik van Madeira
weten moest!"
„Goedenmiddag commandant."
Kapitein Winter van de „Lützow" ging
juist voorbij om weer aan boord te gaan,
en groette den Engelschman, die Robert
staande had gehouden en dien hij blijkbaar
kende.
„Hoe maakt u het?"
„Uitstekend, maar mag ik u met een ver
zoek lastig vallen?"
„Graag!"
„Mijn vriend Robert Severing is bij u
aan boord. Ik geloof als assistent-steward.
Welke plaats hij inneemt, weet ik niet pre
cies, zooiets van warme aardappelenmeier
als ik het goed begrepen heb."
Winter lachte hartelijk en Robert kreeg
een kleur.
„Kapitein, men heeft mij toegestaan mijn
passage aan boord te verdienen, ik werk
in de pantry".
De kapitein, die zich met dergelijke din
gen natuurlijk niet bezig hield, maar aan
zijn eersten officier al de personeelsaan
gelegenheden overliet, keek Robert scherp
aan, herkende den man van opvoeding en
lachte.
„Ja warme aardappelmeier, zal wel weer
een van die titels zijn, zooals onze brave
pantry-steward Martens ze zoo geestig uit
vindt. Maar wat is nu eigenlijkk uw ver
zoek?"
„U bent een zeer bekwaam gezagvoer
der kapitein Winter. Denkt u, dat u, de
„Lützow" naar Bremen zou kunnen bren
gen, ook dan wanneer mijn vriend Seve
ring hier afmonsterde?"
Robert viel hem in de rede:
„Maar.
„Hou je mond, straks hoor je alles. Dus
kapitein, u moet weten met mijn vriend Se
vering zijn zeer wonderlijke dingen gebeurd
waarvan hij blijkbaar zelf nog niets weet.
Zoudt u hem van zijn oogenschijnlijk zeer
gewichtige bezigheden kunnen ontheffen
en hem hier achterlaten, dan zou zulks voor
zijn toekomst van buitengewone beeekenis
zijn."
„Komt u even mee, ik zal met den eer
sten officier spreken en met den pantry-
steward. Maar zooiets kan alleen...."
„Kapitein, mag ik u even wat zeggen dat
mijn vriend, die nog niets vermoedt pas
later te hooren zal krijgen?"
„Maar u moet voort maken over een
kwartier vertrekken wij weer."
Robert begreep niet veel van het geval
maar volgde de beide heeren aan boord.
Leden van de bemanning zagen tot hun
verbazing hoe vriendelijk den kapitein den
werkenden passagier toeknikte. De eerste
officier werd geroepen, wisselde een paar
woorden met den gezagvoerder en zei kort:
„Wat mij aangaat, goed, maar dan moet
je haast maken met je bullen te pakken.
Binnen tien minuten moet je van boord
zijn. Martens, de man monstert af!
„Heeft hij wat uitgehaald?"
„Neen hij schijnt uit de loterij te heb
ben getrokken. De hoofdprijs!"
De eerste officier begaf zich met de ka
pitein naar de brug de sirene gaf het
tweede signaal. Robert, die het duizelde
rende naar beneden. Toen de sirene voor
de derde maal loeide, kwam hij buiten
adem aan den valreep, die juist omhoog
zou gaan. Thomson stond al op de tender
het stoombootje dat de verbinding van
het op stroom liggende schip met den wal
onderhield.
„Vlug, vlug!"
„Vaarwel Martens!"
„Gefeliciteerd reuzenbofferd!"
De tender hield af, de schroeven van de
„Lüdzow" begonnen te malen. Het was Ro
bert alsof hij droomde.
„Leg me nu alles eens eindelijk uit!"
„Nog niet direct. Je kan toch wel even
wachten tot we in Londen zijn."
Het werd hem bijna onprettig te moede
toen hij in 't lachend gezicht van zijn
vriend keek, die zich met hem naar het
station spoedde.
„Twee Londen eerste!"
„Zeg, ik kan toch geen eerste klas rei
zen!"
„Beter dan ik. Je moet zelf voor ons bei
den betalen."
„Ik heb nog maar één dollar!"
„Waarom zou een man, die honderddui
zend pond heeft, ook dollars hebben!"
„Je bent gek!"
„Nog niet heelemaal! laat ons eerst maar
eens in een restauratiewagen lekker gaan
eten. Ik ben er bang voor, dat je, nadat
je in Londen alles gehoord zult hebben
heelemaal niet meer met my zult willen
eten!"
Robert voelde zich wat onbehaagelijk.
Thomson leek heelemaal niet dronken. Hij
kende hem, als een nuchtere zakelijke ke
rel en toch.
Ze stapten uit aan 't Holbornstation.
„Auto! Strand, Imperial Hotel".
Ze gingen het kleine behaaglijke hotel
tegenover het Gatity-theater binnen. Thom
son nam voor Robert de duurtse kamer en
ging toen met hem in de hall aan een ta
feltje zitten.
„Zul je nu eindelijk eens
..Wanneer je belooft heel kalm te blij
ven. Zeg, heb je nog ooit je nichtje Irace
ma, dat knappe ding, die ons in het zieken
huis verpleegde, weergezien?
„Voor een paar dagen in New York. Ze
was juist kampioene geworden."
„Mag je haar nog wel?"
„Maar Dick!"
„Heb je haar gesproken?"
„Maar een oogenblikje."
„Heeft ze je niets gezegd?"
„Wat zou ze mij gezegd hebben?"
„Ook niet dat ze hedenmorgen met de
„Susquehannah", die jullie ingehaald heeft,
te Southampton zou binnenkomen en di
rect naar het Westminterhotel te Londen
door zou gaan!"
„Geen woord!"
„Ook niet, dat ze voor jou gekomen is?"
„Je spreekt werkelijk in raadsels voor
mij!"
„Ja, natuurlijk om met je te trouwen!"
Robert sprong op.
(Wordt vervolgd).
De grandiose intocht van het Engelsche Koningspaar te Parijs Een
overzicht van den stoet
3)e £eicbclve 6ou/ïomt
Een gewaagde Oceaanvlucht. De Amerikaansche vlieger
Corrigan bij zijn verouderd toestel, waarmede hij van
New York naar Ierland vloog
De aankomst van het Engelsche
Koningspaar aan het Ouai d' Orsay
te Parijs
Het stoffelijk overschot van den reserve-sergeant-vlieger J. Streur, een der slachtoffers van de vlieg
ramp te Gilze Rijen, is Dinsdag op de begraafplaats Crooswijk te Rotterdam ter aarde besteld. De
droeve stoet op weg naar de groeve
Op de begraafplaats „Den en Rust" te Bilthoven is Dinsdag het
stoffelijk overschot van adsp. res. officier-vlieger W. J. J. van Offeren,
een der slachtoffers van de vliegramp te Gilze Rijen, ter aarde be
steld. De plechtigheid bij de groeve
De weduwe M. Frijhaus Ruwenhorst
te Amsterdam hoopt binnen eenige
dagen haar 100sten verjaardag te
vieren. Het krasse oudje drinkt nog
met smaak haar kopje koffie