Waarom aan de marechaussee te Oss opsporings-bevoegdheid werd ontnomen VRIJDAG 24 JUNI 1938 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE Bi AD - PAG. 1 Mededeelingen van den procureur-generaal bij het Bossche Hof HET GETUIGEN VERHOOR VOOR HET AMBTENAREN -GERECHT. In de middagzitting van het Ambtenaren gerecht is het getuigenverhoor voortgezet. Het eerst wordt gehoord de wachtmees ter De Gier. Deze getuige zegt op 8 Maart met een anderen wachtmeester bij den Officier van Justitie Van den Burg te zijn geweest, om aangifte te doen van verduistering door Boelens en ook te hebben medegedeeld, waarin de verduistering bestond. Hij heeft daarbij niet gesproken van een civielrechtelijke vordering. De grens is volgens getuige tusschen strafzaken en civiele zaken soms zeer moei lijk te trekken, en wanneer getuige de overtuiging had gehad, dat het hier een zuiver civiele kwestie zou betreffen, zou hij geen aangifte hebben gedaan. Opper wachtmeester Curfs was toen ziek. Het on derzoek in deze zaak was aan wachtmees ter Van den Berg overgelaten, Getuige verklaart, dat de gang van za ken het wel eens noodzakelijk kunnen ma ken om een zeer langdurig verhoor af te nemen, en dan de betrokkenen een tijd lang vast te houden. Ook de arbeider De Wolf is een nacht vastgehouden en in deze zaak had eveneens wachtmeester Van deni Berg het onderzoek in handen. Over mishandeling van De Wolf heeft getuige niets gehoord, terwijl evenmin De Wolf bij getuige daarover heeft geklaagd. Des avonds was aan getuige medege deeld, dat De Wolf ontboden was en ver hoord zou worden, doch den volgenden dag heeft getuige daarvan geen rapport ontvangen. President: Is het feit, dat iemand een nacht wordt vastgehouden, niet ernstig genoeg om dat te rapporteren. Getuige: Het gebeurt niet altijd, om dat het niet zoo bijzonder is. President: Wordt in zoo'n geval een boodschap naar het huis van den betrok kene gezonden? Getuige: In de meeste gevallen ge schiedt dat wel. Getuige verklaart voorts met wachtmees ter van Renes bij den Officier te zijn ge weest om te spreken over de zaak van den bankier van der Hoven. De Officier wilde toen zoo spoedig mogelijk van der Hoven laten arresteeren en de administratie in be slag nemen, doch van Renes heeft aangera den om nog even daarmede te wachten, om dat hij nog meer bewijs zou kunnen krij gen. President: Hebt u, toen van der Hoven weer vrijgelaten was, aan dezen gevraagd: hebt u nog klachten? Getuige: Dat heb ik gevraagd in mijn kwaliteit van brigade-commandant. President: Waarom wordt dat gevraagd, dat ligt toch niet voor de hand? Getuige: Dat geschiedt overeenkomstig de voorschriften. President: ik zie de ratio van zoo'n vraag niet in, want iemand die gearresteerd wordt, en dan weer moet vrij gelaten, zal altijd daarover wel niet te spreken zijn. Getuige: De heer van der Hoven heeft op mijn vraag geantwoord, dat hij inte gendeel correct was behandeld en dat hij in dit opzicht niet te klagen had. President: De heer van der Hoven heeft verklaard, dat u hem gevraagd heeft: „Hebt u het hier goed gehad" en dat hij daarop heeft geantwoord: integendeel. Getuige: Ik blijf bij mijn verklaring en ik kan mij het gesprek zeer goed herinne ren. Mr. Meyes constateert, dat de getuige niet kan zeggen, waar het voorschrift in zake het vragen te vinden is. Vervolgens wordt gehoord de opper wachtmeester Curfs. Mr. James vraagt aan dezen getuige: Heeft u aan wachtmeester van Renes ge adviseerd, om met den Officier overleg te plegen in zake de arrestatie van Van der Hoven, Getuige: Ik had het verbaal van Van Re nes gelezen, doch de zaak was mij niet geheel duidelijk, en omdat ik niet zeker wist of de gronden, waarop de aanhou ding zou moeten geschieden, wel geheel juist waren, heb ik van Renes naar den Officier verwezen. Daarna heeft van Renes een nader onder zoek ingesteld en het resultaat daarvan was dat ook getuige toen van meening was, dat de arrestatie moert geschieden. In overleg met den Officier is die ar restatie dan ook geschied. Daarna komt de kwestie van de opzich ters bij de werkverschaffing ter sprake. President: Waarom is u, toen u opdracht van den Officier had gekregen, om de zaak ter kennis te brengen van den burgemees ter, toch door gegaan met het hooren van andere getuigen. Getuige: Ik moest eerst de verbalen nog opmaken, doch heb geen nieuwe getuigen meer gehoord. President: Uit uw verbalen blijkt echter het tegendeel, want u zegt in uw verbaal zelf: „Öp 16 October kreeg ik van den Offi cier opdracht de zaak ter kennis te bren gen van den burgemeester. Daarna hoorde ik op 16 October nog de volgende getui gen". Eerst op 19 October is u bij den burge meester geweest. Heeft de burgemeester toen gezegd, dat u voorzichtig moest zijn en er rekening mee moest houden, dat die menschen de beschikking hadden over die tuintjes? Getuige: Neen, dat weet ik zeker. Van groote porties, welke ze mee mochten ne men, heeft de burgemeester zeer zeker niet gesproken, wel over een „kooksel". Wat de zaak-Boelens betreft, is getuige van te voren er van op de hoogte gesteld, dat deze zou worden aangehouden. Naar het oordeel van getuige was het vasthou den van Boelens gedurende een nacht alles zins gerechtvaardigd en wanneer dergelij ke gevallen zich weer zouden voordoen, zou getuige er geen bezwaar tegen hebben, er opnieuw toe over te gaan. President: Ik acht den gang van zaken en het toegepaste middel om den man te laten betalen, zooals hij den volgenden ochtend heeft gedaan, geenszins voor de hand liggend en absoluut noodzakelijk. (Het bovenstaande is reeds geplaatst in een gedeelte onzer vorige oplage). Hierna werd nog even teruggekomen op de zaak betreffende de werkverschaffing. Getuige verklaart, dat eenige dagen, na dat hij bij den burgemeester was geweest, de opzichter van Bergen tot hem heeft ge zegd: hier gebeuren gekke dingen, maar de burgemeester heeft bevolen: mondje dicht. Deze man is op die mededeeling echter teruggekomen, toen hij door B. en W. werd gehoord. Verhoor van verschillende andere leden van de brigade. Volgende getuige is wachtmeester van Renes. Deze is op 12 Maart met de Gier bij dten Officier geweest om te spreken over den bankier van der H. Toen is ook over de geestelijken gesproken. De Officier van den Burg heeft daarbij gezegd, dat de Gier, maar door moest gaan en alles moest on derzoeken. Hij voegde daaraan toe, dat we ook re kening moesten houden met den geestelij ken stand en dat ook wanneer de zaak niet tot een strafrechterlijke vervolging zou lei den, het toch wel goed zou zijn alles ter kennis te brengen van de kerkelijke auto riteiten. Verder heeft getuige met dit onderzoek niet te maken gehad. Wel is hij belast geweest met het on derzoek in de zaak van bankier van der H. Ook toen het opsporingsonderzoek aan ge tuige was ontnomen, kwamen nog verschil lende menschen bij hem, die aangifte wil den doen. Getuige heeft toen de klacht van een juf frouw opgeschreven, door haar laten on derteekenen en haar daarmede naar de ge meentepolitie verwezen. Hierbij heeft ge tuige handeld in het algemeen belang. Hierna verklaart de wachtmeester-titu lair van den Berg, dat hij de W. in de marechausseekazerne te woord heeft ge staan. Hij was opgeroepen wegens over treding van de vuurwapenwet en wegens verboden nederlage. Hij beweerde revol ver én sigarettenpapier te hebben gevon den en aangezien zulks zeer onwaarschijn lijk was, heeft getuige hem in de cel inge sloten. In een stal heeft hij niet vertoefd en getuige heeft hem ook niet mishandeld. Den volgenden ochtend is de man weer vrijgelaten. Op een vraag van mr. James, deelt ge tuige nog mede, dat in de gangen van het parket de rijksklerk Vermeulen hem na mens den officier heeft gezegd, dat het rapport over de twee geestelijken moest worden gesloten en ingeleverd. Dit moest getuige aan wachtmeester de Gier over brengen. Dit was ongeveer half Maart. President: Dit behoeft nog geenszins te beteekenen, dat het onderzoek werd geslo ten. Wat nog de arrestatie van Van der H. betreft, zegt getuige, dat er geen belang stelling bij deze arrestatie was en dat daar na langs buitenwegen naar de kazerne is gereden. Hierna wordt gehoord wachtmeester Rof fel. Deze is tegenwoordig geweest bij de inbeslagneming van de administratie van Van der H. op dien kantoor. Van der H. zelf was daarbij niet aanwezig. Getuige was niet bjj het openen van de kluis, doch hij heeft gehoord, dat er 3000 in is aange troffen, terwijl van der H. had opgegeven, dat er 7000 moest zijn. Voorts verklaarde getuige, dat van der H. niet mee wilde gaan naar deze inbe slagneming. Wat de aan Van der H. gestelde vraag bij zijn invrijheidstelling betreft, zegt getui ge, dat het gewoonte is deze vraag te stel len. Getuige van den Berg zegt nog, dat van der H. hem op den avond van 19 Maart uit drukkelijk heeft gevraagd hem niet mede te nemen naar zijn kantoor, en dat van der H. daarop het letterslot van de kluis op pa pier heeft medegegeven. De volgende getuige, de marechaussee van Ree verklaart, dat de officier in zijn tegenwoordigheid aan de Gier opdracht heeft gegeven door te gaan met het verza melen van de-feiten tegen de beide geeste lijken. Met de Gier is getuige daarna naar Den Haag geweest om mevr. S. R. te hoo ren. Dit onderzoek heeft echter geen resultaat opgeleverd, aangezien mevr. R. wilde heb ben, dat haar man bij het verhoor tegen woordig was, waarop de Gier zeide geen prijs te stellen. Getuige marechaussee van Essen zegt, dat van der H. bij zijn vrijlating heeft ge zegd, dat hij zoo goed was behandeld, dat hij daarover een stukje in de krant wilde zetten. Ook bood hij eenige sigaren aan, welke getuige niet, doch de wachtmeester wel heeft aangenomen. Bij het vertrek gaf van der H. ieder een hand. Getuige is voorts bij het openen van de safe geweest, en in tegenwoordigheid van den officier van justitie is daarin ƒ3000 aangetroffen, benevens een aantal paperas sen. Getuige marechassee van Kuilen borg zegt, dat op verzoek van wachtmees ter Renes van der H. op Zondagavond bij getuige in zijn kamer heeft doorgebracht en daar een sigaar heeft gerookt en de krant heeft gelezen. Van der H. was over de behandeling niet ontevreden. Getuige marechaussee de Klerk zegt op een avond, toen hij in de kazerne was, een boodschap te hebben gekregen, dat een col lega, die op post stond voor het huis van Van der H., assistentie verzocht, omdat er eenige advocaten en notarissen zouden trachten binnen te glippen. Getuige heeft onmiddellijk aan dat ver zoek gevolg gegeven, doch de op post staan de collega wist nergens van en verder was er ook niets bijzonders aan de hand. Hierna wordt 10 minuten gepauzeerd. Verklaring van den Procureur- Generaal bij het Bossche Hof. Na hervatting der zitting werd als ge tuige-deskundige gehoord de procureur-ge neraal bij het gerechtshof te 's-Hertogen- bosch, baron Speyart van Woerden. Spr. zette de reden uiteen, welke aan leiding is geweest voor de opdracht aan den officier van justitie om op 15 Nov. 1937 de brigade te Oss haar opsporingsbevoegd heid te ontnemen inzake gemeentelijke aan gelegenheden. Deze opdracht heeft spr. ontleend aan art. 40 wetboek van strafvordering, nadat hem verschillende zaken ter kennis waren gekomen, waarbij de marachaussee optrad zonder dat er aanleiding was van eenig strafbaar feit. Steeds weer kwam echter de marechaus see op die zaken terug, omdat zij. meende, dat het hier ging om een mindere waar deering van haar arbeid, waarbij kwam haar gedachte, dat het de bedoeling van den burgemeester was, om die zaken in den doofpot te stoppen. Deze gang van zaken heeft groote belangstelling getrokken en aanleiding gegeven tot een uitgebreide perscampagne, vooral de kwestie bij de werkverschaffing. Een onderzoek, dat spr. in deze zaak, ook op verzoek van den be trokken minister heeft ingesteld, heeft uit gewezen, dat er hier niets onregelmatigs was gebeurd en dat er geen enkel strafbaar feit was gepleegd. Toch ging de marechaussee door met haar onderzoek en toen eenige jongens, die een aantal aardappelen aan familieleden hadden gegeven, voor eenigen tijd waren geschorst, heeft wachtmeester de Gier zich bij die jongens vervoegd en hen nader on dervraagd. Ook werden nog andere jongens in totaal ongeveer 50, gehoord, en deze ver klaringen moesten strekken tot een aan klacht tegen het beleid van den burge meester en de gemeentepolitie, die misstan den bij de werkverschaffing voor de jeugd zouden willen goedpraten. Ook uit een onderzoek, ingesteld door ambtenaren van het departement van so ciale zaken, is gebleken, dat er geen en kele aanwijzing was van eenig strafbaar feit. Zoo waren er nog meer zaken, en het voortdurend wantrouwen van de mare chaussee tegen het gemeentelijk beleid ls voor spr. aanleiding geweest om te beslis sen, dat het daarmee uit moest zijn. Toen is de opdracht van 15 November gegeven. Eenigen tijd bleef het daarna rustig, tot dat een nieuwe reeks van feiten zich voor deed. Het eerste was dat van 21 Maart j,l., toen spr. uit de ochtendbladen las van de arrestatie van den bankier, waarbij de marechaussee betrokken was. Spr. acht het personëel van de marechaussee voor het in stellen van een onderzoek als noodig is om fraude bij een bankier te constateeren niet in st a a t en h ij v er w ach t dat ook niet van hen. Direct heeft spr. zich toen met den officier in verbinding gesteld, om andere inlichtingen te verne men. De stukken waren er toen niet en de officier was van alles niet op de hoogte doch op den 25sten heeft spr. met den offi cier het dossier nagegaan en daaruit is direct gebleken, dat erge en enkele reden was om den bankier te arresteeren. Wat het optreden van den officier be treft, citeert spr. een stuk van den wacht meester, waaruit blijkt, dat men geen tijd meer had om over de arrestatie nog nader overleg met den officier te plegen. Uitvoerig ging spr. daarna de in de pro- cessen-verbaal opgenomen feiten na, wel ke meerendeels reeds verjaarde feiten wa ren. In vele opzichten leden deze processen- verbaal aan ernstige fouten. Naar spreker's meening heeft hier de gedachte voorgeze ten, dat van der H. wel een groote schurk moest zijn, en dat wanneer men maar een maal in zijn papieren zou kunnen grasdui nen, er wel iets gevonden zou worden, dat zijn arrestatie rechtvaardigde. Van der H. was ook belast met de admi nistratie van een waterschap en men ver wachtte natuurlijk, dat ook hier wel onre gelmatig zou zijn gehandeld, en in dit ver band deelt spr. nog mede, dat hij werd op gebeld door den commisaris der Koningin, die zijn ernstig misnoegen uitte over het op treden van een wachtmeester op de pro-' vinciale griffie tegen een der amtbenaren (van wege de provincie worden de water schappen gecontroleerd). De boeken van Van der H. waren echter keurig in orde en ook hier is van geen strafbaar feit gebleken, want bij het ge vonden geld behoorde ook nog een bedrag van 3000 op een spaarbankboekje ten na me van het waterschap. Toen dan ook de rechtbank te beslissen had over de gevangenhouding, heeft spr. den president opgebeld en hem er op ge wezen, dat men met deze zaak voorzichtig moest zijn. Het ondeskundig optreden der brigade. Zoo heeft de zaak-van der H. een einde genomen, niettegenstaande het zeer ondeskundig optre den van het personeel der Ossche brigade. De zaak der pastoors. Nauwelijks was deze zaak afgewikkeld, of ik kreeg een telefoon van den bisschop van Den Bosch. Hij deelde mede, dat bij hem twee pastoors zich waren komen be klagen over het feit, dat er tegen hen een uitgebreid onderzoek op touw was gezet, dat naar zij vernomen hadden, over zeden misdrijven ging. Zelf waren zij nimmer ge hoord. Ik heb toen weer den substituut-officier gevraagd bij mij te komen. Hij zeide: Ze ker, men is er mee bezig, ik weet er van, doch ik heb nog geen enkel stuk gezien en ik weet ook niet van welken aard de mis drijven zouden zijn. Ik heb den substituut medegedeeld, aldus de P.-G., onmiddellijk alles te willen weten en onmiddellijk de stukken te willen zien. Telefonisch is dat aan den wachtmeester medegedeeld. Ik kreeg toen eerst twee rap porten over een der pastoors. Het bleek mij, dat men 24 Februari begonnen was met het op schrift stellen van de verklarin gen van een tweetal vrouwen over feiten, die niet het minste verband met het Wet boek van Strafrecht hadden. Het tweede rapport betrof verklaringen van een meisje, dat bij Organon werkte, eveneens over fei ten, die niets met het Wetboek van Straf recht hadden uit te staan. Verder is er nog een vrouw verhoord uit Den Haag, en nog een andere vrouw, doch ook hier was van een strafbaar feit eenvoudig geen sprake. Ik viel van de eene verbazing in de an dere, toen ik dit alles doorlas. De officier had dan ook niet anders ver wacht, dan dat het onderzoek over strafba re feiten zou loopen. Het tweede dossier liep over een der andere pastoors, doch men had den offi cier van Justitie niet medegedeeld, dat er tegen dezen zeven jaar geleden al eens een onderzoek was ingesteld, dat niets had op geleverd. In 1931 is t' dossier gedeponeerd. Nu in het nieuwe dossier legde een man van thans dertig jaar verklaringen af, dat er vroeger, toen hjj een jongen van veer tien a zestien jaar was, verkeerde dingen waren gebeurd, doch voor zeven jaar had hij gezegd niets te weten. Wat voor waar de kan men aan zulke verklaringen hech ten? Een tweede man, die nu 25 a 26 jaar is, wist voor zeven jaar ook niets, doch ver klaarde thans in een anderen ge^t. Wat voor waarde heeft dit alles? Inmidcrels ging men kinderen hooren, onder wie misdie naars van den pastoor! Er waren vaders die dat verschrikkelijk pijnlijk vonden. Een man kwam by mij met een klacht, dat zijn jongen in het bijzijn van een slecht bekend staande individu was verhoord, en dat de marechaussee had gezegd. „Als je niet wilt erkennen, gooi ik je de ramen uit en gooi ik je op het hek van de kazerne". Ik kan begrijpen, dat er vaders verontwaardigd waren. Ik was ook verontwaardigd, ik kan nooit meegaan met een dergelijke practijk, te meer waar hier groote belangen op het spel staan. Ik heb gezegd: laat vanmiddag den wachtmeester komen, en het is juist, dat ik hem toen van ongeveer halfdrie tot ongeveer half elf verhoord had. Ik geef toe, dat dit een langdurig ver hoor was, maar er kwam ook heel wat bij te pas. De wachtmeester stond op het standpunt, dat wanneer geestelijken zich misdragen, het tot de taak van de mare chaussee behoort om, ook al is er geen strafbaar feit, toch een rapport uit te bren gen. Daarmee kan ik niet meegaan. Dat is een zaak van de kerkelijke overheid. De geestelijken zijn geen tweede soort bur gers. Hier hebben de marechaussees groote fouten begaan; terwijl er van geen enkel strafbaar feit sprake was, terwijl er geen schijn van bewijs was, zijn zij toch op on tactische wijze voortgegaan met het onder zoek. De groote ruchtbaarheid, die aan de zaak is gegeven, is aan hun optreden te wijten. Voorzitter: Het is thans kwart voor zeven, mijnheer de procureur-generaal, en ik verzoek u voor vandaag uw rede te be ëindigen. Wij zullen de behandeling van deze zaak morgen om tien uur voortzetten. ZITTING VAN HEDEN. Hedenochtend om 10 uur heeft het amb tenarengerecht de behandeling voortgezet van de klachten van de onderofficieren van de vroegere brigade-Oss. De procureur-generaal bij het Bossche Gerechtshof baron Speyart van Woerden, zet zijn gisteren afgebroken uiteenzetting voort. Spr. merkt op, dat bij het verhoor, dat spr. met den officier heeft afgenomen aan wachtmeester de Gier, laatstgenoemde zich op het standpunt heeft gesteld, dat, wan neer het betreft gedragingen van geeste lijken, ook al vallen die gedragingen niet onder de strafwet, het dan toch tot de taak der marechaussee behoort, daarnaar een on derzoek in te stellen. Spr. heeft over de wijze, waarop de marechaussee in deze zaken is opgetreden, zijn ernstige afkeuring uitgesproken en hij heeft naar aanleiding van het rapport zijn verbazing uitgesproken, dat de meening van de Gier ten aanzien van de taak der marechaussee ten deze werd gedeeld door den inspecteur van het wapen. Spr. heeft in de conferentie de hee- ren er niet van kunnen overtuigen, dat voor een onderzoek, ook tegen geeste lijken, alleen strafbare feiten een rol kunnen spelen en zij zijn op het stand punt blijven staan, dat zij om het zoo uit te druken de geestelijken meenen te mogen beschouwen als het heerlijk jachtrecht van het wapen der marechaussee. Vervolgens onderwerpt spr. den gang van zaken in de actie tegen de pastoors aan een critische beschouwing en hij merkt op, dat wachtmeester de Gier op de hoogte is ge weest van het feit, dat hier mede sprake was van een poging tot chantage in ver band met een thans in Den Haag wonen de dame. Wachtmeesters ontzien zich niet een verklaring van den pastoor te fantaseeren! Spr. wijst er op, dat de wachtmeesters, die deze dame in Den Haag hebben be zocht, het aan haar hebben voorgesteld, als of de pastoor zou hebben verklaard, dat hij vroeger een verhouding met haar heeft gehad, ten einde aldus een verklaring van deze vrouw te kunnen krijgen. Zeer verontwaardigd heeft deze dame on middellijk daarna een brief aan den pas toor geschreven, waaruit blijkt, dat de pastoor toch zeer goed weet, dat hij nim mer een verhouding met haar heeft gehad. Voorts moet worden geconstateerd, dat wachtmeester de Gier verklaard heeft, geen prijs te stellen op een verklaring van den echtgenoot van genoemde dame, dat deze voor haar huwelijk nimmer een verhou ding heeft gehad. Toch ging men met het onderzoek voort en in arren moede wend de de pastoor zich tot den burgemeester met het verzoek hem tegen een dergelijk onderzoek te beschermen. Neen, heeft toen de burgemeester gezegd, tegen die men schen kan ik u niet beschermen, gaat u liever naar den bisschop. Spr. herinnert voorts aan de ontvan gen klachten over het optreden van de marechaussee bij hun verhoor van tal van kinderen en misdienaars, welke verhooren groote opschudding hebben teweeg gebracht en ten aanzien waar van volkomen duidelijk is gebleken, dat er GEEN ENKELE REDEN voor aanwezig was. Vervolgens gaat spr. de zaak van den kruidenier Boelens na, en constateert, dat de substituut-officier van justitie na ken nismaking van de stukken als zijn oordeel heeft te kennen gegeven, dat het niet aan gaat, dat de marechaussee in zaken als de ze optreedt als een boeman, ten einde op deze wijze iemand te dwingen zijn beta lingsverplichtingen na te komen. Wat dé zaak-de Wolf betreft, geeft spr. een heel relaas van allerlei mishandelin gen, welke deze, volgens zijn verklaring, in de kazerne heeft ondervonden, terwijl daar naast vijf getuigen hebben verklaard, dat hij verwondingen hda, welke voor zijn gang naar de kazerne niet aanwezig wa ren. Mr. Meyes: Kan de procureur-generaal verklaren, hoe het mogelijk is, dat men schen, die in een vorige periode zeer goed opsporingswerk hebben verricht, thans in hun gedragingen zoo ernstig zijn te kort geschoten? De president prijs eveneens het werk, o a. van de Gier in verschillende zaken en stelt dezelfde vraag. De procureur-generaal merkt op, dat er steeds is gewerkt met groote voortvarend heid en dat er ook goede resultaten zijn bereikt. Bij aandachtige bestudeering kan men echter niet spreken van „fijn recher chewerk" en bij het uitreiken van onder scheidingen of bij beoordeeling van het werk der marechaussee heeft spr. dan ook nooit als adjectief „bijzonder bekwaam" gebruikt. Ook kan men niet spreken van „deskun dig" optreden, en de successen zijn dan ook meer een gevolg van hun ijver, voortva rendheid en doortastendheid. Bepaalde moeilijkheden zijn er echter niet geweest. (Beroering in de zaal). Toen de brigade naar aanleiding daarvan werd onderscheiden, is zij op hol geslagen en heeft zij alle nuchter inzicht verloren. Zij ging op onoordeelkundige wijze allerlei zaken entameeren, daarbij aangezet door de matelooze verheerlijking, ook in de pers. En zulks geschiedde met volkomen ver- waarloozing van de gemeentepolitie, die steeds zeer goed werk heeft verricht en met meer tact en doorzicht optrad. Zoo moest dan eindelijk komen een nood lottige ontknooping en dat deze gekomen is, vindt spr. jammer. (Gelach). Aan de „terreur en domheidsmacht" moest echter een einde komen en daartoe heeft spr. den minister van justitie geadvi seerd. De president vraagt den procureur- generaal, of er ook nog sprake is geweest van straf. De procureur-generaal: Dat is een aangelegenheid, waarover de Minister van Justitie niet heeft te beslissen. Voortgaande komt spr. op de verhouding tusschen hem en de autoriteiten der mare chaussee, ten aanzien waarvan een zekere animositeit wordt voorgesteld. Spr. gaat den gang van zaken in zijn res sort na en deelt mede, dat hij verschillende malen den divisie-commandant heeft ont boden en hij kan er wel bij zeggen, dat er telkens harde woorden zijn gevallen over het optreden der marechaussée. In een rapport van begin 1937 heeft spr. den minister reeds laten weten, dat hij met 1 deze menschen niet kon werken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 7