Het enquête-voorstel Oss
RECHTZAKEN
WOENSDAG 22 JUNI 1938
DE LEÏDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 7
Tweede Kamer
Motie ingediend, waarin nadere schriftelijke
inlichtingen aan den minister worden gevraagd
Vergadering van gisleren.
De heer KERSTEN (Staatk. Geref.) is
een voorstander eener enquete, ter wille
van een volkomen onpartijdig onderzoek.
Het antwoord van den minister bij de in
terpellatie heeft spr. nooit bevredigd.
Maar spr. stond vrijwel alleen in de kamer.
Een verwijt van anti-papisme aan zijn
adres wijst spr. af. (gelach).
Spr. verdedigt in deze de beginselen der
hervorming tegenover ultramontane over-
heensching Spr. is voor enquêtte, al hangt
veel af van de samenstelling der commissie.
De heer VAN MAARSEVEEN (R. K.)
zegt dat het antwoord van den minister
bij de interpellatie van den heer Drop
duidelijk is geweest. De heer Rost van
Tonningen stelt in den minister geen ver
trouwen, de heer Wendelaar wel, doch wil
méér inlichtingen. Nu zou de eerste een
interpellatie willen, terwijl de tweede een
enquête voorstelt. De houding van den
heer Wendelaar is volgens spr. niet juist.
Méér licht kan gewenscht zijn. Het
gaat alleen om de wijze waarop. Is hiertoe
een enquête vereischt?. Spr. ziet het niet.
De roep om recht heeft zich reeds gecon
cretiseerd daar een beroep der ambtena
ren ten deze op op het ambtenarengerecht.
Er is helaas kunstmatig een sfeer van
wantrouwen in het leven geroepen. Het
parlement kan recht hebben op nadere in
lichtingen. Maar een enquête is daartoe
niet het geëigende middel. De Kamer kan
andere wegen volgen.
De heer VAN HOUTEN (Chr. Dem.)
vraagt zich af, waarom de minister zoo
overhaast en drastisch ingegrepen heeft.
Als de Minister wil ingaan tegen ver
keerd optreden der marechaussee, dan had
hij dat wel honderd keeren eerder kun
nen doen. Waarom juist te Oss? Waarom
zoo overhaast en zoo drastisch?
(Het bovenstaande is reeds geplaatst in
een gedeeltevan ons vorig nummer).
Spr., zijn rede voortzettend, toont zich
voorstander van de enquête.
De heer DE MARCHANT ET D'ANSEM-
BOURG (N.S.B.) zegt, dat de heer heer
Wendelaar in de Memorie van Antwoord
den minister zooveel mogelijk wil sparen
Er waren te Oss vier gevallen, welke vol
gens eiken rechtgeaarden Nederlander ver
volgd moeten worden. Spr. gaat deze vier
gevallen na. Spr. zegt dat de minister ern
stige aantijgingen heeft gericht tot de ma
rechaussee te Oss, o.m. ten aanzien van
hun zwijgplicht. Daardoor heeft de minis
ter een weerloozen ambtenaar den mond
gesnoerd.
Spr. zou wel eens willen weten of het
wegvallen van bepaalde gedeelten uit het
voorloopig verslag al dan niet aan opzet is
te wijten. Dat ware na het gebeurde met
den heer Rost van Tonningen wel inttres-
sant. De goede uitzonderingen daargela
ten, schijnt men weg te laten, wat de re
geering onaangenaam is.
Spr. wil eerherstel voor de brigade-Oss
Doch dit gebeurt niet door het voorstel-
Wendelaar, Als het nationaal-socialisme
recht en waarheid zal hebben gebracht hier
te lande, dan eerst zal het mogelijk zijn
(vroolijkheid)
Mr. Oud over het staatsrechtelijk
karakter der enquête.
De heer OUD (V.D.) gaat, evenals de
heer de Geer, het staatsrechtelijk karakter
van enquêtes na. Voor een politieke enqu
ête heeft men hier te lande nooit veel ge
voeld.
Spr. ontkent echter jegens den heer de
Geer, dat een enquête zich richt tegen bet
beleid van een minister. Diens inlichtingen
kunnen onvoldoende zijn, doch buiten diens
schuld. Het feit der enquête is in zichzelf
geen wantrouwen tegen den minister.
Evenmin als dat het geval is met een in
terpellatie, welk nog geen wantrouwen je
gens een minister beteekent.
Het gebeurt dan ook hoogst zelden, dat
een interpellatie wordt afgewezen, ook al is
men het er om zakelijke motieven niet me
de eens. Het kan in het belang van het
parlementaire stelsel zijn, toe te geven aan
het verlangen ook eener minderheid om op
zeker punt meer licht te doen vallen. Dit
beteekent geenszins eenigerlei wantrou
wen in een minister. Uitdrukkelijk zij dit
geconstateerd, als spr. zou stemmen voor
het voorstel van den heer Wendelaar.
Maar is er, om inzake Oss meer licht
te verkrijgen, een enquête noodig? Van een
tweede interpellatie verwacht spr. niet veel
ook al was de eerste de heer Drop kon
dit niet helpen niet voldoende voorbe
reid. Er moet meer licht komen. Spr. kan
zich voorstellen, dat de heer Wendelaar op
een gegeven oogenblik geen behoefte meer
heeft aan een enquête, b.v. als de minister
een nadere nota aan de Kamer zou zenden
De nota zou dan commissariaal kunnen
worden onderzocht. Na haar rapport zou de
Kamer dan volkomen bevredigd kunnen
zijn. Daartoe ware het debat over het voor-
stel-Wendelaar te schorsen. Dit zou op dit
oogenblik de meest bevredigende oplos
sing zijn.
Opnieuw onder de bekoring
van de ministerieele welbe
spraaktheid?!
De heer SCHOUTEN (A.-R.) kan zich
voorstellen, dat men méér licht noodig acht,
ook al ziet men zelf de noodzakelijkheid
daarvan niet in. De vraag is dan: op welke
wijze is het best het noodige licht te ver
krijgen? Dit gebeure buiten de politiek om.
De heer Wendelaar heeft in zijn memorie
van antwoord zich niet volkomen daaraan
gehouden. Spr. deelt de zienswijze niet,
dat er geen grond is voor een nieuwe inter
pellatie, volgens ongeschreven parlemen
taire zede.
Alvorens een enquête wordt ingesteld,
moeten andere normale middelen om licht
te verkrijgen niet of niet meer mogelijk
zijn. Spr. sluit zich te dezer zake aan bij
den heer De Geer. Een enquête is dus niet
mogelijk. Op welke wijze dan wel meer
licht te verkrijgen? Er zijn verschillende
wegen aangewezen. Spr. verwacht dat de
regeering desgevraagd wel bereid zal zijn,
in een nota nadere inlichtingen te ver
schaffen. Zal bij een nieuwe interpellatie
de Kamer niet opnieuw zoo onder de be
koring der woorden van den minister ko
men, dat een derde interpellatie noodig ge
oordeeld zou kunnen worden?
Voor een interpellatie pleit, dat spoe
dig inlichtingen worden verkregen. Het
is de vraag of die spoed gelet op de er
varing aan te bevelen is. Het vragen
eener nota van inlichtingen behoeft niet
tot langdurige vertraging aanleiding te ge
ven.
Alles overwegende, zou spr. thans de
voorkeur geven aan een oplossing waarin
de Kamer cp korten termijn aan de regee
ring om een nota van inlichtingen zou ver
zoeken. De heer Albarda heeft daarben de
wenschelijkhéid van schorsing dezer de
battere naar voren gebracht. Naar spr.'s
meening moet niet een nadere nota wor
den gevraagd met schorsing der beraadsla
gingen. De regeering moet op geen wijze
invloed oefenen op de beslissing der Kamer
inzake het voorstel-Wendelaar. Dan moet
dit dus eerst van de baan.
De heer WIJNKOOP (Comm.) gaat den
gang van zaken der Ossche historie in de
Kamer nog eens na. Spr. neemt aan, dat
de minister de Kamer volledig heeft willen
inlichten, doch dat het onvolledig en on
juist is geweest. Nu is de heer Wendelaar
met zijn voorstel gekomen. Zoo eenigszins
mogelijk, moeten we van dezen weg ge
bruik maken, ondanks alle beschouwingen
over het recht van enquête en zijn toepas
sing.
JTusschen de andere aangeprezen -wegen
om licht te krijgen en het voorstel-Wende
laar, is er een groot verschil. Men denke
ook aan de beteekenis der publieke opinie
ten deze. En een enquête stelt de zaak in
het licht der openbaarheid.
Het eenige juiste middel
volgens mr. Wendelaar.
De heer WENDELAAR (Lib.) dankt de
Kamer voor de belangstelling, aan zijn
voorstel betoond, en voor het hooge peil
van het debat, behoudens bij een der Ka
merleden, te wiens aanzien de voorzitter
moest ingrijpen.
Er is een groote meerderheid in de Ka
mer welke meer licht wenscht. De discus
sie heeft doen blijken, dat er inderdaad
nog een en ander op te helderen is, ook
volgens den heer van Maarsseveen.
Men is het over het toe te passen mid
del niet eens geworden. Spr. begrijpt in
middels de houding der regeering niet. Als
de minister van justitie hedenmiddag in
de Kamer was gekomen en had verklaard,
niets liever te willen dan meer licht te ver
spreiden, dan ware de zaak veel eenvoudi
ger geworden. Doch ook nu merkt spr. nog
op, dat spr.'s voorstel niet tegen de regee
ring is gericht.
Bovendien, de enquête-commissie zou tot
zoodanige conclusie kunnen komen, dat ook
de minister het er mede eens zou zijn.
Spr. komt op tegen de meening der N.
S. B., dat de enquête bedoeld is als net
middel om de zaak te smoren in den doof
pot.
Spr. is het eens met den heer de Geer,
dat dit voorstel buiten alle politiek blijft.
Daarom ook heeft spr. het alleen inge
diend. Het wil niet anders dan een onder
zoek naar feiten. Er zijn immers tal van
nieuwe feiten, na het onvolledig antwoord
van den minister. Tegen een nota door de
regeering is het bezwaar groot, dat de zaak
eenige maanden wordt stopgezet, en er is
juist spoed bij vereischt. En weet de mi
nister wel, wat er in de nota moet staan?
Wat de Kamer eigenlijk interesseert? Spr.
vreest, dat de minister niet geheel juist
en geheel volledig is ingelicht. Zou zich dat
met een nota niet kunnen herhalen?
De heer van Maarsseveen denkt, dat de
roep om recht voor het ambtenaren-ge
recht beantwoordt zal worden. Spr. ziet
groot verschil tusschen dit gerecht en een
enquête-commissie. Zoo wordt de verhou
ding van gemeente-politie en marechaus
see te Oss voor het gerecht niet voldoende
belicht, vermoedelijk.
Als een kleine minderheid gewoonlijk
een interpellatie toegewezen krijgt, worde
aan een groote minderheid een enquête niet
onthouden.
De geheele Kamer wenscht meer licht.
Het eenige nu juiste middel is de enquête.
Spr. handhaaft zijn voorstel. Spr. bedoelt
niets tegen den minister. Wat is er dan te
gen de enquête?
Motie van de heeren Albarda
en Oud.
De heer ALBARDA (S.D.) repliceert.
Spr. blijft een nota van den minister ge
wenscht achten, ook al wordt er een
enquête ingesteld, en dan ter voorberei
ding. Een volledig vragenlijstje echter is
niet te maken. De Kamer moet bij het vra
gen van een nota zich bepalen tot een al-
gemeene formule, zooals de heer Wende
laar in zijn voorstel innam, terwijl de mi
nister er verder in kan opnemen wat hij
wenscht.
Spr. dient mede namens den heer Oud
een motie in, waarin de minister wordt uit-
genoodigd, schriftelijke inlichtingen te ge
ven omtrent de feiten en omstandigheden
op grond waarvan op 1 April 1.1. aan de
brigade Marechaussee te Oss de opspo
ringsbevoegdheid is ontnomen, omtrent zijn
oordeel over de verhouding tot de ge
meente-politie te Oss, alsmede omtrent al
hetgeen hij voor deze zaak van belang
acht.
De vergadering wordt te 5.40 uur ver
daagd tot heden één uur.
HET INCIDENT IN DE
TWEEDE KAMER
Alle bladen zijn 't er over eens, dat de
eerste woordvoerder der N. S. B. over het
enquête-voorstel inzake Oss het voor
stel-Wendelaar zich zeer onevenwichtig
en zeer onbehoorlijk heeft
Het Handelsblad schrijft:
„Het onverkwikkelijke incident, waar
van in het begin van den middag mr. Rost
van Tonningen (N.S.B.) zoowel aanleiding
als object is geweest, is den lezer bekend.
Op de voor hem in deze Kamer gebruike
lijke wijze, bediende deze afgevaardigde
zich van een terminologie „schijn-en-
quête"; „de heer Wendelaar is slechts de
spreekbuis van Joden en Jodenkinderen"
welke hem herhaaldelijk in conflict met
den voorzitter bracht. Deze dreigde hem,
als hij zoo voortging, het woord te ontne
men. Het drama speelde zich toen in twee
fasen af. Bij de eerste helft van de finale
werd den afgevaardigde inderdaad het
woord ontnomen. Toen dat geschied was,
stelde hij zich daartegen met geluid en ge
baar zoo heftig teweer, dat hem den toe
gang gedurende den verderen vergaderings
dag werd ontzegd. Dat het intusschen
geenszins de bedoeling was critiek mits
parlementair geuit te mogen smoren,
bleek wel daaruit dat later de andere N. S.
B.-afgevaardigde, de heer Marchant et
d'Ansembourgh zijn felle rede over den Mi
nister van Justitie inzake Oss rustig heeft
kunnen beëindigen."
Uit het Kameroverzicht van de N i e u-
we RottCrt:
„In ons verslag heeft men reeds kunnen
lezen, dat aan mr. Rost van Tonningen, na
tal van onbehoorlijke uitlatingen, het
woord ontnomen is. Die, welke de deur toe
deed,was geenszins de ergste, maar de
voorzitter, die waarlijk clement genoeg ge
weest was, had hem reeds gewaarschuwd,
dat de volgende onparlementaire uitdruk
king den doorslag zou geven.
Toen de president den nationaal-socialis-
tischen afgevaardigde overeenkomstig het
reglement van orde het woord had ontno
men, ging deze als een bezetene te keer.
Hij sloeg met zijn vuist op de katheder,
dat de stukken naar alle kanten vlogen. En
op het voorzitterlijk woord: „Ik ontneem u
het woord" reageerde hij met den doldrif-
tigen schreeuw: „Dat laat ik niet toe." De
heer Rost van Tonningen had echter niets
toe te laten of te verbieden en bereikte
met dit verdwaasde verzet alleen, dat de
president hem voor de rest van den dag
het verblijf in de vergaderzaal ontzegde.
Hij is dan ook, lichtelijk gekalmeerd, kort
daarop per auto vertrokken."
Het Vaderland constateert:
„Het over 't algemeen op hoog peil staan
de debat over het voorstel-Wendelaar tot
het houden van een enquête in zake Oss
is helaas ontsierd door een incident, zoo
als dit in ons Parlement gelukkig slechts
zelden voorkomt: aan een lid van de Ka
mer is voor een dag de verdere bijwoning
der vergadering ontzegd.
Dit was tot dusver slechts tweemaal
voorgekomen, op 24 October 1930 en 29 No
vember 1932 en beide keeren was het de
communist De Visser, die het incident ver
oorzaakte en wien voor een dag de toegang
tot het Kamergebouw werd ontzegd. Des
tijds moest de voorzitter een dergelijken
maatregel aan de Kamer voorstellen. La
ter, in 1934, is het Reglement van Orde der
Kamer gewijzigd in dien zin, dat de voor
zitter een lid voor een dag kan uitsluiten,
indien een lid het woord is ontnomen of
voortgaat de orde te verstoren.
Van die bevoegdheid heeft de voorzitter
gisteren, waarlijk niet voor zijn genoegen,
gebruik gemaakt, toen mr. Rost van Ton
ningen zich weigerde neer te leggen bij
het feit, dat mr. van Schaik hem, na her
haalde waarschuwing, het woord had ont
nomen.
Het moest tot een dergelijk incident ko
men. De van iedere zelfbeheersching ge
speende wijze, waarop de heer Rost van
Tonningen zich pleegt uit te drukken, een
betoogtrant welke niet alleen vaak iedere
redelijkheid mist, doch die zich voortdu
rend op de grens van het denigreerende
en beleedigende, vaak over die grens heen
beweegt, moest zelfs den zachtmoedigen
voorzitter der Tweede Kamer het geduld
doen verliezen. Met „inquisitie" of den
„doofpot" heeft de verwijdering van den
heer Rost niets te maken. Het Reglement
van Orde is door de Kamer zelve gemaakt
en allen zélfs de afgevaardigden van de
N.S.B., die tucht en orde in haar „leidend
beginsel" schrijft hebben zich daaraan te
onderwerpen."
HAAGSCHE RECHTBANK.
Zwaar lichamelijk letsel door
schuld.
Voor de Haagsche rechtbank had zich
heden te verantwoorden C. B. boomkwee-
ker te Boskoop, wegens het aan zijn
schuld te wijten hebben dat een ander
zwaar lichamelijk letsel bekwam.
Verdachte had 30 Maar' j.l. met een auto
gereden over de Laan van Meerdervoort
te 's-Gravenhage. Het was op dat moment
enorm druk op dezen weg omdat het juist
het tijdstip was dat velen van hun werk
zaamheden huiswaarts keerden. Nabij de
Tasmanstraat gekomen, had verdachte een
aanrijding veroorzaakt met een wielrijder
E J. B., inspecteur der belastingen te den
Haag.
Deze botsing was dusdanig hard aange
komen, dat de aangeredene dadelijk be
wusteloos was geraakt en pas een week
later weer bij kennis was gekomen. Ver
schillende maarden had hij zijn werkzaam
heden niet kunnen verrichten en ook thans
nog, zoo verklaarde hij als getuige voor
den rechtbank, is zijn gehoor nog niet in
orde, terwijl zijn reukvermogen in het ge
heel verdwenen is.
Over de aanrijding zelf kon hij niet veel
vertellen omdai hq dadelijk buiten bewust
zijn was geraakt.
Verdachte zelf verklaarde dat hij den
wielrijder had zien rijden op de Laan van
Meerdervoort ir- de zelfde richting zich
voortbewegende als hij (verdachte). Plot
seling was de wielrijder, zonder teeken te
geven, den weg overgestoken. Verder had
hij niet den wielrijder aangereden, maar de
wielrijder hem.
Deze lezing van het geval ging niet op,
want twee getuigen, die alles hadden zien
gebeuren, verklaarden eenstemmig dat de
wielrijder de Tasmanstraat uit was komen
rijden en zonder te aarzelen zooals ver
dachte aanvankelijk vol hield, de Laan van
Meerdervoort was overgestoken. Verdachte
had den wielrijder aan zijn rechterhand dus
deze genoot voorrang.
De Officier van Justitie, Mr. P. R. Blok,
vond dat de lezing van het geval, zooals
verdachte die r.aar voren bracht, niet op
ging en pertinent wordt tegengesproken
door de getuigenverklaringen Spr. vindt
het feit ernstig. Verdachte had behooren
uit te kijken en maar niet doorrijden als
er verkeer van rechts komt, dat voorrang
heeft. Een flir.ke strai is hier op zijn
plaats en wel een geldboete van 50.
aubs. 50 dagen en bovendien intrekking van
het rijbewijs van verdachte voer den tijd
van zes maanden.
Verdachte zeide, dat hij wegens gewe
tensbezwaren niet in de verzekering was
en dat hij aosoluut niet bij machte is de
kosten te betalen. Verder dat hij reeds
zeventien jaar auto heeft gereden en nog
nooit een ongeluk heeft gehad Hij rijdt al
tijd heel voorzichtig juist omdat hij niet in
de verzekering wil gaan. Hij riep dan ook
de uiterste clementie- in.
De rechtbank zal een en ander nog eens
overwegen en 28 Juni vonnis wijzen.
GERAFFINEERDE ZWENDEL-AFFAIRE.
Leden van complot, onder wie een
advocaat staan terecht.
Voor de Rottredamsche rechtbank heeft
zich Dinsdag het slotbedrijf afgespeeld van
een geruchtmakende zaak, waarbij een
Rotterdamsche advocaat er procureur, mr.
Leen weinig fraaie rol heeft gespeeld.
Allereerst stond terecht de 27-jarige
analist C. H. V. uit Rotterdam Hij is de
man, die obligaties uit de woning van de
familie S. aan den Beukelsweg gestolen
had. De noodige inlichtingen en zelfs een
sleutel had tui gekregen van zekeren B.,
den verloofde van de oudste dochter der
familie 6. Op 6 Januari 1937 was de in
braak gepleegd cn had hij zich een geld
kistje weten toe te eigenen, dat twee obli
gaties bevatte van duizend gulden en zeven
van honderd. Tot -qn teleurstelling had hij
geen geld gevonden. De obligaties heeft hij,
op aanraden van B., niet bij zich gehouden
maar in bewaring gegeven aan den café
houder Van der K. Later heeft hij 130 gld.
gekregen van B., als zijn aandeel in het
karwei.
Daar er een nogal gunstig reclasseerings-
rapport over V. was uitgebracht, eischte
het O.M., waargenomen door mr. J. S. Loke,
een gevangenisstraf van één jaar, waar
van zes maanden voorwaardelijk met af
trek van de preventieve hechtenis.
De verdediger bepleitte de uiterste cle
mentie.
De tweede verdachte was P. J. B., de ex-
verloofde van een der meisjes S. Met hem
komt het meest geraffineerde gedeelte van
oe zaak in het geding. Niet alleen toch, dat
hq den sleutel in handen van den dief
speelde en hem de noodige inlichtingen gaf,
hij wist ook een middel te vinden uit de
obligaties geld te slaan. Een der getuigen
is namelijk directeur van een bierbrouwe
rij in Brabant. Hij had een vordering van
700 gld op der. Rotterdamschen koopman
C W. van C. Op een dag werd get. ontbo
den op het kantoor van mr. Z., waar hem
een aantal obligaties getoond werd met het
verzoek deze over te nemen, onder aftrek
van het geld, dat men hem schuldig was,
onder borgstelling van B De bierbrouwer
ging op dit voorstel in en schrapte de schuld
van C., terwijl hij bovendien 700 gld. uit
betaalde, waarvoor hij de obligaties kreeg.
Later zou blijken, dat dit de gestolen
waarde-papieren waren.
Ter zitting beweerde B. niets van deze
borgstelling te weten. Wel gaf hij toe, V.
in de gelegenheid gesteld te hebben den
diefstal te plegen. Hij had later eveneens
130 fld. ontvangen, zijnde een deel van het
'geld/ dat de bierbrouwer voor de obliga
ties had betaald.
Het O.M. achtte B. echter een gevaarlijk
man en de voornaamste figuur in deze zaak.
Hij eischte derhalve drie jaar gevangenis
straf met aftrek van voorarrest.
De verdedigei van B. drong op clementie
aan.
Vervolgens stond terecht de caféhouder
C. G. van K., die de obligaties bewaard had
en daarvoor 130 gld. had ontvangen. Deze
verd. beweerde aanvankelijk niet geweten
te hebben, met gestolen goed te doen te heb
ben gehad.
Het O.M. eischte in deze zaak één jaar ge
vangenisstraf met aftrek.
Tot slot van de ochtendzitting verscheen
a^s verd. de 31-jarige bierkoopman C. W.
van C. uit Rotterdam. Hij had meegedaan
aan de oplichting van den directeur van de
Brabantsche bierbrouwerij waardoor hij op
gemakkelijke wijze zijn schuld aan dezen
had afgelost.
Het O.M. eischte tegen hem drie jaar ge
vangenisstraf met aftrek.
Ook zijn verdediger pleitte clementie.
Tenslotte had zich te verantwoorden de
47-jarige gewezen advocaat en procureur,
mr. C. Z., wonende te Rotterdam, thans
gedetineerd. Hij zou als raadsman en lei-
c'er van een bende van de Rotterdamsche
onderwereld opgetreden zijn.
De dagvaarding legt hem vele gevallen
van oplichting ten laste: o.a. heeft hij voor
t 25.een acte opgesteld betreffende de
gestolen obligaties, terwijl hij geheel op de
hoogte was van het feit, dat hij iets deed,
aat geheel in strijd was met de wet.
Hier schijnt een soort chantage gepleegd
te zijn door een der medeverdachten, die
blijkbaar meer van mr. Z. wist en hem,
deze wijsheid voor oog houdend, dwong tot
afgifte van een valsche acte. Mr. Z., die
biijkbaar geen uitweg meer zag, heeft hier
aan voldaan. De bijzonderheden over deze
se ten en de wijze van handelen van mr. Z.
kwamen reeds bq de behandeling van
vorige verdachten ter sprake. Verd. gaf al
les volmondig toe. Ook gaf hq toe de op-
diachtgever tot het vervaardigen van de
bekende valsche recepissen te zijn geweest.
De officier van justitie, mr. J. Loke, hield
een scherp requisitoir, waarin hij het ge
drag van mr. Z. ten zeerste laakte. Spr.
eischte 'n gevangenisstraf voor den tijd van
twee jaar en zes maanden met aftrek van
Jen tijd in voorarrest doorgebracht.
De raadsman van verdachte, mr. Schuur,
hield een uitvoerig pleidooi, waarin hij cle
mentie vroeg. Uitspraak 30 Juni a.s.
MALVERSATIES BIJ DE THERMION-
FABRIEK.
Negen en vier maanden gsëischt tegen
de beide oud-directe uren.
Bq de behandeling van de zaak tegen de
beide oud-directeuren van de Thermion-
lunpenfabriek te Lent voor de Arnhemsche
rechtbank volgde na het verhoor van den
eersten verdachte De R. het getuigenver
hoor. De rechtbank hoorde o.a. H. W. H.,
adjunct-accountant bij de directe belasting
Ie Arnhem, die de boekhouding heeft onder
zocht. Hij heeft de verschillende tekorten
aangetroffen. De bedragen, welke aan de
kas van de N.V. waren onttrokken, klopten
met de aanteekeningen in het zakboekje
van den verdachte. In totaal was het on
geveer achtduizend gulden.
De substituut-officier van Justitie, mr.
baron Speyart van Woerden, wees erop, dat
aet bedrijf van de Thermionfabriek al jaren
lang slecht ging. De verdachten kwamen
aan het hoofd van het bedrijf.
Steeds diepei kwam men in moeilijk
heden, maar de officier is van oordeel, dat
de malversatie niet de oorzaak is van de
Siuiting van de fabriek. Dit is te wqten
aan de geldschieters, die ten onrechte meen
den, dat zij een zaak, die geen levensvat
baarheid had, opnieuw leven konden in
blazen. De eisch luidde negen maanden ge
vangenisstraf met aftrek van drie-en-een-
halve maand voorarrest.
De verdediger, mr. Steffen, bepleitte cle
mentie.
Uitspraak 28 Juni.
De tweede verdachte C. K. R. stond ver
volgens terecht. Hij gaf toe dat hij met De
R een overeenkomst had over den verkoop
van de tweede kwaliteit lampen.
De Officier van Justitie wees erop, dat de
verdachte eenigen tijd de afvalproductie
van de fabriek wist te verkoopen. Spreker
achtte de verduistering bewezen en eischte,
daar hij niet het initiatief had genomen,
vier maanden gevangenisstraf met aftrek
van drie-en -een-halve maand voorarrest.
De verdediger, mr. Lem, vroeg vrij
spraak. Hij /erzocht de invrijheidstelling
van den verdachte in verband met zijn ge
zondheid.
De rechtbank willigde dit verzoek in.
Uitspraak 28 Juni.
Vóór u het gaspedaal flink Intrapt
moet u er altijd éven aan denken,
dat de remweg (afstand, noodig
om te stoppen) met de tweede
macht der snelheid stijgt. (Bij 40
km/u is de remweg 16 meter
bij 80 km/u echter 64 meter!)