Van Schaapherder Fabrieksdirecteur CORRESPONDENTIE Van een Nichtje uit Langeraar kreeg ik ten paar versjes toegestuurd, die niet on derteekend zijn. Beide versjes zelf verzon nen en een plaatsje waard. Daarom wil ik ze hier laten volgen, misschien hoor ik per brief dan nog wel wie het kleine dichte rtje is, die an uit Langeraar me deze beide pennevruchten toestuurde, OP DE TANDEM. Op de tamdem frisch en vroolijk Zaten eens twcj zusjes. Over de brug 1 door de polder Fietsten zij heel knusjes. Ze fietsten heel op hun gemak De drukke wegen döor, Maar dachten niet aan tijd en uur, Die was haar allang voor. I Wat ging die tijd verbazend hard; Wat waren ze toch dom! Ze mochten nog een uurtje maar Dan was de tijd weer e n. Nu ging 't hard in volle vaart En wat genoten zij. Dat tochtje w." een standje waard, Dat meend - allebei. Nu zouden zij maar huiswaarts gaan Ze waren 't lang niet za^, Maar aan alle dingen komt 'n eind, Dus ook zoo zeg-ik maar aan dat! In 't LAND. De zomer is weer daar, Nu gaan wij weer in 't land, Boonen plukken, peulen snijden, 't Werk moet weer aan den kant. Het is in deze dagen warm, Het groeien gaat vlug door. Ik vind dat warmte noodig is, En aan de zee voorzeker hoor! Maar 't moet niet al te warm zyn, Anders komt het werk niet af, Dan had ik nog wel liever, Dat de zon r-.t minder gaf. Ik hoop dat de tuinderij van 't jaar Veel voorspoed hebben mag. Dan wensch ik jullie allemaal Een hartelijk goedendag! Ziedaar de twee versjes van het on bekende Nichtje uit Langeraar. Ik hoop nog vaker van haar wat te hooren. Willy T: scen Leiden. Wel Willy, zoo'n uitstapje naar den Dieren tuin, vergeet men niet licht. De Victoria Regia-kassen zijn zeker een bezoek waard en het aquarium. Nu maar, dat is een krioelen door en over elkaar, dat je geen oogen genoeg hebt, om alles te bewonde ren. En dan de wilde beesten? De tijd vliegt om en men vindt het jammer te afscheid nemen. Ik kan me dan ook best begrijpen, dat Mien bij haar zelf het voor namen maakte g eens weer te gaan. Dag Willy! Hoor ik ook van jou nog eens wat? De hand voor U allen. Gonny Leiden. Na die aardige, ge rympjes van weken terug, wil ik ook dit laatste nog even een plaatsje geven. Ik wed, dat je weer aan eenige leuke dinge tjes bezig bent. Dat is trouwens een uit stekende oefening en afleiding tegelijk. Dag Gonny! Ik wensch je zooals ik va ker reeds zei, volledig herstel. Daar 'z Gonny en vertelt nu eens van de kat, die zat op de tak van een boom, terwijl het hard regenen ging. IN DE KASTANJEBOOM. Een rijmpje van Gonnie. Op een tak van de kastanjeboom Zat Moortje onze kat! Omdat zij dac nu eenmaal zoo maar, Heel veel zin in had! Ons Moortje el stil en lief Miauw luid, die schattedief. Maarvlak - Der die kastanjeboonm, Daar zat Dollie, onze hond! En blafte boos: woef, waf, woef, woef! „Zeg poes, kom hier terstond! Wat onze Dollie 'n drukte had! En Moortje, die daar veilig zat!! Toen plots.... op die kastanjeboom En op Moortje ook de kat! Stilletjes viel een regenbui, Die maakte alles nat, Waar poes te mia_wen zat. En Dollie, de hond die blafte luid, Dat h uit er van „gij stoute guit"! Tot de volgende week. Dan gaan we door en beginnen we aan de nieuwe brie venstapel te beantwoorden. OOM WIM. JESUS EUCHARISTICUS door Anny v. Diest 't Is zoet te mogen weten Dat Uw harte liefdevol slaat, Voor wie in levensomstandigheden In kommer en lijden moeizaam gaat. Gij zyt de Trooster de Liefderijke, En helpt een ieder, in allen nood; Getrouwe Vriend, Gij staat ons terzijde, Gansch ons leven tot in den dood. Ja, zelfs geheel U zeiven Schenkt Gij ons als zielespijs: Gy noodt ons toch te komen Zonder schromen in Uw paleis. O Jezus, verborgen in 't hoogheilig Sacrament, Roept Gy ons dringend telkens weer; Uw wond're liefde kent geen grenzen: Jezus, wij komen en verlaten U nimmer meer. Wie zijn jarig? Van 24 tot en met 30 Juni. Op 24 Juni: Tonny Gottenbos, Tulpenstraat 5. Annie Jonkmans, Huygsloterdijk 3, Abbe- nes. Cornelis van Vliet, Prins Hendrikstraat, Alphen. Gatha Stolwijk, Rietveld 13, H'woude. Bé Vollebregt, Rhijngeesterstraatweg 46, Oegstgeest. Op 25 Juni: Ans Gertenaar, Hooigracht 63a. Stef Zonneveld, Kerkhout, Wassenaar. Leni van Leeuwen, Buys Ballotstraat 10. Op 26 Juni: Bets van Dijk, Oosteindsweg 24, Berg- schenhoek. Anton Otten, R'veen, „De Fransche Brug" Jan Herreur, Langebrug 29. Nellie van Schie, Hoofdstraat 33 Voorhout Cor de Bruyn, Hoogewoerd. Marijtje Broekhoff, Zuidh. R'veen. Op 27 Juni. Maria en Thea de Wilde, Dacostastraat 48 Lourens den Hollander, Bijdorp 17. Voor schoten. Piet Montanus, Hanzestraat. Plonie Stynman A 98 Langeraar. Op 28 Juni. Joseph Snijers, Botermarkt 15. Marietje v. d. Meer, Noordeinde, H'made. Hes v. d. Meer, Noorb. E 163, Z'woude. Truus Vendrig, Hooge Rijndijk 226. Adriaan v. d. Vooren, H. Rijndijk, 106. Jan Verkley, Ridderbuurt 57, Alphen. Op 29 Juni. Herman Niekerk, Rijndijk A 120 Hazers- woude. Trees je v. d. Meer, Pasteurstraat 20 a. Emil van Tuyn, Nieuwe Rijn 59. Op 30 Juni. Jan van Ulden, N. Rijn 106. Marie Creijghton, Hooigracht 46. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijst voor schoolgaande Mnderen wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Zoo ook wie bij het ver laten der school van deze lijst wil afge voerd worden. Ook schrijft men, zoo er een fout staat in naam, straat oi huisnu mer. OOM WIM. U vraagl? 1. Hoe is de bevolking der aarde ver deeld over de werelddeelen? 2. En de grootte der werelddeelen naar verhouding? 3. Is Australië hetzelfde als Oceanië? 4. Waar begint de Rijn? 5. Is Italië grooter dan Frankrijk? 6. En is Spanje grooter dan Frankrijk? Wij antwoorden 1. Naar de grootte der inwoners komen de werelddeelen in volgorde als volgt: I Azië met ruim 1000 millioen. II Europa met ruim 540 millioen. III Amerika met ruim 240 millioen. IV Afrika met ruim 160 millioen. V Australië met ruim 8 millien. 2. De grootte in K.M.2 is eenigszins an ders. Dan zou de volgorde als volgt zijn: I Azië ruim 44 millioen K.M.2. II Amerika ruim 42 millioen K.M.2. III. Afrika ruim 29 millioen K.M.2. IV Europa ruim 9 millii-en K.M.2. V Australië ruim 8 millioen K.M.2. 3. Dat is hetzelfde. In Zwitserland; ontstaat uit: Voor-, Middel en Achterryn. 5. Frankrijk is bijna 2 X zoo groot als Italië. Frankrijk is 16X Nederland; Italië ruim 8 maal Nederland. 6. Spanje is bijna zoo groot als Frankrijk. Frankrijk 16 X Nederland; Spanje 15 X Oom Wim. De geschiedenis van een schilderij door Anton Roels. n. Bevend maakte hij de enveloppe open. Ze bevatte een schrijven van de Regenten van het Weeshuis, die hem uitnoodigden, eens te komen praten over een te maken schilderij van het geheele bestuur De schilder kon zijn oogen niet gelooven. Hij las den brief twee*-, driemaal Ja, het stond er duidelijk! Hij sprong zenuwachtig op, greep zijn verschoten deukhoedje en rende de trap af. „De stumperd!" mompelde juffrouw de Vries, „hij kan zeker werk krijgen.Het is maar te hopen, dat het hem lukt!" Op straat bedacht de schilder zich. Hij kon toch niet regelrecht naar het Wees huis loopen, want in den brief stond, dat hij morgen tusschen 6 en 7 uur werd ver wacht. Een week later toog de schilder aan het werk. Hij deed eerste wat onwennig, want het was lang geleden, dwat hij z n pensee- len in handen had gehad. En danvoor zulke deftige heeren Maar de arbeid vlotte best en hij had er geweldig veel pleizier in. Tóch viel hem de belangstelling van de heeren tegen. Ze schenen maar matig ingenomen met zijn schilderstuk. Toen het voltooid was, kreeg hij onmid dellijk het geld, maar de waardeerende woorden, die een kunstenaar zoo goed kun nen doen, bleven uit. Met gemengde gevoelens ging de schilder naar huis. Hij was blij, dat hij nu geld bij zich had om de huur te betalen en de eerste weken zonder veel zorgen te leven; maar hij was teleurgesteld, nu hij bemerkt had, dat de menschen niet tevreden waren over zijn werk. Hij had er al zijn krachten aan be steed en er zijn uiterste best voor gedaan, om het zoo mooi mogelijk te maken En de Regenten bekeken het doek, eerst stilzwijgend en zonder elkaar den indruk te verraden, die het op hen maakte. Maar stilaan, kwamen de tongen los. „Eerlijk gezegd, vind ik het een prul. Dan moet je zien, wat een oogen die kerel mij gegeven heeft! Het lijken wel gloeien de kooltjes! En wat een handen! En wat moet dat helle licht beteekenen, dat mid den op tafel valt? Het lijkt warempel wel, of het hem om de zon te doen is geweest en niet om ons, die hem een opdracht ge geven hebben!" „Het was jouw idee, om dien man een kans te geven!" zei een ander. „Ik heb aan stonds gedacht, dat het niks worden kon, als zoo'n kladschilder ons portret moest maken!" „Ik vind het nog te leelijk om het op zol der te hangen", begon de derde, „we lijken er heelemaal niet op. Ik heb een veel te groote neus en mijn mond loopt scheef! In alle bescheidenheid gezegd, wil ik toch graag even opmerken, dat ik er wel wat beter uitzie, dan die prutser me heeft voor gesteld!" Maar hoe het ook zij, het was zaak voor de Heeren Regenten om eieren voor hun geld te kiezen. Ze hadden voor „d a t mees terwerk" een aardige som gelds betaald en nu moesten ze beslissen of ze het schilde rij ergens zouden ophangen ofwel dat ze, door het naar de zolder te brengen, erken den, een kat in de zak te hebben gekocht. Ze besloten het eerste te doen, dat was nog altijd meer in overeenstemming met hun waardigheid Ze waren het er echter allen over eens, dat het stuk niet in de Regentenkamer mocht blijven. „Het zou een aanfluiting voor ons zijn!" vond de meneer, die straks boos was geworden om de groote neus en de scheeve mond, die de schilder hem ge geven had. (Wordt vervolgd). DE VOGELS door Anton Roels. Er is nog één soort in deze familie, waar ik het een en ander over zeggen wil; dat is: de nachtegaal. Het geldt hier lest best, want ik geloof niet, dat wij hier één vogel kennen, die de nachtegaal in het z'ngen overtreft of zelfs maar evenaart. Het is wel typisch, dat een vogeltje met een zóó schitterend geluid, zeker geen „schoonheid" is. Aan de vaal-bruine veer tjes zou men niet zeggen, dat dit diertje 200veel in zijn mars heeft. Hij komt meest al voor in kreupelhout en in groote stille tuinen, waar hij zijn voedsel zoekt tus schen de dorre bladeren. Nu ik het over de nachtegaal heb, her inner ik me nog een aardig voorval. Ik had indertijd een vriend, Jan genaamd, die prachtig kon fluiten. We zeiden altyd, dat hij nog eens een fluitwonder zou worden, misschien wel even bekend als Jules Lexi, dien jullie wellicht eens op de gramofoonplaat hebt hooren fluiten. Wel- NAAR BUITEN door Cor van Diest. IV. Ook op de boerderij werd druk gespro ken over de logé, die komen zou. „Bah", mopperde Jacob, de oudste van vijftien jaar, die al danig mee moest wer ken, „zeker zoo'n nuf, net als alle andere stadsjuffertjes. Flink verwend natuurlijk en overal haar neus voor optrekken. Ik ken dat al van die stadsjuffertjes; als ze mij maar uit de buurt blyft, hoor!" „Pff", plaagde Mien, „jij kent al heel v.at stadsmenschen, hoor! Zoo'n menschen- kenner als jij bent! Nou, ze zal best een aardig meisje zijn, dat zul je zien!" Mien was nog wel op school, maar moest moeder toch al flink helpen; er kwam heel wat kijken op een boerderij. En dan waren or zes kinderen. Het was aanpakken! Mien was dertien; dan volgde Arie, die twaalf jaar was; dan de tienjarige Koos en daarna nog twee meisjes: de zesjarige Jopie en Eefje, die de volgende maand vier zou worden en door iedereen nog al verwend werd. „Verbeeld je maar niet dat dat nufje helpt aardappelen schillen of kousen stop pen! Daar zijn haar handjes te fijn voor!" „Ze zal jou helpen de stal schrobben, geloof je!" kaatste Mien terug. „Dat nufje gebruikt jou als haar dienst bode, reken daar maar op. Den heelen dag laat ze je loopen, om wat te halen, of ma dam te brengen; haar schoentjes mag je poetsen. „Nare jongen, je bent een mispunt", nij- digde Mien. „En jij een ongeloovige Thomas; je zult zien dat ik gelijk heb". Jacob wilde niet toegeven. Hij had zich in 't hoofd gezet dat alle menschen, die uit de stad kwamen, nuffen waren en de neus optrekken voor het boreenleven. Mien echter hield er een andere, mee ning op na en rekende er vast op dat Lily een aardig meisje zou zijn, waar ze als een vriendin mee kon omgaan en waar ze nog eens een enkele keer kon wandelen. Of die met haar mee zou gaan als ze bood schappen moest doen in het dorp. Ja, ze zou nu wel niet zoo dikwijls met Lily mee kunnen gaan, want Moeder had haar te zeer noodig. Terwijl ze zoo aan het kibbelen waren, kwam moeder in de ruime, frissche keu ken; ze had er een deel van gehoord, maar zei er niets over. „Mien, er zijn nog heel wat kousen te stoppen, begin er vlug mee; en jij, Jacob, ga naar vader op het erf. Vader heeft je daar noodig", sprak moeder kalm, doch beslist en stuurde zoo de twee kemphanen van elkander. „Moeder, komt Lily met Eefje spelen?" vroeg het kleine ding, terwijl ze met haar n.oeder in de mooie „opkamer" was. De „op kamer" zou als logeerkamer worden inge richt. „Misschien wel, dat moet Eefje dan maar netjes vragen", antwoordde moeder en streek haar benjamin over de zachte, blon de haren, die als zijden krulletjes om haar kopje vielen. Een klein, fyn ding was ze, niet haar blauwe oogen en rose wangetjes. Haar kers-roode lipjes omsloten een smal mondje. Als pareltjes schitterden haar blanke tandjes. Neen, ze leek nu heelemaal riet op haar andere spruiten; die waren allen min of meer grof, precies als hun vader, echte Dreefjes, alle vijf. Telkens weer vroeg Eefje of het nu nog lang duurde eer Lily kwam. „Hoeveel nachtjes nu nog slapen, Moe?" „Nog twee nachtjes, kleine poes!" „En komt dan Lily met Eefje spelen?" „Ja, hoor; en jij mag Lily de eenden en kippen laten zien; en de mooie, witte ko nijntjes van Arie. Dan mag je haar ook in den moestuin en den boomgaard alles wij zen. Hoe vindt mijn poesje dat?" „O, fijn", juichte het kind en klapte blij in de handjes. Arie, Koos en Jopie vonden het wel wat vreemd dat ze een logé zouden krijgen, maar ze spraken er niet zoo veel over. Jopie vroeg wel eens of dat vreemde meis je al gauw zou komen en of ze lang zou blijven, maar dan werd haar aandacht weer voor iets anders gevraagd en was het r.ieuws al weer gauw vergeten. (Wordt vervolgd). nu, met dezen Jan, trok ik eens in het voorjaar tegen het vallen van de duister nis, naar een park, „waar een nachte gaal zat". Er waren al heel wat nieuws gierigen bij elkaar gekomen, allemaal stadsmenschen, die ook eens graag de deuntjes van den beroemden zangvogel wilden hooren. We wachtten een heelen tijd, maarer gebeurde niets. De nach tegaal scheen ons in de steek te laten. Jan begon dit wachten danig te vervelen en opeens begon hij te.fluiten. Het ging prachtig, dat moet ik zeggen, en het leek, „net echt". Tevreden gingen de nieuwsgie rige menschen naar huis, tevreden omdat hun wachten op de zang van de nachtegaal riet ve-gee's was geweest! tot XVI. Kom maar gauw binnen mijn jon gen! Je zult veel te vertellen hebben naar ik wed en wel tevreden zijn. Ja moeder ik heb veel te vertellen. En toch ook weer niet. Want u weet al les. U had al alles met onzen goeden vriend besproken, stout moedertje! en dat alies zoo zonder mij daarvan iets te ver tellen! Ja mijn jongen, ik heb het je willen ge makkelijk maken en meester vooraf pol sen of hij wel in jou iets zag, dat iets be loofde voor later en tevens of hij ons voorloopig helpen wilde, wat hij dadelyk bereid was te doen. Dat is een goeie man. Jan! Houd hem in eere. Hij verdient onze achting niet alleen, maar onze liefde ook en wij zullen hem in onze dagelijksche ge beden niet vergeten. Dat zullen we zeker moeder! Voor taan is hij onze beste vriend, onze raads man, mijn tweede vader. Ik wist het wel! Hij was altijd over mij tevreden en ik mocht omgekeerd hem ook zoo graag lei den. Het is een man uit duizend en voor taan zal ik iederen dag een „Onze Vader tje'' bidden voor zijn geluk en zijn lang leven. Kijk nu eens, wat ik kreeg! Twee boe ken, gaaf en ongeschonden. Nog nieuw naar het me lijkt. Die twee moet ik vlug doorwerken. En nu kijken moeder en zoon met evenveel belangstelling en even veel verbazing naar die vreemde woor den, die als zoovele geheimzinnige teekens een schat van geleerdheid bevatten. De twee brave, eenvoudige zielen komen niet uitgekeken. Wacht maar moedertje, zegt Jan, ter wijl hij het eene blad na het andere om slaat, wacht maar, binnen een paar maan den zullen die vreemde woorden voor mij beteekenis hebben en zal ik u zeggen wat ze beteekenen. Wacht maar, dan leer ik u Fransch en Spits leer ik het ook, maar de schapen niet. Die zijn te dom! En „boekhouder" dat is wat anders! Kijk, dat kan ik lezen en neem ik reeds morgen mee en dan zal ik zien, of ik al zelf het een en ander van leeren kan. En gaat het, dan zal ik a.s. Zaterdag in de les al meer weten, dan onze goeie vriend ver wachten zaL Wacht maar mannetje tot Zaterdag! Dan zal meester zien, wat Jan al kan! Dat zal een heele studie worden, myn zoon! Ja, wat zou dat? Ik wil hooger op en die wil worden wat ik^yvil worden, moet tegen een kleinigheidje niet opzien. U zult nog eens trotsch zijn op uw herder tje. Ik wil Fransch leeren, Duitsch en En- gelsch en boekhouden en machineschrij- ven en correspondeeren in die vreemde talen. Ik heb eens van zoo'n jongen ge lezen, die ook door zelfstudie het zoo ver gebracht had. Ook zoo'n jongen als ik! En waarom zou ik het hem niet nadoen? De meester zegt en die weet het dat er heel wat menschen zijn, die doorstu- deeren met minder verstand dan ik.Het is waar, die hebben geld voor boeken en lessen en ik weet al niet wat. Maar ik heb een vriend, die alles heeft en die mij helpt. Dat is precies hetzelfde en ik heb een studeer-kamer die nog grooter is, dan ale kamers samen. Ik heb het veld voor mij; Gods vrije natuur is mijn kamer. En Spits houdt de wacht en de schaapjes zijn op visite bij den student, en de student werkt maar door en laat de wereld lachen en de boer lachen en de groote knechts ook al. Maar laterlachen wij het laat ste. Dan is het domme Jantje, de geleer de Jan; dan is het schaapherdertje een boekhouder van naam; dan is Spits trotsch op zijn baas en is moedertje zoo tevreden, dat ze zegt: „Het is tijd om naar bed te gaan, want morgen is vroeg dag voor mijn kleine pro fessor!" Beiden lachen en leggen zich rus tig en tevreden en in volle overgave aan de leiding van den grooten Meester daar boven, neer in het warme bedje en slapen spoedig, den slaap der rechtvaardigen. Wie den volgenden morgen door het veld ware gewandeld, had daar een jong her dertje aangetroffen, die geen oog scheen te hebben voor Spits en die er niets van be greep, waarom hij niet als andere dagen met hem stoeide en een spelletje deed, -wie het eerst op gindschen heuvel aanlanden zou. Spits had al een keer of wat attentie ge vraagd, door luid zijn „waf, waf" te laten nooren of door quasi op te springen en de schapen tot de orde te roepen, maar Jans aandacht wem volkomen in beslag geno men door het boek, dat hij vast in de hand hield en daar begreep Spits niets van. Dat ging boven zyn honden verstand. Ten slotte deed hy precies als iedere trouwe hond doen zou: hij lei zich aan de voeten van den baas, met de kop op de voorpooten en.... liet het zonnetje schij nen, zonder zich verder ook maar iets van bet gevalletje aan te trekken. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11