Pinksteren Naar buiten Van Schaapherder Fabrieksdirecteur door Anton Roels. Bevreesd voor 't Joodsche volk, Dat wreed hun Heer vermoordde, Vergaderden de twaalf: Een zitting zónder woorden. Zij wisten buiten haat, Zij voelden 't aan den lijve, Wanneer een énkele van hen Niet langer hier kon blijven. Er was geen diep berouw By 't oude volk der Joden, De afkeer voor „dien Mensch" Was niét van hen gevloden. Men lachte om „die lui", Zoo bang bijeengedoken; Hun weerstand was meteen En 't scheen voorgoed gebroken. Doch plots, bü zwaar gedruisch, Waarvoor de menschen vluchtten, Weerklonk de fiere stem Van Petrus door de luchten. Hij sprak met heldenryoed, Hij sprak in vele talen, Met overredingskracht En zonder schroom of dralen. De Geest schonk aan de twaalf kracht, En moed om zoo te spreken; Hun woord is., na twéeduizend jaar Nog steeds van kracht gebleken. CORRESPONDENTIE Henk Roskamp, Leiden. Wel jongen, had jij nog niet in de gaten, dat de B. een K. moest zijn? Je had het anders best kunnen zien, aan den inhoud, dat de bedoeling was jou een antwoord te geven. Enfin, nu heb je twee briefjes gehad en zul je wel tevreden zijn. En nu ik weet, waar het versje vandaan komt, laat ik het plaatsen ook. Daar komt Henk en draagt voor „Kindersmart", een versje dat ie zelf heel mooi vond en het in een oud boek ge lezen heeft. KINDERSMART. Zusjes pop haar kop is stuk, Goudblond Liesje zit te schreien: Och, wat voelt ze een naamloos lij en Na 't ontzettend ongeluk. Ai, wat groote traan daar pinkt In haar blauwe pereloogen; Ze is dan ook zoo vroeg bedrogen Door de wereld, die zoo blinkt! Met den vinger aan den mond Treurt ze, pruilt ze, hikkend, snikkend, Maatloos droef mij tegenblikkend, Of ze alleen op aarde stond. Slechts één enkele traan nog glijdt Over neusje en roode wangen, Om er stil te blijven hangen: Lieve spot op kinderspijt. Ziezoo; Henk is tevreden en wij zijn ook tevreden. Toch wil ik nog even zeggen, dat een eigen „verzonnen" versje voor mij meer waarde heeft dan een versje, al is het nog zoo mooi, ergens afgeschreven in een of ander boek. Onthoud dit! K. v. d. L. t e L. De naam van Kees ■was te laat doorgegeven. Ik schrijf niet voor niets steeds onder de verjaringslyst dat iedere verandering minstens 14 dagen voor den verjaardag moet opgegeven wor den. Nu is de naam doorgehaald voor 't volgend jaar. Met hand en groet! Coba Zwetsloot, Rijpwete- ring. Met genoegen heb ik jouw brief je gelezen. Ik heb de twee verjaardagen genoteerd. Zoo ben jij al tien jaar, kind! Nou maar, dat zijn al heel wat jaartjes bij elkaar. En nu je me een keer geschreven heb, krijg ik zeker vaker een briefje van je, is wel? En ik reken ook op jouw bij den volgenden wedstrijd. Kijk nu ook eens naar de „Prijsvraag" of liever heb je de vorige week gezien, dat je een boek kon verdienen? Ik schreef toen: wie een brief schrijft, loot mee. Heb jij en de vriendin netjes nog niet meegedaan, dan zou ik maar gauw beginnen en de brief schrijven, want het uitgeloofde boek is mooi. Oh, zoo mooi! Dag lief Nichtje! De hand voor alle kinderen en veel groeten aan vader en moeder! Lena v. d. A k k e r, Z'W oude. Zoo'n nationale feestdag is toch eenig hé, Lena! Ik geloof wel, dat jij ieder jaar min stens een keer zoo'n feest wou meemaken. Het wijsje is ook aardig en de woorden zeer gemakkelijk. Je kent het heele liedje zoo van buiten. Dat je moeder bij thuis komst aan de wasch hielp, vind ik niet meer dan plicht. Groote meisjes zijn moeders rechterhand! en kunnen dus al heel wat in de huishouding meehelpen. Een film is ook steeds een groote attractie. En nu maak je me wederkeerig veel groeten aan allen, die mij hun hartelijke groeten de den toekomen. Voor jou de vijf! Dag Lena! Laat af en toe eens wat van je hooren, ook al ben je van school! Riet van Velzen, Z'W oude. Ik houd je aan je woord. Bij den volgenden wedstrijd ben je weer van de partij. Dat is flink! Nooit den moed opgeven. Volhouden, dat is de zaak. Het doet me plezier te hoo ren, dat je ook de achtste klas wil afmaken, vóór je voor goed van school gaat. Denk er om „kennis is macht". Wat je geleerd hebt en kent, kan men je nooit afnemen. Je moet maar flink vader en moeder blijven helpen. Wat dat beteekent, wist ik niet. Die uitdrukking had ik nog nooit gehoord. Ik ben blij nu pok eens wat van jou ge leerd te hebben. Hoor ik nog eens wat? Denk ook aan de „prijsvraag". Dag Riet! Veel groeten aan je vader en moeder en de zusjes! Gerarda Hockx, Leiderdorp. Zoo'n zusje schijnt toch wel een bijzonder wezen te zijn. Hoeveel versjes dat ik per jaar krijg, waarin het ééne zusje, haar klei ne zusje bezingt, weet ik niet. Maar het zijn er veel, dat beloof ik u. Ik wil Gerar da nu als slot van deze correspondentie eens laten zingen van haar klein zusje van twee jaar. Hoort allen toe, daar komt Ge rarda. MIJN ZUSJE. Ik heb een heel lief zusje, Zij is pas twee jaar oud. Ze krijgt van mij veel kusjes, Al is ze wel eens stout. Haar lieve bolle wangetjes Zijn rood gelijk een roos, En als zij eens haar zien niet krijgt, Dan kijkt ze heel erg boos. En als ze 's avonds slapen gaat, Dek ik haar warmpjes toe. En van het stoeien heel den dag Is zij dan o, zoo moe! Wie zijn jarig? Van 3 tot en met 9 Juni. Op 3 Juni: Lina Vorst, Hugo de Vriesstraat 60. Hub. Turk, R'veen B 177. Joop Karreman, Tomatenstraat 40. Cootje Kortmann, Kortst.weg 45. Annie v. d. Geest, Leiderdorp Zijldijk 52. Juradje Siebert, Celebesstraat. Corrie v. d. Meer, B 77, R'veen. Op 4 Juni: Leo Klein, R'veen B 22. Herman Timmermann, Tomatenstraat 6. Mieke Brunt, Oude Rijn 11a. Stina v. d. Hoorn, A 57, Langeraar. Gerard Staats, Hoogl. Kerkgr. 3. Jopie Molenkamp, Rijng.weg 33, Oegst- geest. Johanna v. Dijk, St. Jorissteeg 10. Op 5 Juni: Dora Hoogenboom B 224, Hoogmade. Adri Krol, IiaarLstraat 46. Alie Nieuwenhoven, Janvossenst. 29. Op 6 Juni: Annie Pijnacker, Oude Singel 98. IJsbrand Sassen, Molenstraat 24. Johanna de Roo, Schoolstraat 6. Daan v. d. Steenr Rijndijk 76. Herman Daemen, Valdezstraat 2. Beppie Baart, Lange Schoolstr. 6 B. Op 7 Juni: Egbert van Bennekom, Rijndijk 364, te Hazerswoude. Annie Verlaan, Langeraar. Catharina Otto, A 154, Langeraar. Theo v. d. Oord, Geversstraat 19, Oegst- geest. Eef Vermeulen, R'v.een B 312. Keesje v. d. Meer, R'veen, B 311. Gerda ter Beek, Kanaalstr. 51. Op 8 Juni: Sjaantje Straathof, Hoogstraat C 86, Zoe- terwoude. Nellie van Gerven Leiden str.? Piet Snijers, Botermarkt 15. Corrie Hoogeboom, Hoogmade B 328. Jacob v. Vonderen, Marislaan 15. Jopie Nijs, Terweeweg 8, Oegstgeest. Theo van Hartevelt, Raadhuis, R'veen. Sjaantje v. d. Krof, Wassenaar, Amman- laan 36. Op 9 Juni: Quirinus Kortekaas, Oude Wetering. Wim Langezaal, Heerenstraat 86. Sisca Braun, Nieuwe Duinweg 51, Katwijk Henk van Rijn, B 188, Woubrugge. Annie Overdijk, Langestraat 60. Maarten v. d. Kolk, Dorpsstraat. Z'woude. Jacob van Gent, Iepenlaan 26, S'heim. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijst wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Zoo ook, wie bij het verlaten der school van deze lijst wil afgevoerd worden, of zoo in naam, straat of huisnummer een foutje is inge slopen. Oom Wim. door Cor v. Diest. II. Met de eetlust wilde het nog niet. ,,'t Zou wel komen", meende de dokter, Als ze maar meer wat buiten kwam". Maar nu mocht ze al larg weer wat gaan wandelen, toch had ze nergens trek in; ze bleef slap er lusteloos. Zoo vinden we haar dan dien morgen aan de ontbijttafel, terwijl ze haar bord van zich afschuift. „Maar Lily", vleit moeder, „zet nu toch eindelijk eens door lieve1 ing! Ik zou toch zoo graag willen dat je weei flink werd! Probeer toch eens wat flinker te worden!" „Moeder, heus, ik kan het er niet in krij gen; ik heb g^en trek!" Eenige dagen later kwam Tante Con stance op visite, juist toen de familie Waanders aan de koffietafel zat. „Wel, hoe gaat het onze zieke? Alweer wat flinker geworden? En reuze honger, zeker? Ja, dat krijg je weer in de buiten lucht, hè!" Tante Constance, de jongste zuster van den vader der kinderen er. nog niet ge trouwd, was altijd vroolijk en opgeruimd; een graag geziene gast in den huize Waan ders. Leuke spelletjes kon ze met de kin deren bedenken en in de vacanties was ze dikwijls met de kinderen op uitstapjes of fietstochten. Tijdens de ziekte van Lily had ze zich ook dikwijls over de jongens ontfermd en had ze hen vaak mee genomen. Ook nu kwam ze vroolijk de huis kamer binnen en bracht al direct een ge zellige stemming. „Kreeg het k.nd maar eens een reuze honger", zuchtte moeder, „dan zou ze mis schien wel wat sterker worden! Maar ze eet bijna niets, en dan nog met tegenzin!" „Foei, Lilyke, meiske, dat gaat zoo niét hoor! Moet ik nu weer klachten hoorenl" grapte Tante. En natuurlijk nog niet naar school en Leentje moet 's morgens de jon gens nog steeds maar helpen!" „Nu krijgen we tenminste veel boter op onze boterham", flapte Frits er uit. „En een flink stuk kaas of koek!" deed Coen er nog een schepje boven op. „Lily geeft ons altyd veel te weinig!" kiaagde Frits. De boter moeten we met een lucifer zoeken, en de kaas of koek, nu als het een beetje waait, moeten we het hard achterna hollen"; meteen deed Frits een flinke hap in zijn boterham. „Ik geef jullie altyd genoeg, nare jon gens", verdedigde Lily zich. „Nietes, je bent net zoo gierig, en zelf r.eem je ook veel te weinig!" „En maar een half schepje suiker in de thee!" zuchtte Coentje. „Wat hebben jullie het toch slecht!" Je kunt het de jongens aanzien dat ze zoo wat uitgehongerd zijn!" lachte Tante. „Nare, ondankbare bengels!" vond Lily. „Ik maak hun boterhammen altijd zoo lek ker klaar!" „De stakkerds", lachte moeder en knip oogde naar Liiy, of ze zeggen wilde „laat ze maar praten". „En nu maakt Leentje alles zoo lekker klaar!" smakte Frits. „En groote scheppen suiker in de thee! Nou, maar ik hoop dat Deentje ons nug lang zal blijven helpen!" „Liever niet lachte moeder; „Leentje maakt me arm!" „Maar Lily moet veel meer gaan eten en sterk worden" vond Tante; „je bent toch moeders oudste en moeders rechterhand, kmdje! Je moet moeder flink gaan helpen; dat kan toch niet als je zoo zwak blijft! Maar ik heb een plannetje bedacht. Als moeder dat nu ook goed vindt, moest je zelf ook eens meewerken. Doe je dat?" „Wat voor piannetje, Tante?" „Ja vertel eens, Stance, is het iets goeds?" vroeg moeder nieuwsgierig. „Lily moest eens een poosje naar buiten; daar zou ze gezellig roode wangen krij gen", opperde Tante. „Naar buiten? Ja, maar hoe?" zuchtte moeder. „Ik kan nu wel goed rondkomen met mijn jongens, maar geld voor reisjes of zoo iets, dat kan er toch niet af. En als Lily naar buiten moet, gaan er toch'mins tens een paar maanden mee heen. Hoe moet dat dan?" Heel makkelijk", vond Tante. „Onze vroegere werkster woont tegenwoordig op een boerderij, even buiten Woerden. Er zijn, geloof ik, een vijf of zes kinderen, dus ge- zeischap voor Lily genoeg. Als ik haar nu eens vroeg of Lily voor eenige maanden daar kon komc. (Wordt vervolgd). De oplossingen der raadsels van verleden week waren: 1. Neel Leen. 2. In een leeg glas. 3. De doodgraver zelf. 4. hooi. 5. luchtkasteelen. 6. De schildersezel. 7. Twiststokers. AVONDLIEDJE door Anton Roels. De zon gaat onder, De dag verstilt; De sterren komen, De lucht verkilt. De witte bloesems Gaan op en neer, En rijpen sneller In 't lenteweer. De rose wolkjes Gaan af en aan, En in het Zuiden Daar gloeit de maan. Dan is het donker En komt de nacht, En houdt de hemel Voor óns de wacht. EEN MARIA-KIND door Sophia de Jong. Kleine Wim, die mocht met Paschen Heel alleen naar Leiden toe. Om een week te gaan logeeren, Bij zijn lieve Grootemoe. Moeder sprak: mijn kleine jongen Als je bent bij Opoe thuis, Zul je dan niet telkens vragen, Is mijn Moe hier ook in huis? Fier sprak Wim, mijn lieve Moeder, U verlaat ik: dat is waar, Maar ik heb toch nog een Moeder, En die vind ik zeker daar. Word ik eenmaal Missionaris, Dan kunt U ook niet met mij mee: 'k Reis alleen dan naar de Missie, Met Maria „Ster der Zee'. U vraagt? 1. Hoeveel kardinalen zijn nu te zamen? 2. Ik las van visschen, die klimmen kun nen. Welke zijn dat? 3. Wat zijn kleurlingen? 4. Wat beteekent „mentor"? 5. Wie is het meeste de Micado of de Keizer, die ook Taikoen heet? 6. Wat beteekent „oirbaar"? Wij anlwoórden 1. Het getal Kardinalen is nu met de vijf nieuwbenoemden 68 in getal. 2. Dat zyn klimvisschen. De z.g. zoet- watervisschen uit de fam. der baarzen. Die kunnen: le lang op het droge blijven en 2e met behulp der stekels van het kieuwdek sel zich tegen de stammen der palmboo- men opwerken. Komen voor op verschil lende eilanden van den Indische Archipel. 3. Dat zijn de Indiaansche inboorlingen in Amerika, de Negers en in 't algemeen alle uit hun vermenging ontstane men- schenrassen. 4. Een mentor is een leidsman, leermees ter van jongelieden. Mentor is Grieksch beteekent daar leermeester in fig. zin ook gids. 5. De micado is de geestelijke keizer in Japan; de Taikoen, de wereld'ijke keizer Deze is onderworpen aan de Micado. 6. Oirbaar, lees oorbaar beteekent beta melijk, passend, voegzaam, geoorloofd. DE CLUB „ONDER ONS" Op rijm door Gonny. (Slot) V. Opeens vroeg Sjaan, hoe laat is het? „Al vijf uur" antwoordde Bet. En Cato, die hevig schrok! Keek angstig naar de klok! De een na de andere vriendin,. Pakten haar breiwerk weer in. Cato stond al gauw op de gang En zong; Ik ben niet bang! Ook van: de kip zat in 't kippenhok! En gjiste hoed en mantel van den stok! „Stil nou, maak niet zoo'n drukte!" riep Greet En denk vooral, dat je niets vergeet!! „Neen ik niet hoor"? riep lachend Cato Wacht nu maar even, ik kom zoo! Ik ga al weg hoor!" dreigde Sjaan. Wij zullen gezaam'lijk huistoe- gaan! Riepen in koer, Cato en Toos Maar 't duurde nog een poos!! Eindelijk waren zij aangekleed en klaar En verlieten langzaam 't huis nu maar! Daar stond „de Club" buiten de deur! Met op aller gelaat 'n hoogroode kleur! Zij namen afscheid dan van Bet, Die haast om viel van de pret! Cato, zei voor de grap toen weer, Ik groet je tot 'n volgend keer! Maar 't was 'n reuze middag geweest, En wie dit lange verhaal nu leest! Moet ik zeggen: de krans bestaat al 'n jaar, En de leden komen trouw nog bij elkaar! tot XIII Je leerde in de school Jan en dit voor beeld sohreef je in het net-schrift „ledig heid is des duivels oorkussen". En dat is ook zoo. Wij moeten altijd bezig zijn en vooral oen jongen op jouw leeftijd heeft behoefte aan werk; aan bezigheid. De heele wereld l.gt nog voor je open enweet wel Jan, ieder is de maker van zijn eigen geluk. Wie wat worden wil in de wereld, moet werken en de handen uit den mouw steken. Wie vooruit wil, heeft maar één keuze: zijn tijd goed besteden, terwijl het nog tijd is. Men zegt het zoo juist en ik dacht aan jouw ge luk in de verre toekomst: „wat Jantje niet leert, leert Jan nooit. En zoo is het mijn jongen en hoe denk jij daarover? Wat ik er van denk Moeder? Ik heb daar nog niet over nagedacht en toch, toen ik daar vanmiddag lang-uit in het gras lei en ik de vogeltjes boven mijn hoofd zag vliegen heen en weer en de bijen hoorde gonzen en ik zag ze onophou delijk in de weer, om uit de klaverbloe men honing te zoeken en heen te dragen naar de korven, toen dacht ik wel even: kijk, èn de vogels èn de bijen zijn werk zamer dan jij Jantje" daar kun je een voorbeeld aan nemen". Maar daar bleef het bij en verder dacht ik niet. Maar nu ik U daar even hoorde, was het me te moede, of ik me schamen moest voor U; voor de baas; voor de vogels en de bijen zelfs voor Spits, die meer deed dan ik en nog trouwer op de schapen lette dan ik. Doch, wat wilt U, dat ik doen zal? Wat moet ik doen? Wat kan ik doen? We zullen zien en overleggen mijn jon gen. De echte herders van weleer, leerde kou sen breien en stoppen en vulden met dat „meisjeswerk" den ledigen tijd; of ze brei den nétten, waarmee ze de visschers van dienst waren of wie aanleg had sneed figuren en koppen uit stokken en stukken hout; geen onverdienstelijk werk en waar zelfs geduld en vaardigheid bij tepas kwam en lang niet min ook. Maar dat alles is niets voor een jongen van twaalf jaar. Voor een jongen, die niet alleen recht van lijf en leden is maar ook verstand genoeg heeft om „alles te worden wat ie wil"als maar leiding was en als wij maar in staat waren, die lessen te betalen. Ongelukkiger wijze zijn we dit niet. Ik heb het niet en jij zelf verdient voorloopig althans nog niet zooveel, dat er aan lessen kan gedacht wor den. Ik dacht zoo: „jij gaat morgen naar je ouden meester; je vertelt alles wat ik gezegd heb en dan hoor je, waartoe je iater het meest geschikt bent en hoe hy erover denkt. Ik zeg.... later! Voorloopig blijf je, wat je bent: het herdertje van de baas en mijn lieve jongen.... Moeder lacht! Jan lacht en als hét kleine klokje op de schoorsteeën gekund had, zou het meegelachen hebben en ook ingestemd hebben met moeders voorstel. Oh, wat was het laat geworden dien avond, eer moeder en zoon te bed gingen. Wat hadden ze veel te praten gehad! F.n wat een toekomstbeelden zag Jan ree.is in den geest voor zich. Het scheelde niet veel, of hij zag zich reeds minister of generaal of aan het hoofd staan van een groote fa briek. Moeder had het zelf gezegd: de heele wereld ligt voor je en ieder is de maken van zijn eigen geluk, en daarop bouwde hij voort. Het eene was nog al mooier dan het andere. Als het dien avond aan hem gelegen had, dan was hij min stens koning geworden was hij zoo rijk ge worden, dat de baas met als zijn knechts en meiden, met al zijn paarden en koeien en varkens en schapen en ik weet al niet wat het in de verste verte niet ha len kon bij de schatten van Jan, die zich al maar door opstapelden en die al maar aangewend zouden worden om zijn moeder gelukkig te maken en hij zag zich naast zijn moeder zitten in de fijnste auto, die langs den weg snorde in razende vaart en hij zag zich gekleed in het mooiste pak, dat in den winkel te koop was en moeder? Nou maar, een prinses kon er niet mooier uitzien! Ja, als het aan Jan lei, zou ze 's morgens, 's middags en 's avonds een nieuwen hoed dragen. Ja, waarom niet? Moeder was rijk, dan schatrijk, net als hij. En eten, dat ze zouden! Het heerlijk ste, kostelijkste dat er was. Een fijn kip petje iederen dag. En altijd pudding? En altijd pap met veel suiker en altijd hem op het brood; spek zou te min zijn. En de menschen zouden buigen en groeten en uit den weg gaan en niemand zou in die deftige mevrouw en deftigen mijnheer, moeder en Jan terugkennen. Zoo sprak en fantaseerde Jan, tot het klokje op den schoorsteen het midder nachtelijk uur aanwees en hem terug bracht in het rijk der werkelijkheid. Moeder, als dat eens zoo was! Ja Jan, bij God is alles mogelijk! Maar dat zou te mooi zijn! (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 7