HET NEGENDE LUSTRUM VAN
„SANCTUS AUGUSTINUS"
MAANDAG 16 MEI 1938
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 7
Plechtige herdenkings
vergadering in het
Universiteits
gebouw
BIJGEWOOND O.M. DOOR
DEN PAUSEL. INTER
NUNTIUS EN DEN
BELG. GEZANT.
De herdenking van het negende lustrum
der RK. Studentenvereniging „Sanctus
Augustinus»" is Zaterdagmiddag voortge
zet met een feestvergadering in het Groot
Auditorium der Leidsche Universiteit, dat
nagenoeg geheel met belangstellenden was
gevuld.
Onder de genoodigden bevonden zich
om. Z. H. Exc. Mgr. P. Giobbe, pauselijk
internuntius te Den Haag, die vergezeld was
van zijn secretaris Mgr. Taoldini, Z.Exc.
Baron Herry, Belgisch gezant bij het Ned.
Hof, baron Rusette, Belgische attaché, de
rector magnificus der Leidsche Universiteit,
prof. dr. J. A. J. Barge en de pro-secretaris
van den Senaat prof. dr. Krom, de secre
taris van het college van curatoren, mr, P.
J. Idenburg, Mgr. P. G. Groenen oud-unie
moderator en oud-moderator van S. Augus-
tinus, directeur van het Kath. Indisch Bu-
rreau en eerelid der ver., alsmede de eere
leden prof. dr. C. C. Berg, prof. dr. E. A. D.
E. Carp, prof. dr. W. H. Keesom en dr. P.
J. M. Niemer. Verder waren nog .aanwezig
dr. H. C. J. Sanders, een der oprichters
van de vereeniging, thans voorz. der oud
leden Lustrum-commissie, pastoor Th. M.
Beukers, rector Reynen, mr. M. M. van Vel-
zen, praeses van 19061909, vader van den
tegenwoordigen praeses, mr. H. F. A. Don
ders, praeses in 19201921, mr. E. Bolsius,
lid van Ged. Staten, de prof. Huizinga, v.
Wijk en Wensinck, prof. dr. Gerlach Royen
O.F.M. en prof. dr. Henri van Rooyen
O.S.Cr., mr. A. Tepe, wethouder van On
derwijs, het collegium van het L.S.C., be
sturen van W.S.L. en alle studentenorga
nisaties hier ter stede, alsmede die van
alle zusterorganisaties uit den lande be
halve van St. Olov uit Tilburg, die bericht
van verhindering had gezonden.
Verder was bericht van verhindering
ingekomen van Z. Exc. Minister Slotema-
ker de Bruine, van Z. Exc. Staatsraad prof.
mr. P. J. M. Aalberse, van mr. A. van de
Sande Bakhuyzen, president-curator en mr.
P. E. Briët, curator der Leidsche Universi
teit, van deken A. Homulle, van den Unie
moderator Pater v. Heugten S.J. en vele
anderen.
OPENINGSREDE PRAESES
A. F. A. VAN VELZEN.
Toen allen hun platasen hadden ingeno
men heette de praeses van S. Augustinus,
de heer A. F. A. van Velzen, eerst in het
Fransch den paupelijken internuntius en
daarna in het Hollandsch alle overige ge
noodigden wolkom.
Daarna begon hij zijn lustrumrede met te
memoreeren hoe .de Katholieke studenten-
vereenigingen zijn ontstaan.
In de eerste dagen hadden Katholieke
studenten aan onze Universiteiten met
groote moeilijkheden te kampen. Een nau
wer contact tusschen de Katholieke studen
ten, geboren uit gemeenschappelijke ver
dediging en strijd, was een begrijpelijk en
noodzakelijk gevolg. Op de gewone stu
dentenkamer, is als een dringende behoef
te het denkbeel gerijpt om de Katholieke
studenten in eigen vereeniging samen te
brengen, om eensgezind, tezamen vereenigd
de eigen principe's te verdedigen, te ver
spreiden.
Dan komt spr. tot de historie van S.
Augustinus en herinnert eraan hoe op ini
tiatief van de toen jong-studenten Aalberse,
twee Kortmannen. Sanders en Struycken,
hier ter stede een Katholieke studentenver-
eeniging werd opgericht, nadat een po
ging daartoe eenige jaren tevoren was mis
lukt.
Men vraagt zich dan af, aldus spr.: „Wat
is het doel der Roomsch Katholieke Stu-
dentenvereenigingen?" Overal, in alle sta
tuten, ontmoet men eenzelfde stereotype
doelomschrijving: „Het bevorderen van de
zedelijke, godsdienstige en wetenschappe
lijke belangen barer leden! In de R.K. Ver
eeniging zal de R.K. student een aanvulling
moeten vinden voor het neutrale, uiteraard
niet-volle onderwijs, en daar zal hij met
critische blik wetenschappelijke proble
men moeten ontwikkelen, en de hem voor
gehouden theorieën toetsen van de Katho
lieke beginselen.
Beschouwen wij den -huidigen toestand,
dan zien wij hoe om de veertien dagen we-
derkeerende vergaderingen in het volle
centrum van het vereenigingsleven zijn ge
plaatst.
Vooral om deze tweewekelijksche verga
deringen groepeert zich dan het vereeni
gingsleven, de verenigingsactiviteit.
Naast dit alles is daar het gezelligheids
leven, het na de colleges met elkander lun
chen, gezamenlijk dineeren, soosavonden.
Afgezien van de activiteit van het Me
disch Dispuut, is dit het aspect dat Augusti
nus, en ook andere Katholieke Studenten-
vereen igingen, bieden.
Stellen wij hiertegenover de oorspron
kelijke doelstelling en het contrast van nu
en toen teekent zich scherp af.
Het is mijn vaste overtuiging en ik
meen hierin niet alleen te staan dat aan
een vereeniging die niet meer biedt als het
zijn van een vergaderplaats, een punt van
samentreffen voor Katholieke studenten,
het bestaansrecht absoluut zal moeten wor
den ontzegd, hoe hoog ook door velen het
„vrij ademen in Katholieke sfeer" ook mag
worden aangeslagen.
Te veelvuldig en te veelsoortig zijn de
verenigingen, partijen, clubs en gezel
schappen, waarin Katholieken elkaar kun
nen vinden en waar 't goed is dat zij
elkaar vinden om hier nogmaals een af
scheiding te rechtvaardigen.
Niet daarin is het gelegen! De vraag
rijst: „Waarin?"
Middelpunten zullen de disputen moeten
zijn. Toch zou spr. hiervoor nog grooter
uitbreiding willen bepleitten.
Zijns inziens zullen de besturen voor het
Medisch Dispuut, meer dan tot heden 't ge
val was, subsidie moeten verschaffen, zoo
dat op dit gebied geen hinderpalen de ont
plooiing in den weg worden gesteld.
Veel meer, ja in dubbele mate, gelden
deze woorden voor het Juridisch Dispuut.
Na een enthousiast begin is dit in een on
verstoorbare rust verzonken.
Meer dan elders wordt hier het gebrek
gevoeld, de behoefte aan de vaste en leiden
de hand van een, die hun de actueele staat
kundige problemen, de jongste juridische
kwesties voorhoudt, uitlegt en bespreekt!
Het Litterair Dispuut zal voor de Litte
ratoren een grootere plaats moeten inne
men. De disputen en de disputen zullen en
moeten naar mijn inzichten het middelpunt
der activiteiten zijn, het centrum waarop de
krachten zich zullen moeten concentreeren.
Bloeiende disputen, een bloeiende en aan
zijn doel ten volle beantwoordende ver
eeniging: dan slechts kan er sprake zijn
van een aanvulling voor het neutrale on
derwijs.
Bij dit alles en naar spr. hoopt ook
door dit alles zal er in de vereeniging
rijkelijk plaats zijn voor gezelligheidsleven;
die is alleen te stimuleeren.
Een vereeniging, die niet zoo sterk ge
bonden zal zijn aan de band van een regu
laire veertiendaagsche vergadering, waar
in niet het gezelligheidsleven de eerste
plaats inneemt, zal de studenten ook niet
zoo opeischen, dat het toetreden tot neutrale
corpora een onmogelijkheid zal blijven.
Eenigen zullen voor een toetreding tot
de corpora weinig voelen, anderen het mis
schien als een wenschelijkheid inzien, de
mogelijkheid wordt in ieder geval dan ge
schapen, en men zal kloven kunnen over
bruggen die er nooit hadden hoeven te zijn,
maar die ontstaan zijn door een niet begrij
pen, misschien later wel door een niet wil-
lén begrijpen en overdreven en misplaatst
superioriteitsgevoel.
Nooit is het de bedoeling der oprichters
geweest, om door een tot zich trekken
van alle krachten te komen tot een volko
men van alles en allen afgesloten, volko
men onbereikbaar blok, tot het veelge
noemde „wetensvreemde" element in onze
bevolking.
Aan het bestaanrecht der Katholieke Stu-
dentenvereeniging is geen oogenblik te
twijfelen; wat voor vijf en veertig jaren
gold, geldt met hetzelfde recht nog voor
vandaag.
FEESTREDE Mr. F. VAN CAUWELAERT.
Daarna betrad Z. Exc. staatsraad mr.
Frans van Cauwelaert het spreekgestoelte
om in kernachtige, geestdriftige en wel
overwogen woorden de feestrede uit te spre
ken, waarvoor hij als titel had gekozen:
„De strijd om de persoonlijkheid".
Spr. herinnerde er allereerst aan, dat het
thans vijf en dertig jaar geleden was, dat
hij, als student aan de hoogeschool te Leu
ven, deelnam aan de tweede lustrumvie
ring van „St. Augustinus". Het was spr.
tevens een bijzonder genoegen in den prae
ses der feestvierende vereeniging een zoon
te mogen begroeten van den ab-actis, die
vijf en dertig jaar geleden met zooveel
hartelijkheid zijn Vlaamsche kameraden
terwille was.
„Het zijn slechts vijf en dertig jaar: de
afstand van een half menschenleven. Maar
tusschen beide datums gaapt een afgrond,
welke ternauwernood toelaat de histori
sche verwantschap tusschen beide tijdstip
pen te erkennen. De oorzaak van deze plot
selinge vervreemding van het huidig ge
slacht tegenover zijn onmiddellijke voorge
schiedenis moet ik u niet doen kennen. Een
zegel van de Apocalypsis werd in 1914 ver
broken en het roode paard heeft de vel
den doorploegd van meer dan de helft van
de wereld, en reeds staan opnieuw de be
angste volkeren achter hun gesloten gren
zen, te wachten op de komst van het groene
paard, dat volgen moet op het roode. Zelfs
aan de eenmaal zoo veilige oevers van de
Theems graven de burgers reeds schuil
plaatsen achter hun gevels, diep in den
grond, om zich te verbergen voor zijn
komst. Wanneer de volkeren door angst
worden gefolterd verouderen ze snel en u
zult niet verwachten van mij dat ik, zelfs
bjj deze feestelijke gelegenheid, doen zou
alsof deze angst niet bestond. Gij zult niet
verwachten dat ik, met blijmoedige be
schouwingen over eenig neutraal onder
werp, uwe aandacht zou willen afleiden
van zorgen die iederen dag knagen aan het
hart van al wie eenige gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid heeft te dragen. Der
tig jaar van politiek leven in zeer moei
lijke omstandigheden gevoerd, hebben mij
trouwens de amusementskunst afgeleerd.
Maar gij moogt wel verwachten van mij,
dat ik u, studeerende Roomsche jonge man
nen, goed houdt voor den strijd, dien gij
in het leven zult hebben te aanvaarden,
en dat ik u geene woorden van ontmoedi
ging zal toespreken.
Die strijd is in de eerste plaats de strijd
voor de menschelijke persoonlijkheid, te
gen de roekelooze geweldplegingen,, die ze
bedreigen van dubbele zijde: 't materialis-
t:sch communisme en de totalitaire staats
opvattingen: het fascisme en het nazisme.
Spr. wenscht deze twee laatste opvattin
gen niet met de eerste op eenzelfden voet
te stellen, noch de grootheid van bepaalde
verwezenlijkingen van het fascisme en het
nazisme te ontkennen.
In dit verband haalt spr. den Franschen
schrijver Jacques Maritam aan die schreef
ever: Waarheden die tot waanzin worden
opgedreven. Voor zulk verschijnsel staan
we bij de totalitaire levensbeschouwingen.
Een grootmot^iige liefde voor het gemeene-
best, een rechtmatige fierheid over het
eigen vaderland, een edel verlangen om
door onderlinge verbondenheid in hui-
betoon en dienstplicht de maatschappelij-
lijke saamhoongheid en het welzijn voor
allen te verhoogen, een imponeerende
drang om zijn volk op te heffen uit verne
dering en deemoed, en op de wereld door
gemeenschappelijke krachtsinspanning op
nieuw een vooraanstaande plaats te ver
overen, zijn ontaard tot onverbiddelijke
staatsvergoding en eigengerechte mach'ts-
bezetenheid.
Zelfs in de opkomst van het communis
me erkent spr. voor een deel de aanwezig
heid dezer hoogere gevoelens, maar in het
algmeen kader van het historisch materia
lisme kunnen die slechts een bijkomstige
beteekenis hebben.
Een staatsopvatting, welke in de geeste
lijke waarden slechts een vluchtige flores-
centie kan ontdekken van de onverbidde
lijk voortschrijdende machten van de stof,
kan noch voor de waarheid, noch voor het
recht, noch voor de schoonheid, noch voor
de menschelijke persoonlijkheid in haar
hoogste uitingen en zelfstandigheid, eeni
gen eerbied koesteren.
Dit heeft trouwens het Russische experi
ment afdoende bewezen. Waarheid en
recht, als hoogste bezittingen van ons on
stoffelijke en zelfstandige wezenheid en
grondslag van iedere beschaving die te
vens verheffing is, waarheid en recht zijn
uitgebannen grootheden. „Het communis
me", zegt Pius XI, voert heele volkeren te
rug naar een barbaarschheid erger dan de
ze waarin het grootste gedeelte van de we
reld verkeerde bij de komst van den Ver
losser. Het in onze plicht als geloovige
en als mensch hét communisme met alle
krachtdadigheid te bestrijden.
Maar daarmee is niet elk anti-communis-
me gerechtvaardigd. De onverbiddelijkheid
van een twist verraadt dikwijls karakter-
jemeenschap of familieverwantschap en
over het anti-communisme van de totali
taire staatkunde van het fascisme en hét
nazisme kan inderdaad worden gezegd, dat
zij met de grondbeginselen, de methoden
er. de doeleinden van het communisme
verwantschappen vertoonen, welke hen als
elkander rakende uitersten moeten doen
beschouwen. Deze verwantschap komt
voor tot uiting in de vergoding van de
staatsmacht, to! welke rechtsstreeks of om-
rechtsstreeks hun leerstelsels leiden, in de
loochening van alle absolute geestelijke
waarden die het onaantastbare houvast
zouden zijn van onze onsterfelijke, zelf
standige en bovengemeenschappelijke we
zenheid als mensch, in de gretigheid met
welke zij zich meester hebben gemaakt
van de ziel der jeugd, als het merg der
toekomst, en in hun wijsgeerigen oor
sprong uit of praktische aansluiting bij
patheïsiische opvattingen welke in Hegel
hun stamvader en in Fichte hun grootoom
hebben gevonden.
Het fascisme is inderdaad niet, zooals
men licht kon gelooven uit sommige ver
klaringen en uit het opportunisme.der lei
ders, onverschillig voor theoretische lee
ring. Spreker bewijst dit afdoende en vat
de leering zelf aidus samen:
De staat, juridische vorm der natie, al
leen is absoluut in zijn bestaan, zelfsge-
noegzaam in zijn rechtsorde, opperste doel
einde van zijn eigen handelingen. Alles in
den staat, niets tegen den staat, niets bui
ten den staat, zoo sprak Mussoini op 28
October 1925 in de Scala van Milaan. De
staat is de schepper van het recht, aldus
Mussolini in zijn Dottrina; hij is ziel
van ziel; hij daalt uit naam van de ge
meenschap tot in de diepten van het wezen
er nestelt zich in het hart van den man der
daad zoowel als van den denker, van den
dichter zoowel als van den geleerde". De
man, in wiens wil de daadkracht van den
staat belichaamd wordt, kan in zijn letter
lijke beteekenis voor zich de oudere leuze
.der almachtigen herhalen: „Sic volo, sic
jubeo. Stat pro ratione voluntas." De
groeiende wil van den staat is „moraal";
deze wil, tot werkelijkheid geworden is
„recht". Het individu, zijn bezit, zijn roe
ping, zijn gedragingen en zijn maatschap
pelijke levensvormen zijn functies van het
welzijn en onvoorwaardelijk dienaarschap
van het gezag van den staat.
Het is dan ook duidelijk dat een doctri-
reel geschil met de katholieke Kerk onont
koombaar is op het terrein der jeugdop-
voeding en der katholieke plichtenleer
vooral.
En dit ligt niet in de eerste plaats in den
staatsvorm welke het facisme heeft verwe
zenlijkt.
Onze trouw aan de Roomsche Kerk
is niet verbonden aan eenig bepaalden
staatvorm, en voor hen die de totali
taire politiek alleen beschouwen als
een politiek van staatsgrootheid zij er
aan toegevoegd, dat onze, katholieke
levensopvatting geen school is van ka
rakterloosheid, van maatschappelijke
wanorde noch van nationale kleinheid.
De Kerk heeft geen lessen te ontvan
gen omtrent tucht, gezag, omtrent
trouw en offervaardigheid, maar zij
verwerpt elke levensopvatting, die den
staat of zijn opperste gezagvoeder ver
heft tot schepper, einddoel en bedee
ier van alle maatschappelijke rechten
en aan den burger, slafelijk gebonden
aan den 11 dmolen van den staat, te
genover den Leviathan van de ge
meenschap een onvoorwaardelijk en
afgodisch dienaarschap oplegt, dat
God alleen van ons kan eischen.
De tweede vorm der totalitaire staats
opvatting, het nazisme, levert voor een
katholiek dezelfde moeilijkheden op.
De leer van de tot staat geworden ge
meenschap als opperste wetgever en gebie
der, de leer van onvoorwaardelijke en ge
heel toehoorigheid van het individu aan
at gemeenschap, wordt in nog krasser vor
men en met noodlottiger gevolgen hoog
gehouden en toegepast door het nazisme
dan door het fascisme.
Spr. trekt eerst de aandacht op de wtfs-
geerige voorgeschiedenis van het nazisme,
op de onwetenschappelijke gehalte van
zijn racisme, en op de onaanneembaarheid
van de philasophie van Heidegger die 'als
ce officieele wijsgeer van het nazisme kan
doorgaan. Hij schetst de beteekenis van het
nazistische Führerprinciep:
De hartstocht wordt de ware inspirator
van het leven en het leiderschap een soort
van charisme dat zich door de massa-sug
gestie over de menigte voortzet. Het ver
zaken aan eigen oordeel, het onderdruk
ken van elke kritiek in zichzelf en in de
anderen, de afweer van ieder persoonlijk
verantwoordelijkheidsbesef en gewetens
bezwaar om slafelijk volgzaam te worden
tegenover den man, die door den rasgeest
als de Messias werd aangeduid, wordt als
hét ideaal van de opvoeding en van het
burgerschap beschouwd.. Het goede en
het kwade werden niet meer onderschei
den door een geweten, waarvan de natuur
lijke inspraken door de rede verlicht en
door Gods veropenbaring veredeld en aan
gevuld worden, maar door het bloed, dat
in de aan het ras toebedeelde ruimte zijn
wereldbeschouwing vindt als een objectie
ve en verplichtende gegevenheid en dat
elk kindergemoed doordringt van zijn wet
ten, die gebieden door den kamp aan het
eigen ras hét brood en de eer, dat is de
heerschappij, te verzekeren.
Na uitgeweid te hebben over de gevol
gen en de weerlegging der nazistische
leening, stelt spr. de vraag:
Niet het liberale individualisme, dat
noodzakelijk op het materialistische com
munisme moet uitloopen, maar de katho
lieke leer met haar vaste opvattingen no
pens de gemeenschap en de persoonlijk
heid.
De mensch is niet een losse eenheid,
dolend in het labyrinth eener gevestig
de orde. De mensch is een gemeen
schapswezen van natuur en door be
stemming hulpbehoevend levenslang
naar geest en lichaam, en ruimer
schuldig aan de gemeenschap naar
mate dat ook ruimer is het bezit, dat
hij aan stoffelijke of aan geestelijke
goederen met de medewerking der
gemeenschap heeft veroverd of uit de
schatkamer van de bona communia
heeft ontleend. De geleerde en de door
God meest begenadigde geesten zijn
allerminst bevrijd van een schatplich
tigheid, die stoelt op deze menschen-
natuur zelf. Maar wij aanvaarden niet,
dat de mensch bestemd zou wezen om
in de gemeenschap geheel op- en on
der te gaan. De mensch is niet alleen
individu, een numerieke eenheid in 'n
groot getal, hij is persoon, dat is gees
telijk zelfstandig, onvervreemdbaar
van zichzelf en, door zijn vrije daad,
zedelijk verantwoordelijk en zich als
dusdanig bewust. Tijdelijk ingebouwd
in de samenleving en met haar door
een nauwe wisselwerking verbonden,
blijft hij langs de openingen van zijn
onstoffelijke vermogens een bovenge-
meenschappelijk en eigen verkeer on
derhouden met de opperste zelfstan
digheid die God is en buiten God voelt
de mensch der christelijke levensbe
schouwing zich aan nemand onvoor
waardelijk onderworpen.
Het ware echter noodlottig indien de
Katholieken zich met deze principeele ver
klaringen tevreden stelden en den strijd
opgaven. De strijd is daar mee in niets
verminderd. Het is een dringende plicht
voor onze wetenschappelijke instellingen
en katholieke geleerden om door diepere
studie zooveel klaarheid mogelijk te ver
schaffen over het vraagstuk van den
mensch en de maatschappij, zooals ze ver
schijnen in het kader van onze moderne
wereld en door een intensieve versprei
ding van een onvooringenomen waarheid
het volk en zijn leiders voor te lichten over
hun werkelijke behoeften en plichten.
Maar de wetenschap is niet alles. Chris
tus is de waarheid, maar ook het leven, en
in de orde der noodwendigheden en der
verdiensten is het leven dat is de daad
het hoogste.
En hier treed't de spr. in concrete voor
stellen. Hij wijst op de noodzakelijkheid
van menschen, die heel hun leven aan stu
die dezer vraagstukken wijden; op de
noodzakelijkheid van bijzondere leergan
gen, die aan onze universiteiten de karak
tervorming onzer studeerende jonge man
nen speciaal tot doel hebben; op de nood
zakelijkheid ten slotte eener doelmatige
en intensieve propaganda voor de Katho
lieke leer. Dr. Van Cauwelaert besluit zijn
feestrede met een dringenden oproep:
Wjj hebben niet te kiezen. Wij zullen de
gebeurtenissen voorafgaan met het zwaard
in de hand, of wij zullen ze volgen lijk
weenende vrouwen. Ook het terrein van
den strijd hebben wij niet te kiezen. Wij
moeten ons opstellen aan de spits der ge
meenschap, vóór het volk, op het strijdveld
van het maatschappelijk en staatkundig
leven, als de ridders van een „civitas"
waarvan wij de „cives praeclari" en het
geestelijk ornament willen zijn. Wij moe
ten aan de volkeren toonen, dat het tijde
lijke niet kleiner wordt omdat het aan de
eeuwigheid wordt gemeten.
Het is alsof de eerste kringloop van de
christenbeschaving gesloten was en het
werk van de verovering van Europa voor
de christen gedachte een tweede maal
moest worden voltrokken. Moge Paulus
dan opnieuw, maar ditmaal vergezeld van
duizenden leekenapostelen, verschijnen,
op het forum en met zijn onverwoestbaar
optimisme, zelfontdaanheid en gezagsijver
een grootsche prediking beginnen voor een
nieuwe menschwording nadat hij allen
hun geleibrief van volwaardige burgers
van het Roomsche wereldrijk zullen heb
ben naar voor gehaald. Laat u, jonge
vrienden van deze feestvierende Augusti-
nusvereeniging, bij dat appèl niet ontbre
ken. Helpt met het brood des geestes ten
behoeve van eene naar zedelijke verhef
fing, naar vreugde- en vrede hongerig ge
worden samenleving het feest inrichten
van de levensvernieuwing en van de
/.rach't des opgangs, waarvan Paulus
spreekt in zijn brief aan de Corinthiërs,
maar laten wij het niet doen met den reeds
leschimmelden zuurdeesem van het zelf
genoegzaam individualisme, niet met de
overzwollen zuurdeesems van het com
munisme noch van de heidensche ras-ver
goding, maar vertrouwende in Gods woord
en Gods recht, in Gods hulp en Gods on-
overwin'baarheid, et de ongezuurde broo-
den van gerechtigheid en waarheid. Daar
toe helpe ons de Liefde!
Praeses v. Velzen dankte den heer v.
Cauwelaert hartelijk voor zijn geestdrifti
ge rede en verheugde zich er over, dat de
banden tusschen Augustinus en spr. w'eer
nauwer zijn aangehaald. Spr. vatte zijn
dankwoord samen met de verzekering, dat
allen hebben kunnen genieten van het
blije, openbare, levendige katholicisme,
waarvan de heer v. Cauwelaert hier weer
zoo treffend blijk had gegeven.
Receptie.
Na de mooie herdenking in de universi
teit recipieerde het jubileerende Augus'ti-
nus-bestuur in de benedenzalen van het
Oostersch Instituut aan het Rapenburg.
Daar kwamen allen, die de feestvergade
ring hadden bijgewoond, him opwachting
maken Mgr. Giobbe voegde zich heel een
voudig tusschen de overige belangstellen
den. Mgr. J. P. Huibers had des morgens
het receptieboek reeds geteekend.
Na de receptie had de ontvangst der
reünisten plaats op het Eigen Huis, waar
na zij zich aar. een diner vereenigden, ver
zorgd, toebereid en geserveerd door Res
taurant „In den Vergulden Turk."
FRITZ HIRSCH SLUIT HET FEES'*
De lustrumviering werd besloten door
een Schouwburg-uitvoering, welke ver
zorgd werd door het Fritz Hirsch-ensem-
ble. Dat is een goede greep van het be
stuur geweest, want wij betwijfelen zeer of
een ander gezelschap het klaar gespeeld
zou hebben op dezen warmen Zondagavond
zoovele toeschouwers naar den Schouw
burg te trekken. De operette „Die lustige
Witwe" was weliswaar voor Leiden geen
onbekende meer, maar zij blijft een aan
trekkelijk zangspel, omdat er alle elemen
ten in te vinden zijn, welke men nu een
maal in een operette gaarne ziet. Er is
schittering van costuums, want het gegeven
speelt zich af rondom het gezantschap van
den denkbeeldigen staat Pontevedrina; men
speurt iets van den prikkelenden sfeer van
Parijs, want het gezantschap is te Parijs
gevestigd; er is het bekende en geliefde
thema van twee koningskinderen die el
kander niet kunnen krijgen, behalve dan
natuurlijk in het laatste bedrijf; de humor
en de satyre springen erin rond als darte
le veulens in een voorjaarswei; er is senti
ment. er is zang en dans: wat wil men nog
meer? En dat alles wordt op het tooneel
getooverd met het élan, dat wij van het
Fritz Hirsch-ensemble gewend zijn. Na
tuurlijk was Fritz Hirsch zelf, die jeug
dige halve-eeuwer, de spil waarom de' hu
mor voor het grootste gedeelte draaide.
Zijn talent om ons te doen lachen is on
navolgbaar. Na meer dan elf jaar in Hol
land te hebben gespeeld, begint hij thuis
te raken in de geheimen der Nederlandsche
taal en heeft hij begrepen, dat de door
snee Nederlander niets zoo grappig en
amusant vindt, als een buitenlander echt
Hollandsche gezegden te hooren debiteeren.
ren.
Daarvan heeft hij gisteravond zeer handig
gebruik gemaakt. De titelrol van het „vroo-
lijke weeuwtje" werd gespeeld door Hilde
Harmat als gast, die zooals de praeses van
St. Augustinus in zijn toespraak zeide,
reeds oinmiddellijk de harten van alle man
nen in de zaal veroverde. De millioenen
speelden hier echter geen rol. Egon Karter
was graaf Danilowitch, terwijl Walter Trie
bei den schaapskop van een gezant koste
lijk typeerde. Hilde von Prix was zijn „an-
standige" vrouw. Ook het danspaar Aurich
liet zich nog even zien in een tweetal dan
sen. De voorstelling werd begonnen met het
Io vivat en het Wilhelmus en beëindigd
met het Augustijnenlied.
De praeses van St. Augustinus sprak Hil
de Harmat en Fritz Hirsch toe in een kort
en geestig speechje en overhandigde een
krans aan Fritz Hirsch en bloemen aan
Hilde Harmat.