HET NEGENDE LUSTRUM VAN „SANCTUS AUGUSTINUS" MAANDAG 16 MEI 1938 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 7 Plechtige herdenkings vergadering in het Universiteits gebouw BIJGEWOOND O.M. DOOR DEN PAUSEL. INTER NUNTIUS EN DEN BELG. GEZANT. De herdenking van het negende lustrum der RK. Studentenvereniging „Sanctus Augustinus»" is Zaterdagmiddag voortge zet met een feestvergadering in het Groot Auditorium der Leidsche Universiteit, dat nagenoeg geheel met belangstellenden was gevuld. Onder de genoodigden bevonden zich om. Z. H. Exc. Mgr. P. Giobbe, pauselijk internuntius te Den Haag, die vergezeld was van zijn secretaris Mgr. Taoldini, Z.Exc. Baron Herry, Belgisch gezant bij het Ned. Hof, baron Rusette, Belgische attaché, de rector magnificus der Leidsche Universiteit, prof. dr. J. A. J. Barge en de pro-secretaris van den Senaat prof. dr. Krom, de secre taris van het college van curatoren, mr, P. J. Idenburg, Mgr. P. G. Groenen oud-unie moderator en oud-moderator van S. Augus- tinus, directeur van het Kath. Indisch Bu- rreau en eerelid der ver., alsmede de eere leden prof. dr. C. C. Berg, prof. dr. E. A. D. E. Carp, prof. dr. W. H. Keesom en dr. P. J. M. Niemer. Verder waren nog .aanwezig dr. H. C. J. Sanders, een der oprichters van de vereeniging, thans voorz. der oud leden Lustrum-commissie, pastoor Th. M. Beukers, rector Reynen, mr. M. M. van Vel- zen, praeses van 19061909, vader van den tegenwoordigen praeses, mr. H. F. A. Don ders, praeses in 19201921, mr. E. Bolsius, lid van Ged. Staten, de prof. Huizinga, v. Wijk en Wensinck, prof. dr. Gerlach Royen O.F.M. en prof. dr. Henri van Rooyen O.S.Cr., mr. A. Tepe, wethouder van On derwijs, het collegium van het L.S.C., be sturen van W.S.L. en alle studentenorga nisaties hier ter stede, alsmede die van alle zusterorganisaties uit den lande be halve van St. Olov uit Tilburg, die bericht van verhindering had gezonden. Verder was bericht van verhindering ingekomen van Z. Exc. Minister Slotema- ker de Bruine, van Z. Exc. Staatsraad prof. mr. P. J. M. Aalberse, van mr. A. van de Sande Bakhuyzen, president-curator en mr. P. E. Briët, curator der Leidsche Universi teit, van deken A. Homulle, van den Unie moderator Pater v. Heugten S.J. en vele anderen. OPENINGSREDE PRAESES A. F. A. VAN VELZEN. Toen allen hun platasen hadden ingeno men heette de praeses van S. Augustinus, de heer A. F. A. van Velzen, eerst in het Fransch den paupelijken internuntius en daarna in het Hollandsch alle overige ge noodigden wolkom. Daarna begon hij zijn lustrumrede met te memoreeren hoe .de Katholieke studenten- vereenigingen zijn ontstaan. In de eerste dagen hadden Katholieke studenten aan onze Universiteiten met groote moeilijkheden te kampen. Een nau wer contact tusschen de Katholieke studen ten, geboren uit gemeenschappelijke ver dediging en strijd, was een begrijpelijk en noodzakelijk gevolg. Op de gewone stu dentenkamer, is als een dringende behoef te het denkbeel gerijpt om de Katholieke studenten in eigen vereeniging samen te brengen, om eensgezind, tezamen vereenigd de eigen principe's te verdedigen, te ver spreiden. Dan komt spr. tot de historie van S. Augustinus en herinnert eraan hoe op ini tiatief van de toen jong-studenten Aalberse, twee Kortmannen. Sanders en Struycken, hier ter stede een Katholieke studentenver- eeniging werd opgericht, nadat een po ging daartoe eenige jaren tevoren was mis lukt. Men vraagt zich dan af, aldus spr.: „Wat is het doel der Roomsch Katholieke Stu- dentenvereenigingen?" Overal, in alle sta tuten, ontmoet men eenzelfde stereotype doelomschrijving: „Het bevorderen van de zedelijke, godsdienstige en wetenschappe lijke belangen barer leden! In de R.K. Ver eeniging zal de R.K. student een aanvulling moeten vinden voor het neutrale, uiteraard niet-volle onderwijs, en daar zal hij met critische blik wetenschappelijke proble men moeten ontwikkelen, en de hem voor gehouden theorieën toetsen van de Katho lieke beginselen. Beschouwen wij den -huidigen toestand, dan zien wij hoe om de veertien dagen we- derkeerende vergaderingen in het volle centrum van het vereenigingsleven zijn ge plaatst. Vooral om deze tweewekelijksche verga deringen groepeert zich dan het vereeni gingsleven, de verenigingsactiviteit. Naast dit alles is daar het gezelligheids leven, het na de colleges met elkander lun chen, gezamenlijk dineeren, soosavonden. Afgezien van de activiteit van het Me disch Dispuut, is dit het aspect dat Augusti nus, en ook andere Katholieke Studenten- vereen igingen, bieden. Stellen wij hiertegenover de oorspron kelijke doelstelling en het contrast van nu en toen teekent zich scherp af. Het is mijn vaste overtuiging en ik meen hierin niet alleen te staan dat aan een vereeniging die niet meer biedt als het zijn van een vergaderplaats, een punt van samentreffen voor Katholieke studenten, het bestaansrecht absoluut zal moeten wor den ontzegd, hoe hoog ook door velen het „vrij ademen in Katholieke sfeer" ook mag worden aangeslagen. Te veelvuldig en te veelsoortig zijn de verenigingen, partijen, clubs en gezel schappen, waarin Katholieken elkaar kun nen vinden en waar 't goed is dat zij elkaar vinden om hier nogmaals een af scheiding te rechtvaardigen. Niet daarin is het gelegen! De vraag rijst: „Waarin?" Middelpunten zullen de disputen moeten zijn. Toch zou spr. hiervoor nog grooter uitbreiding willen bepleitten. Zijns inziens zullen de besturen voor het Medisch Dispuut, meer dan tot heden 't ge val was, subsidie moeten verschaffen, zoo dat op dit gebied geen hinderpalen de ont plooiing in den weg worden gesteld. Veel meer, ja in dubbele mate, gelden deze woorden voor het Juridisch Dispuut. Na een enthousiast begin is dit in een on verstoorbare rust verzonken. Meer dan elders wordt hier het gebrek gevoeld, de behoefte aan de vaste en leiden de hand van een, die hun de actueele staat kundige problemen, de jongste juridische kwesties voorhoudt, uitlegt en bespreekt! Het Litterair Dispuut zal voor de Litte ratoren een grootere plaats moeten inne men. De disputen en de disputen zullen en moeten naar mijn inzichten het middelpunt der activiteiten zijn, het centrum waarop de krachten zich zullen moeten concentreeren. Bloeiende disputen, een bloeiende en aan zijn doel ten volle beantwoordende ver eeniging: dan slechts kan er sprake zijn van een aanvulling voor het neutrale on derwijs. Bij dit alles en naar spr. hoopt ook door dit alles zal er in de vereeniging rijkelijk plaats zijn voor gezelligheidsleven; die is alleen te stimuleeren. Een vereeniging, die niet zoo sterk ge bonden zal zijn aan de band van een regu laire veertiendaagsche vergadering, waar in niet het gezelligheidsleven de eerste plaats inneemt, zal de studenten ook niet zoo opeischen, dat het toetreden tot neutrale corpora een onmogelijkheid zal blijven. Eenigen zullen voor een toetreding tot de corpora weinig voelen, anderen het mis schien als een wenschelijkheid inzien, de mogelijkheid wordt in ieder geval dan ge schapen, en men zal kloven kunnen over bruggen die er nooit hadden hoeven te zijn, maar die ontstaan zijn door een niet begrij pen, misschien later wel door een niet wil- lén begrijpen en overdreven en misplaatst superioriteitsgevoel. Nooit is het de bedoeling der oprichters geweest, om door een tot zich trekken van alle krachten te komen tot een volko men van alles en allen afgesloten, volko men onbereikbaar blok, tot het veelge noemde „wetensvreemde" element in onze bevolking. Aan het bestaanrecht der Katholieke Stu- dentenvereeniging is geen oogenblik te twijfelen; wat voor vijf en veertig jaren gold, geldt met hetzelfde recht nog voor vandaag. FEESTREDE Mr. F. VAN CAUWELAERT. Daarna betrad Z. Exc. staatsraad mr. Frans van Cauwelaert het spreekgestoelte om in kernachtige, geestdriftige en wel overwogen woorden de feestrede uit te spre ken, waarvoor hij als titel had gekozen: „De strijd om de persoonlijkheid". Spr. herinnerde er allereerst aan, dat het thans vijf en dertig jaar geleden was, dat hij, als student aan de hoogeschool te Leu ven, deelnam aan de tweede lustrumvie ring van „St. Augustinus". Het was spr. tevens een bijzonder genoegen in den prae ses der feestvierende vereeniging een zoon te mogen begroeten van den ab-actis, die vijf en dertig jaar geleden met zooveel hartelijkheid zijn Vlaamsche kameraden terwille was. „Het zijn slechts vijf en dertig jaar: de afstand van een half menschenleven. Maar tusschen beide datums gaapt een afgrond, welke ternauwernood toelaat de histori sche verwantschap tusschen beide tijdstip pen te erkennen. De oorzaak van deze plot selinge vervreemding van het huidig ge slacht tegenover zijn onmiddellijke voorge schiedenis moet ik u niet doen kennen. Een zegel van de Apocalypsis werd in 1914 ver broken en het roode paard heeft de vel den doorploegd van meer dan de helft van de wereld, en reeds staan opnieuw de be angste volkeren achter hun gesloten gren zen, te wachten op de komst van het groene paard, dat volgen moet op het roode. Zelfs aan de eenmaal zoo veilige oevers van de Theems graven de burgers reeds schuil plaatsen achter hun gevels, diep in den grond, om zich te verbergen voor zijn komst. Wanneer de volkeren door angst worden gefolterd verouderen ze snel en u zult niet verwachten van mij dat ik, zelfs bjj deze feestelijke gelegenheid, doen zou alsof deze angst niet bestond. Gij zult niet verwachten dat ik, met blijmoedige be schouwingen over eenig neutraal onder werp, uwe aandacht zou willen afleiden van zorgen die iederen dag knagen aan het hart van al wie eenige gemeenschappelijke verantwoordelijkheid heeft te dragen. Der tig jaar van politiek leven in zeer moei lijke omstandigheden gevoerd, hebben mij trouwens de amusementskunst afgeleerd. Maar gij moogt wel verwachten van mij, dat ik u, studeerende Roomsche jonge man nen, goed houdt voor den strijd, dien gij in het leven zult hebben te aanvaarden, en dat ik u geene woorden van ontmoedi ging zal toespreken. Die strijd is in de eerste plaats de strijd voor de menschelijke persoonlijkheid, te gen de roekelooze geweldplegingen,, die ze bedreigen van dubbele zijde: 't materialis- t:sch communisme en de totalitaire staats opvattingen: het fascisme en het nazisme. Spr. wenscht deze twee laatste opvattin gen niet met de eerste op eenzelfden voet te stellen, noch de grootheid van bepaalde verwezenlijkingen van het fascisme en het nazisme te ontkennen. In dit verband haalt spr. den Franschen schrijver Jacques Maritam aan die schreef ever: Waarheden die tot waanzin worden opgedreven. Voor zulk verschijnsel staan we bij de totalitaire levensbeschouwingen. Een grootmot^iige liefde voor het gemeene- best, een rechtmatige fierheid over het eigen vaderland, een edel verlangen om door onderlinge verbondenheid in hui- betoon en dienstplicht de maatschappelij- lijke saamhoongheid en het welzijn voor allen te verhoogen, een imponeerende drang om zijn volk op te heffen uit verne dering en deemoed, en op de wereld door gemeenschappelijke krachtsinspanning op nieuw een vooraanstaande plaats te ver overen, zijn ontaard tot onverbiddelijke staatsvergoding en eigengerechte mach'ts- bezetenheid. Zelfs in de opkomst van het communis me erkent spr. voor een deel de aanwezig heid dezer hoogere gevoelens, maar in het algmeen kader van het historisch materia lisme kunnen die slechts een bijkomstige beteekenis hebben. Een staatsopvatting, welke in de geeste lijke waarden slechts een vluchtige flores- centie kan ontdekken van de onverbidde lijk voortschrijdende machten van de stof, kan noch voor de waarheid, noch voor het recht, noch voor de schoonheid, noch voor de menschelijke persoonlijkheid in haar hoogste uitingen en zelfstandigheid, eeni gen eerbied koesteren. Dit heeft trouwens het Russische experi ment afdoende bewezen. Waarheid en recht, als hoogste bezittingen van ons on stoffelijke en zelfstandige wezenheid en grondslag van iedere beschaving die te vens verheffing is, waarheid en recht zijn uitgebannen grootheden. „Het communis me", zegt Pius XI, voert heele volkeren te rug naar een barbaarschheid erger dan de ze waarin het grootste gedeelte van de we reld verkeerde bij de komst van den Ver losser. Het in onze plicht als geloovige en als mensch hét communisme met alle krachtdadigheid te bestrijden. Maar daarmee is niet elk anti-communis- me gerechtvaardigd. De onverbiddelijkheid van een twist verraadt dikwijls karakter- jemeenschap of familieverwantschap en over het anti-communisme van de totali taire staatkunde van het fascisme en hét nazisme kan inderdaad worden gezegd, dat zij met de grondbeginselen, de methoden er. de doeleinden van het communisme verwantschappen vertoonen, welke hen als elkander rakende uitersten moeten doen beschouwen. Deze verwantschap komt voor tot uiting in de vergoding van de staatsmacht, to! welke rechtsstreeks of om- rechtsstreeks hun leerstelsels leiden, in de loochening van alle absolute geestelijke waarden die het onaantastbare houvast zouden zijn van onze onsterfelijke, zelf standige en bovengemeenschappelijke we zenheid als mensch, in de gretigheid met welke zij zich meester hebben gemaakt van de ziel der jeugd, als het merg der toekomst, en in hun wijsgeerigen oor sprong uit of praktische aansluiting bij patheïsiische opvattingen welke in Hegel hun stamvader en in Fichte hun grootoom hebben gevonden. Het fascisme is inderdaad niet, zooals men licht kon gelooven uit sommige ver klaringen en uit het opportunisme.der lei ders, onverschillig voor theoretische lee ring. Spreker bewijst dit afdoende en vat de leering zelf aidus samen: De staat, juridische vorm der natie, al leen is absoluut in zijn bestaan, zelfsge- noegzaam in zijn rechtsorde, opperste doel einde van zijn eigen handelingen. Alles in den staat, niets tegen den staat, niets bui ten den staat, zoo sprak Mussoini op 28 October 1925 in de Scala van Milaan. De staat is de schepper van het recht, aldus Mussolini in zijn Dottrina; hij is ziel van ziel; hij daalt uit naam van de ge meenschap tot in de diepten van het wezen er nestelt zich in het hart van den man der daad zoowel als van den denker, van den dichter zoowel als van den geleerde". De man, in wiens wil de daadkracht van den staat belichaamd wordt, kan in zijn letter lijke beteekenis voor zich de oudere leuze .der almachtigen herhalen: „Sic volo, sic jubeo. Stat pro ratione voluntas." De groeiende wil van den staat is „moraal"; deze wil, tot werkelijkheid geworden is „recht". Het individu, zijn bezit, zijn roe ping, zijn gedragingen en zijn maatschap pelijke levensvormen zijn functies van het welzijn en onvoorwaardelijk dienaarschap van het gezag van den staat. Het is dan ook duidelijk dat een doctri- reel geschil met de katholieke Kerk onont koombaar is op het terrein der jeugdop- voeding en der katholieke plichtenleer vooral. En dit ligt niet in de eerste plaats in den staatsvorm welke het facisme heeft verwe zenlijkt. Onze trouw aan de Roomsche Kerk is niet verbonden aan eenig bepaalden staatvorm, en voor hen die de totali taire politiek alleen beschouwen als een politiek van staatsgrootheid zij er aan toegevoegd, dat onze, katholieke levensopvatting geen school is van ka rakterloosheid, van maatschappelijke wanorde noch van nationale kleinheid. De Kerk heeft geen lessen te ontvan gen omtrent tucht, gezag, omtrent trouw en offervaardigheid, maar zij verwerpt elke levensopvatting, die den staat of zijn opperste gezagvoeder ver heft tot schepper, einddoel en bedee ier van alle maatschappelijke rechten en aan den burger, slafelijk gebonden aan den 11 dmolen van den staat, te genover den Leviathan van de ge meenschap een onvoorwaardelijk en afgodisch dienaarschap oplegt, dat God alleen van ons kan eischen. De tweede vorm der totalitaire staats opvatting, het nazisme, levert voor een katholiek dezelfde moeilijkheden op. De leer van de tot staat geworden ge meenschap als opperste wetgever en gebie der, de leer van onvoorwaardelijke en ge heel toehoorigheid van het individu aan at gemeenschap, wordt in nog krasser vor men en met noodlottiger gevolgen hoog gehouden en toegepast door het nazisme dan door het fascisme. Spr. trekt eerst de aandacht op de wtfs- geerige voorgeschiedenis van het nazisme, op de onwetenschappelijke gehalte van zijn racisme, en op de onaanneembaarheid van de philasophie van Heidegger die 'als ce officieele wijsgeer van het nazisme kan doorgaan. Hij schetst de beteekenis van het nazistische Führerprinciep: De hartstocht wordt de ware inspirator van het leven en het leiderschap een soort van charisme dat zich door de massa-sug gestie over de menigte voortzet. Het ver zaken aan eigen oordeel, het onderdruk ken van elke kritiek in zichzelf en in de anderen, de afweer van ieder persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef en gewetens bezwaar om slafelijk volgzaam te worden tegenover den man, die door den rasgeest als de Messias werd aangeduid, wordt als hét ideaal van de opvoeding en van het burgerschap beschouwd.. Het goede en het kwade werden niet meer onderschei den door een geweten, waarvan de natuur lijke inspraken door de rede verlicht en door Gods veropenbaring veredeld en aan gevuld worden, maar door het bloed, dat in de aan het ras toebedeelde ruimte zijn wereldbeschouwing vindt als een objectie ve en verplichtende gegevenheid en dat elk kindergemoed doordringt van zijn wet ten, die gebieden door den kamp aan het eigen ras hét brood en de eer, dat is de heerschappij, te verzekeren. Na uitgeweid te hebben over de gevol gen en de weerlegging der nazistische leening, stelt spr. de vraag: Niet het liberale individualisme, dat noodzakelijk op het materialistische com munisme moet uitloopen, maar de katho lieke leer met haar vaste opvattingen no pens de gemeenschap en de persoonlijk heid. De mensch is niet een losse eenheid, dolend in het labyrinth eener gevestig de orde. De mensch is een gemeen schapswezen van natuur en door be stemming hulpbehoevend levenslang naar geest en lichaam, en ruimer schuldig aan de gemeenschap naar mate dat ook ruimer is het bezit, dat hij aan stoffelijke of aan geestelijke goederen met de medewerking der gemeenschap heeft veroverd of uit de schatkamer van de bona communia heeft ontleend. De geleerde en de door God meest begenadigde geesten zijn allerminst bevrijd van een schatplich tigheid, die stoelt op deze menschen- natuur zelf. Maar wij aanvaarden niet, dat de mensch bestemd zou wezen om in de gemeenschap geheel op- en on der te gaan. De mensch is niet alleen individu, een numerieke eenheid in 'n groot getal, hij is persoon, dat is gees telijk zelfstandig, onvervreemdbaar van zichzelf en, door zijn vrije daad, zedelijk verantwoordelijk en zich als dusdanig bewust. Tijdelijk ingebouwd in de samenleving en met haar door een nauwe wisselwerking verbonden, blijft hij langs de openingen van zijn onstoffelijke vermogens een bovenge- meenschappelijk en eigen verkeer on derhouden met de opperste zelfstan digheid die God is en buiten God voelt de mensch der christelijke levensbe schouwing zich aan nemand onvoor waardelijk onderworpen. Het ware echter noodlottig indien de Katholieken zich met deze principeele ver klaringen tevreden stelden en den strijd opgaven. De strijd is daar mee in niets verminderd. Het is een dringende plicht voor onze wetenschappelijke instellingen en katholieke geleerden om door diepere studie zooveel klaarheid mogelijk te ver schaffen over het vraagstuk van den mensch en de maatschappij, zooals ze ver schijnen in het kader van onze moderne wereld en door een intensieve versprei ding van een onvooringenomen waarheid het volk en zijn leiders voor te lichten over hun werkelijke behoeften en plichten. Maar de wetenschap is niet alles. Chris tus is de waarheid, maar ook het leven, en in de orde der noodwendigheden en der verdiensten is het leven dat is de daad het hoogste. En hier treed't de spr. in concrete voor stellen. Hij wijst op de noodzakelijkheid van menschen, die heel hun leven aan stu die dezer vraagstukken wijden; op de noodzakelijkheid van bijzondere leergan gen, die aan onze universiteiten de karak tervorming onzer studeerende jonge man nen speciaal tot doel hebben; op de nood zakelijkheid ten slotte eener doelmatige en intensieve propaganda voor de Katho lieke leer. Dr. Van Cauwelaert besluit zijn feestrede met een dringenden oproep: Wjj hebben niet te kiezen. Wij zullen de gebeurtenissen voorafgaan met het zwaard in de hand, of wij zullen ze volgen lijk weenende vrouwen. Ook het terrein van den strijd hebben wij niet te kiezen. Wij moeten ons opstellen aan de spits der ge meenschap, vóór het volk, op het strijdveld van het maatschappelijk en staatkundig leven, als de ridders van een „civitas" waarvan wij de „cives praeclari" en het geestelijk ornament willen zijn. Wij moe ten aan de volkeren toonen, dat het tijde lijke niet kleiner wordt omdat het aan de eeuwigheid wordt gemeten. Het is alsof de eerste kringloop van de christenbeschaving gesloten was en het werk van de verovering van Europa voor de christen gedachte een tweede maal moest worden voltrokken. Moge Paulus dan opnieuw, maar ditmaal vergezeld van duizenden leekenapostelen, verschijnen, op het forum en met zijn onverwoestbaar optimisme, zelfontdaanheid en gezagsijver een grootsche prediking beginnen voor een nieuwe menschwording nadat hij allen hun geleibrief van volwaardige burgers van het Roomsche wereldrijk zullen heb ben naar voor gehaald. Laat u, jonge vrienden van deze feestvierende Augusti- nusvereeniging, bij dat appèl niet ontbre ken. Helpt met het brood des geestes ten behoeve van eene naar zedelijke verhef fing, naar vreugde- en vrede hongerig ge worden samenleving het feest inrichten van de levensvernieuwing en van de /.rach't des opgangs, waarvan Paulus spreekt in zijn brief aan de Corinthiërs, maar laten wij het niet doen met den reeds leschimmelden zuurdeesem van het zelf genoegzaam individualisme, niet met de overzwollen zuurdeesems van het com munisme noch van de heidensche ras-ver goding, maar vertrouwende in Gods woord en Gods recht, in Gods hulp en Gods on- overwin'baarheid, et de ongezuurde broo- den van gerechtigheid en waarheid. Daar toe helpe ons de Liefde! Praeses v. Velzen dankte den heer v. Cauwelaert hartelijk voor zijn geestdrifti ge rede en verheugde zich er over, dat de banden tusschen Augustinus en spr. w'eer nauwer zijn aangehaald. Spr. vatte zijn dankwoord samen met de verzekering, dat allen hebben kunnen genieten van het blije, openbare, levendige katholicisme, waarvan de heer v. Cauwelaert hier weer zoo treffend blijk had gegeven. Receptie. Na de mooie herdenking in de universi teit recipieerde het jubileerende Augus'ti- nus-bestuur in de benedenzalen van het Oostersch Instituut aan het Rapenburg. Daar kwamen allen, die de feestvergade ring hadden bijgewoond, him opwachting maken Mgr. Giobbe voegde zich heel een voudig tusschen de overige belangstellen den. Mgr. J. P. Huibers had des morgens het receptieboek reeds geteekend. Na de receptie had de ontvangst der reünisten plaats op het Eigen Huis, waar na zij zich aar. een diner vereenigden, ver zorgd, toebereid en geserveerd door Res taurant „In den Vergulden Turk." FRITZ HIRSCH SLUIT HET FEES'* De lustrumviering werd besloten door een Schouwburg-uitvoering, welke ver zorgd werd door het Fritz Hirsch-ensem- ble. Dat is een goede greep van het be stuur geweest, want wij betwijfelen zeer of een ander gezelschap het klaar gespeeld zou hebben op dezen warmen Zondagavond zoovele toeschouwers naar den Schouw burg te trekken. De operette „Die lustige Witwe" was weliswaar voor Leiden geen onbekende meer, maar zij blijft een aan trekkelijk zangspel, omdat er alle elemen ten in te vinden zijn, welke men nu een maal in een operette gaarne ziet. Er is schittering van costuums, want het gegeven speelt zich af rondom het gezantschap van den denkbeeldigen staat Pontevedrina; men speurt iets van den prikkelenden sfeer van Parijs, want het gezantschap is te Parijs gevestigd; er is het bekende en geliefde thema van twee koningskinderen die el kander niet kunnen krijgen, behalve dan natuurlijk in het laatste bedrijf; de humor en de satyre springen erin rond als darte le veulens in een voorjaarswei; er is senti ment. er is zang en dans: wat wil men nog meer? En dat alles wordt op het tooneel getooverd met het élan, dat wij van het Fritz Hirsch-ensemble gewend zijn. Na tuurlijk was Fritz Hirsch zelf, die jeug dige halve-eeuwer, de spil waarom de' hu mor voor het grootste gedeelte draaide. Zijn talent om ons te doen lachen is on navolgbaar. Na meer dan elf jaar in Hol land te hebben gespeeld, begint hij thuis te raken in de geheimen der Nederlandsche taal en heeft hij begrepen, dat de door snee Nederlander niets zoo grappig en amusant vindt, als een buitenlander echt Hollandsche gezegden te hooren debiteeren. ren. Daarvan heeft hij gisteravond zeer handig gebruik gemaakt. De titelrol van het „vroo- lijke weeuwtje" werd gespeeld door Hilde Harmat als gast, die zooals de praeses van St. Augustinus in zijn toespraak zeide, reeds oinmiddellijk de harten van alle man nen in de zaal veroverde. De millioenen speelden hier echter geen rol. Egon Karter was graaf Danilowitch, terwijl Walter Trie bei den schaapskop van een gezant koste lijk typeerde. Hilde von Prix was zijn „an- standige" vrouw. Ook het danspaar Aurich liet zich nog even zien in een tweetal dan sen. De voorstelling werd begonnen met het Io vivat en het Wilhelmus en beëindigd met het Augustijnenlied. De praeses van St. Augustinus sprak Hil de Harmat en Fritz Hirsch toe in een kort en geestig speechje en overhandigde een krans aan Fritz Hirsch en bloemen aan Hilde Harmat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 7