Van Schaapherder
Fabrieksdirecteur
CORRESPONDENTIE
Tonny Winkelmolen, Leiden.
Ik wed voor nog zooveel, dat jij dacht
geen antwoord te krijgen op je schrijven
van 17 Sept. Nee, vriendje, ik vergeet nie
mand! Ik ben nog lang niet door die sta
pels brieven heen.
Prettige vacantie heb jij zeker ge
had op die boerderij in Brabant! En ik
kan me best begrijpen, dat je het niet
leuk vond, naar huis toe te moeten gaan.
Ik ken dat wel. Hoe heb je de Paaschva-
cantie doorgebracht? Schrijf mij dat ook
eens! Dag Tonny! Veel groeten aan Vader
en moeder en alle broertjes en zusjes
Leo van Kempen, Leiden. Zoo
Leo, ben jij wezen kampeeren 'met de
„Kruisvaart". Drunen is een klein plaats
je, is wel? Ik ben er nooit geweest. Zoo'n
kampvuur lijkt me wel fantastisch. En dat
er 150 Druners kwamen kijken, geloof ik
graag.
Je hebt beloofd dit jaar ook een mooi
verslag te leveren. Doe dat, dan laat ik
dat stuk in zijn geheel plaatsen. Dag Leo!
Groet alle huisgenooten van me!
Dora Kniest, Leiden. Graag
had ik jouw brief (voor den wedstrijd ge
schreven) in zijn geheel laten overdruk
ken, maar?? Wat zouden ze gelachen heb
ben, die met echt kennen. Die vergelij
king was een beetje mank. Het was heel
aardig van je, om zóó met dat kind om
te gaan en ik kan me best in moeders
dankbaarheid indenken. En laf vind ik
zeker de anderen, die niet zoo deden. Zij
toonden geen gevoel! Zoo gaat het in het
leven, Dora! Als je groot bent, en in het
volle leven staat, zal je vaker ervaren, hoe
tegen het tweede gebod gezondigd wordt.
Dag Dora! Veel groeten aan allen. De ste
vige vijf voor jou!
Den heer B. te B. Ik verwacht
vast en zeker uw dochtertjes op den e.v.
wedstrijd. Ik moet nog eens zien of ik het
opstelletje vind, dan laat ik het plaatsen,
al was het alleen maar om haar pleizier
te doen. Wilt u Annie en Lenie, Beppie en
Nico van me groeten. De hand en groet
voor u.
Lies van Schaik, Alphen. Ik
wou jouw gezicht eens zien, als je vandaag
een antwoord ziet staan op een brief van
een half jaar terug. Zoo zie je weer dat ik
niemand vergeet. In Artis was heel wat
te zien en danAmsterdam zelf. Dat is
zeker alleen een reis waard. Ja zeker, heb
ik veel brieven te lezen, maar niet „om te
controleeren hoeveel fouten er in zijn".
Niks er van! Dat dcet men in school. Ik
kijk alleen naar den inhoud. En de fouten
zijn voor mij bijzaak. Daarom deed het
me een groot genoegen jouw brief te le
zen. Dag Liesje! Groet je ouders van me
en laat nog eens wat van je hooren.
Bep van Egmond, Alphen. Wat
een grappige geschiedenis was dat! Als die
jongen niet vast sliep, dan weet ik niet
meer, wat vast slapen is. Maak daar eens
een mooi verhaal over! Dan laat ik het
plaatsen ook. Wil je? Dag Bep! Mijn groet
aan alle huisgenooten en alle vriendinne
tjes van je klasse! Totden volgenden
wedstrijd!
Jo van Leeuwen, Z'woude,
Hoe jullie de Oranjedagen thuis en op
school hebben doorgebracht, heb jij in je
briefje heel aardig vertelt; zoo goed zelfs,
dat hel was, alsof ik er zelf bij was. Dat
is een feest geweest om niet licht te ver
geten en ik denk wel dat en Prinses Ju
liana en Prins Bernhard, de ooren nog tui
ten zullen van de geweldige ovaties, die
gebracht werden. Wat klein zusje vroeg,
zal ik eens doen? Zou je het leuk vinden?
Dag Jo! Groet alle huisgenooten van me
en ook dat 5-jarig zusje niet vergeten.
Bep Verstegen, Z'woude. Hoe
gaat het met zus, Bep? Is ze weer terug
uit het sanatorium? En je broer soldaat,
zeg je? Dat leventje zal hem wel bevallen.
Dat is zoo kwaad nog niet. Vooral in tijd
van vrede. Aan oorlog zullen we maar niet
denken, wat jij? En nu ben jij zeker van
school! En wat ga je nu uitspoken? Je
schrijft me dat zeker wel eens! Dag nicht
je! Groet pa en moe en de 3 broers en
de 5 zusjes van me! Voor jou de hand!
Corrie Onderwater, Z'woude.
Wie spreekt daar nu nog over? Dat
heb ik allang vergeten! Voldoende is het,
dat het klokje goed loopt en dat is hoofd
zaak. En dat je er schik mee hebt en had,
weet ik ook wel. Wat doe jij al een boel
werk, Corrie! Dat is flink van je. Ik kan
me zoo voorstellen, dat de dag omvliegt,
en dat je, na zoovel werkzaamheden over
dag, slaapt als een roos des nachts. Ga zoo
door Corrie, en ik wed, dat moe en ook pa
dat spreekt zeer goed over hun Cor-
rietje tevreden zijn. Daag!
Emma Warmerdam, Leiden.
Emma bezingt haar broertje. Daar houdt
ze veel van; zooveel, dat haar eerste vers
je was een ontboezeming aan Janneman.
Tot slot van deze correspondentie ga ik ju-
lie dat product van Emma's fantasie eens
laten hooren. Ik wed, dat u allen, het net
zoo mooi vinden, als ik. Hoort alles toe,
daar is de dichteres Emma.
MIJN BROERTJE
Ik heb 'n lief klein broertje,
Van bijna drie jaar oud.
Hij heeft ook helderblauwe kijkers
En haar zoo mooi als goud.
Het liefste speelt hij buiten,
Al in de zonneschijn.
En vegen met de bezem
Vindt hij oh, zoo fijn!
Als het somtijds regent
En 't is dan heel slecht weer,
Dan speelt hij in de kamer
Met z'n hondje en z'n beer.
En als hij later groot is
Wordt hij pa's rechterhand,
En gaat dan vlug mee werken,
Verdient mee onderhand.
En als hij zoo zijn best doet,
Die kleine Janneman,
Dan wordt hij vast en zeker
Een groote flinke man.
Tot de volgende week. Wie een brief
schrijft, krijgt een antwoord terug.
Oom WIM.
VOGELS
door Anton Roels.
III.
Nadat wfe ons de twee voorafgaande
keeren beziggehouden hebben met een klei
ner soort vogels, zullen we ons thans eens
bemoeien met de zoogenaamde valkvogels,
die behooren tot de orde der roofvogels.
Deze valken hebben een groot aantal ken
merkende eigenschappen; o.a.:
1. Ze hebben zeer sterke pooten, die met
scherpe klauwen gewapend zijn.
2. De snavel is kort, maar doordat de
bovensnavel sterk gekromd is en over den
benedennavel heenvalt, hebben de randen
het effect van een schaar.
3. De zintuigen zijn zeer goed ontwik
keld.
4. Het wijfje is grooter en feller ge
kleurd dan het mannetje.
5. Zij voeden zich met levende dieren,
die ze zelf vaak in de lucht vangen.
Als zij met hun sterk gezichtsvermogen
een prooit ontdekken, minderen zij hun
vaart. Met korte maar buitengemeen-krach-
tige vleugelslagen houden zij zich staande
in de lucht. Plotseling storten ze zich dan
pijlsnel omlaag, om dan weer met de vleu
gels en de stuurpennen den schok te bre
ken.
Als ze hun buit te pakken hebben, scheu
ren ze met hun scherpen snavel borst of
kop open, zoodat de prooi weldra dood
moet zijn.
Van de valken noem ik de volgende soor
ten: Edelvalk. Het aschgrauw gekelurde
lijf vertoont bruine vlekken. De buik is
wit met donkere vlekken. Het mannetje
wordt gevangen en afgericht voor de „val
kenjacht". De edelvalk vliegt zeer snel en
stort zich met enorme snelheid op zijn
prooi. Hij komt vooral voor in de onher
bergzame oorden van het Scandinavisch
schiereiland.
Buizerd. Dit soort komt in ons land steeds
minder voor. Het leeft hoofdzakelijk van
de muizenvangst.
Boomvalk. Deze leeft voor een groot deel
van insecten, die hij in de vlucht bemach
tigt. In het najaar jaagt hij ook op kleine
re trekvogels. Behalve in het hooge noor
den komt hy in geheel Europa voor. Hij is
kleiner dan de edelvalk.
Torenvalk. Deze valk is grijs-wit ge
kleurd, heeft roodbruine vleugels met
zwarte vlekken en een grijs-witte staart
met een zwarte streep. De torenvalk be
woont torens, ruïnes en hooge boomen. Hij
beloert van flinke hoogte zijn prooi, die
meestal uit muizen bestaat, en stort zich
als een rasecht vertegenwoordiger zijner
familie omlaag.
Ook de havik en de slechtvalk worden
veel voor de jacht gebruikt.
De sperwer rooft musschen, spreeuwen,
merels en dergelijke vogels. Als de moe
der zulk voedsel bij de jongen brengt,
plukt zij eerst de prooi geheel kaal.
Bij de kuikendief onderscheidt men weer
twee soorten: naar gelang zijn kleur,
hebben we den blauwen of den aschgrau-
wen kuikendief. Hij komt in het geheele
land voor. De blauwe huist in het riet, de
aschgrauwe op heidestruiken. Hij weet
zelfs de snelste vogels te; verschalken.
Ten slotte noem ik nog den vischarend
en den steenarend. Zooals de naam reeds
aanduidt, komt de eerste voor bij de mon
ding van rivieren en voedt hij zich met
visch, die door de scherpe klauwen ge
makkelijk gevangen worden.
De steenarend leeft in hooge rotsgeberg
ten. Hij levert zelfs gevaar op voor kinde
ren, wat niet te verwonderen is, als men
bedenkt, dat de vlucht van dezen vogel wel
drie meter bedragen kan.
(Wordt vervolgd).
OP EEN MOOIE MEIDAG
door Tante Marie.
Op een mooie Meie-dag
Ging jarig Jantje met 'n lach.
Voor 't eerst met pa en moe
Naar de groote kerk toe.
Op 't altaar stond een beeld
Van de H. Moeder Gods,
Rondom 'n zee van licht
En bloemen, 'n echt gedicht.
Ons Jantje zag dit aan,
Stom van verbazing en voldaan,
En vroeg met zachte stem,
Of dat alles was voor hem.
Neen Jan, dat moois is niet voor jou,
Omdat jij jarig bent,
Maar voor de lieve Vrouw,
Die in den hemel lacht, mijn vent.
Wie zijn jarig?
Van 13 Mel tot en met 19 Mei.
Op 13 Mei:
Marie Tol, 4e Binnenvestgracht 31.
Jan van Steijn, Pioenstraat 16.
Nico Warmerdam, Loosterw., Voorhout.
Op 14 Mei:
Ansje Ovost, Hugo de Vriesstraat 45.
Toosje v. d. Salm. Z'woude Dorp.
Nico Langezaal, Zuidsingel 14.
Keesje Kraan, Koudekerk.
Hubert van Mil, Hooge Rijndijk 163.
Op 15 Mei:
Jopie Heuzen, Wil'-emstraat 32.
Eugène van Tuyn, N. Rijn 59.
Clasina Smit, Duinkerk 24, N.'hout.
Op 16 Mei:
Jan Weber, Langebrug 25a.
Adriaan Schakenbos, Rijnd. 262, H'woude.
Piet Homan, Sassenheim, Bijdorp 15.
Bep van Steijn, Maria Hoeve, N'hout.
Stef Mens, Voorstr. 46, Voorschoten.
Op 17 Mei:
Henk Klein, Anna Paulownastr. 12a.
Wim Zoet A 34, O. Wetering.
Annie Krol, Breestraat 149.
Aat Pley, Lage Rijndijk 106.
Alie Hecke, Pr. Steijnstraat 21a.
Jac. van Bergen-Henegouwen, Aalm. 12.
Henkie Walter, Wald. Pyrm.str. 21.
Op 18 Mei:
Nicolaas v. d. Ploeg, Hoogmade B 315.
Annie Meijer, H.'woude, Zonneveldstr. 12.
Op 19 Mei:
Nettie van Mil, Garenmarkt.
Erich de Vogel, Rijndijk 142a, H.'woude.
E lie Rosier, Haarl.weg 9.
Marietje Stuifzand, Oegstgeest.
Rie Mank, Langeraar A 131.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen vóór den verjaardag. Zoo ook wie
bij het verlaten der school wil afgevoerd
worden, of bij adresverandering of bij het
zien van een fout in de naam van de(n)
U vraagt?
1. Vader vraagt of Abessynië rijk is aan
delfstoffen?
2. Zus vraagt wat potpourri beteekent?
3. Ik las op een kaartje p. p. c.? Wat is
dat?
4. Ik las in een boek het woord sluip
haven. Wat is dat?
5. Hoe noemt men een rijwiel voor drie
personen?
6. Hoe komt men te zeggen voor aange
zicht „bakkes"?
Wij anlwoorden
1. Door deskundigen is in 1936 vastge
steld, dat in den bodem van Abessynië de
volgende delfstoffen aanwezig zijn. Goud,
ijzer, kolen, p'atina, wolfram, tin, zout,
zwavel, aardolie. Wanneer deze bodem
schatten worden gevonden, behoeft Italië
zich voor de toekomst geen zorgen te ma
ken.
2. Dat beteekent „allegaartje" een mu
ziekstuk uit onderscheiden thema's samen
gesteld; eenige bekende liedjes achter
elkaar gezongen of gespeeld, alsof het één
lied was. In eig. zin is dit een pot met
ingemaakte kruiden; een mengelmoes of
hutspot.
3. Dat is pour prendre congé, (om af
scheid te nemen).
Zoo bet. p. f. pour feliciter (om te feli-
citeeren) en p. c. pour condöler (condo
leance) voor rouwbeklag.
4. Dat is een vluchthaven voor kapers of
roovers. Dit sluipen vinden we ook in
sluiphol, sluipmoordenaar; sluipmoord.
5. £oo'n rijwiel noemen we triplet.
6. Bakkes is straattaal. Net zooals tronie.
Bakkes is eig. bakhuis, gezicht voor
iemand met een groote mond, zooals de
oven is in het bakhuis.
DE CLUB „ONDER ONS"
Op rijm door Gonny.
n.
Bimbam!drie uur sloeg de klok!
Toos naaide ijverig aan 'n rok,
Cato was bezig aan een sok.
Sjaan breide 'n trui voor Jan,
Leen stopte sokken van d'r man!
En Greet las 't nieuws uit de krant
Van ongelukken, inbraak en brand!
Heusch. zij zaten bij de tafel daar,
Oh, zoo knusjes bij elkaar!
Soms klonk er geschater en gelach,
Al leek het op geen symphonie van
„Bach".
Na een kwartier werd er hard gescheld,
Bet was naar de gang gesneld!
Had vlug de deur open gedaan,
Zag daar buiten niemand staan:
Zeker weer 'n „kwajongensstreek",
Dat gebeurde zoo iedere week!
En Bet mompelde: die kinderen toch,
Ze rukken de bel uit den post eens nog!
Nieuwsgierig vroeg Cato aan Bet:
Zeg, wie belde zoo luid daar net?
Bet hield zich nu kalm maar
En zei: 't was een bedelaar!
Toen las Greet hardop 't weerbericht,
Toos tuurde met 'n ernstig gezicht
Naar de grijze wolkenlucht,
En slaakte 'n lange zucht!
Sjaan wierp 'n koekje naar de hond,
En Cato riep daarop terstond:
Hoort de fluitketel fluit!
Allen lachten en giechelden luid!
(Wordt vervolgd).
DE EERSTE SCHOOLDAG
VAN MIJN LEVEN
door Antje Keizer.
Oom Wim, U weet wel onze Japie,
Ging nu voor 't eerst naar school,
Maar om U eerlijk te bekennen,
Hij had geen pret en jool!
Hij huilde toch zoo zielig,
Die kleine vent van mij
En wilde toch zoo graag
Nog liever blijven hier bij mij!!
De tranen rolden over z'n wangen,
'k Zei foei, dat doet geen groote vent
Wees flink en ferm zooals je pa je kent.
Zelf bracht ik hem naar school toe
Hij liep toen dapper mee.
Maar bij de school begon hij weer:
„Ik ga niet hoor. 'k wil niet, néé!"
De schoo'juffrouw riep toen de jongens
En maakte 'n heele lange rij,
Ik zei: „kijk eens hier juffrouw?
Dit ventje hoort er nu ook bij!
De juffrouw keek, en zei toen,
Geef mij eerst maar eens 'n hand,
En vertel mij dan je naam eens vent
Want ik zie je bent 'n flinke klant!
Dat stond onze Japie aan,
En dapper is hij mee gegaan!
(Voor de kleinen).
SIM EN SAM
door Hein Welling.
In een holle boomstam woonden twee
kabouters. Ze heetten Sim en Sam. Ze had
den daar een allerliefst huisje en ze woon
den daar heel gezellig. Maar op zekeren
dag werd de boom omgekapt. Ze hadden 't
gauw in de gaten. Ze pakten hun boeltje
bij elkaar en gingen er van door naar een
andere boom. Kijk daar! zei Sam, ginder
daar staat neg een boom, daar zullen we
best in kunnen wonen. Maar nu moesten ze
eens flink gaan werken, dat ze in één dag
klaar waren. Ziezoo, 't huis is klaar: Nu
alles nog er in zetten, dat doen we in vijf
minuten, 't Wordt al avond, zei Sam, we
zullen maar gaan slapen.
Den volgenden dag ontdekte Sim, wat.
In de verte zag hij een gebouw. Vlug naar
Sam! Waar ben je? Hier! Hij ging op het
ge'uid af en zei toen hij hom zag: Sam,
ik heb wat ontdekt! Zie je daar ginder dat
groote gebouw? Ja en wat zou dat nou?
'n Heele boel weet je! Waar voor? Ik wil
eens zien, wie daar in woont. Nou ga jij
maar, maar ik blijf hier. Nou, dan snij ik
eerst een pak boterhammen en dan ga ik
weg. Nou dag, je zal wel zien wanneer ik
terug kom. Klap, zei de deur en Sim liep
ijverig door.
Na lang loopen, bereikte hij het kasteel.
Zachtjes liep hij er om heen. De gordijnen
waren dicht. Kijk, daar stond een ladder.
Die ging naar het dak. Daar heb ik 'n idee!
Daar klim ik op. Ik denk, dat Sam 't wel
goed maakt. Nou daar ga ik dan!
Trip, trap, trip, trap ging 't tot hij boven
was. Op dak was een dakraampje. Het
stond open! Zou ik er in gaan? Nee, eerst
me boterhammen opeten! Hé, dat smaakt
na zoo'n reis. Onder hand dacht hij na, of
hij door 't dakraam binnen kon gaan.
Nou ik waag het maar. Maar eerst luis
teren! Nee. niemand hoor ik! Voorzichtig
ging hij de trap af. O, daar stoot ik me.
Gelukkig hooren ze me niet. Ja toch, ze
hooren me wel! Kijk, daar gaat de deur
open. Kijk eens, wie er uit komt? Een man!
tot
door Oom Wim.
X.
Hoe kan het ook? De boer ligt op een
oor; de boerin doet ook haar middagdutje.
De knechts en meiden ook rusten tot op
gindschen toren twee uren slaat en dan
pas gaan ze aan den arbeid, die neergelegd
werd, toen diezelfde klok het „Angelus"
klepte: het sein voor den landman, om op
te houden en te gaan eten; het middagmaal
cat wacht op de helwit geschuurde tafel;
in de groote ruime keuken klaargezet.
Ziezoo Spits: blijf jij maar rustig maf
fen. Je baas heeft de rondgang gemaakt.
Alles is in orde! Voor drie uur verwacht
ik jouw en mij-n baas niet. Wij zullen dus
voor dien tijd het rustig hebben en doen
als de menschen op het erf en gaan rusten.
En Jan strekt zich naast Spits uit in het
zachte gras en een oogenblik later is hy
in het land der droomen, tot Spits blaffend
opspringt; de ooren spitst en wegrent in
de richting van de 'boerderij. Hij hoorde
iemand naderen.
Daar komt de baas!
Ook Jan is overeind gevlogen; heeft
Spits zien wegrennen en zich in de rich
ting, vanwaar Spits verdween, zijn baas
zien naderen.
„Ha, ha! Daar is hij!
Ziezoo Jan! nu kom ik eens kijken,
hoe het gaat!
Uitstekend baas! Kan niet beter!
Niks gebeurd en niets voorgevallen,
Jan?
Neen, baas! Mij dunkt, dat het goed
gaan zal! Ik ben al heelemaal gewend.
Dat weet ik! Je bent een flinke jon
gen! En ik heb in jou een flinke knecht
gevonden.
Maar nu ga ik. Om zes uur kom je naar
huis en staat de pap op tafel, die je wel
smaken zal.
„Jij bent een flinke jongen" heeft de
baas gezegd en.... dat hoopt ie te blijven,
denkt Jan voort, terwijl hij Spits roept, die
nog een eindje met zijn grooten meester
is opgeloopen.
Kom'Spits en luister nu eens goed,
wat ik je zeggen heb.
Spits spitst zijn ooren, alsof hij begreep,
wat Jan mei hem ging beredeneeren.
„Spits, de groote baas de boer van
daar ginds, weet je is over mij tevre
den. Hij zegt, dat ik een flinke jongen ben
en ik zeg, dat jij een trouwe Spits bent.
Als dat zoo is en dat is zoo, dan kunnen
wij ons verheugen over de tevredenheid
van den generaal", die is jouw en ook
mijn baas.
Maar dat snap je niet. Dat is niet noodig
ook. Jouw verstand reikt niet verder dan
van 't uiteinde van je staart tot het puntje
\an je neus; zie je en dat is zoowat een
goeie meter. Dat is niet ver, hé. Maar wat
zeg ik, wat weet jij van de lengtematen af.
Daar moet je op school voor geweest zijn,
zooals ik. Ik snapte die maten best en wist
er eigenlijk meer van, dan mijn moeder,
die dat in haar tijd niet leerde, of het ver
geten is. Ook mogelijk Spits! Men vergeet
gauw wat, hoor je dat? Niet zullen we ech
ter vergeten om zes uur hier vandaan te
gaan en ons buikje te gaan vullen met
fijne pap, zooals de boer zei en waarvan
de boerin alleen het geheim kent, om ze
lekker te maken.
En nu jij, Spits, zeg eens wat! Spreek
op!
„Waf, waf, zegt Spits en loopt een eind
je het land in om te zien of de schapen nog
allen op eigen terrein zijn; komt dan met
opgerichten staart terug en legt zich hij
gend aan de voeten van het baasje,, die
lachend toeziet en hem vriendschappelijk
over kop en rug streelt.
„Alles in orde Spits! Flink zoo? Ik zeg
van jou als de baas van mij: „jij bent een
flinke hond. En ik heb in jou een flinke
hulp gevonden.
En nu gaan we samen eens op stap! Je
wordt stijf van het liggen en dat is voor
mannen von onzen leeftijd niet goed. Wij
moeten lenig zijn en lenig blijven, hoor je
dat ouwe jongen! Kom, we gaan eens zien,
of er voor ons niets te doen valt."
Daar gaan ze. heen! Luidblaffend, dat de
schaapjes van het grazen opkijken, rent
Spits nu vooruit en komt een oogenblik
later naar achteren gehold, om dadelijk
datzelfde spelletje weer te herhalen.
Het is een invitatie voor Jan, om een
wedstrijd in het hardloopen met Spits te
houden.
(Wordt vervolgd).
Hier achter deze pilaar ga ik maar zitten.
Kijk eens, wat hij in zijn handen heeft.
Een taart. Ik ga hem na. Daar gaat hij een
zaal binnen. Ik er ook in, ha-ha-ha-ha-ha!
klonk een mannenstem. Wat moet zoo'n
kleine snotneus hier? Toen antwoordde
Sim! Ik kom mee-eten van de taart. Ieder
kreeg een stuk. Ik ook, en toen ging ik
weer naar huis terug. En nu is mijn ver
haal uit.