DE PAROCHIE-KERK VAN ZOETERMEER
VRIJDAG 31 DECEMBER 1937
DE LEIDSCHE COURANT
ACHTSTE BLAD. - PAG. 30
CULTUUR
XVI.
Vier Thijmfonds-
boeken
Het vorig jaar hebben we met bijzon
dere voldoening het initiatief der stichters
van het Thijmfonds begroet er tevens ver
schillende uitgaven van dit Katholieke cul-
front breedvoerig besproken. Uit de wijze,
waarop, het laatste jaar vooral, de boeken
van dit fonds elkander zijn opgevolgd, zou
men geneigd zijn, te concludeeren, dat het
een dergelijke Katholieke stichting in on
zen tijd nog altijd zeer zwaar valt, zich
economisch staande te houden. Misschien
is de reden daarvan te zoeken in de posi
tie, die de geestelijke vaders van het Thijm
fonds doelbewust gekozen hebben. Mén wil
n.l. cultureel-verantwoorde boeken geven,
die naar inhoud en vorm aanvaardbaar
zijn, maar waarmee men toch tot de bree-
dere lagen van ons volk kan gaan. Het ge
vaar is in zoo'n geval niet uitgesloten, dat
de hoogere intellectueele groepeeringen het
gebodene voor haren doen te simplistisch
vinden, terwijl de minder ontwikkelde
juist meent, dat het toch eigenlijk zijn be
gripsvermogen te boven gaat, met het ge
volg, dat de boeken, die met zooveel idea-
listischen zin in 't licht gegeven werden,
de doodsche rekken van het magazijn niet
verlaten. We kunnen slechts zeggen, dat dit
jammer zou zijn, vooral wanneer we eens
nagaan, wat het Thijmfonds ons den laat-
sten tijd geschonken heeft. Enkele weken
terug bespraken we de fijnzinnige gave
reeds, die in verband met de Vondel-her
denking in de Thijmfonds-serie werd inge-
lascht. Thans ligt er 'n viertal boeken voor
ons, allen dit laatste jaar verschenen, die 'n
helder bewijs zijn, hoeveel zuivere levens
verrijking we van deze idealistische stich
ting voor ons volk nog verwachten kun
nen.
Daar is allereerst de Thijmalmanak 1937.
(Het is 'n verzuim van onzen kant, dat ze
nu eerst de beurt der bespreking krijgt).
Bij de beschouwing van den eersten jaar
gang hebben we erop gewezen, hoe men bij
de beoordeeling van een dergelijke uitgave
verplicht is, rekening te houden met de be
doelingen, welke bij de samenstelling heb
ben voorgezeten. Niet ontoegankelijk voor
den eenvoudige, maar cultureel verant
woord, dat was hier het parool en we ge-
looven, dat de samenstellers beter zelfs dan
de vorige maal het juiste midden gevonden
hebben en inderdaad een bundel in 't licht
gaven, die zonder zouteloos of banaal te
zijn, toch tot breede groepen van ons
Roomsche volk kan spreken. Dat wil niet
zeggen, dat hetgeen hier geboden werd,
zonder eenige moeite verwerkt kan wor
den; men houde ons ten goede, dat cul
tuur, die geen moeite meer vragen zou,
het recht op haar naam verspeelde. Wij
moeten daarom de cultuur niet van haar
merg berooven, het moet veeleer ons stre
ven zijn, de menschen tot cultuur op te
voeden. En dat niet, door met het maar-
half-verantwoorde te beginnen: de eenige
weg is, van meet-af-aan slechts het goede
voor te zetten.
Wederom biedt de Thijmalmanak een
beeld van smaakvolle verscheidenheid. An-
toon van Duinkerken opent met een ernstig
woord over de actie „voor God", waarin
waarheden staan, die de bitterheid en de
heilzame kracht van goede medicijnen in
zich vereenigen. Pater Maximilianus geeft
commentaar op Vondel's eeuwfeest, terwijl
porf. Veraart klare dingen zegt over het
„plan van den arbeid". Er is vervolgens een
intelligente studie van Herluf van Mer-
let, waarin de figuren van Mussolini en
het Duitsche driemanschap Hitier, Goe-
ring en Goebbels verrassend scherp wor
den gekarakteriseerd. Dan zijn er ook d£
kronieken weer (film, literatuur, muziek),
en daarbij een kundig pleidooi van Jan
Nieuwenhuis voor religieuze grafiek in het
huisgezin, met doeltreffende illustraties ver
lucht. Vervolgens een serie kortere vertel
lingen, overwegend aan den luimigen kant,
die hoogstaande, smakelijke ontspanning
bieden. Sommige dezer schetsen vertooncn
een opvallend filmisch karakter (aaneen
schakeling van korte, suggestieve momen
ten, waartusschen de lezer zelf de band moet
ontdekken), misschien een teeken, dat ook
de Nederlandsche letteren zich altijd ster
ker in de richting van een filmische com
positie bewegen. Ten slotte is er een aan
tal verzen, van oudere en jongere dich
ters, die allen hun plaats in dit geheel mo
gen hebben.
Het tweede boek, dat vandaag ter be
spreking voorligt, is de reeks vertellingen
van Kees Meekel, die hij onder den naam
van „Bonte Schetsen" gebundeld heeft. Men
zou ze niet beter kunnen teekenen, dan
door te zeggen, dat ze Katholiek zijn. Ka
tholiek, rond en af. Meekel is er de man
niet naar, om zich te verdiepen in de on
smakelijke problemen welke een ongezon
de, moderne zielsontleding heeft opgeroe
pen, maar wat hij schrijft hoort recht en
krachtig naar een kern, waarin alle pro
blemen zijn opgelost. Dit is een boek,
waarin de Roomsche volksziel leeft, ruig
en teeder, helder en onwrikbaar. Het
wordt ons in dit boek zoo hartvervoerena
helder: de uiterlijke vormen wisselen wel,
maar het wezenlijke verandert niet. Een
hoogmoedige wetenschap heeft jarenlang
voorspeld, dat nu wel spoedig alles, wat het
voorgeslacht ons leerde, als een sprookje
zou worden opgeborgen. Het was inderdaad
zoo liefelijk als een sprookje, deze onzicht
bare wereld, waarin wij met God en Zijn
engelen verkeeren mogen; maar het ver-
rukkkelykste is: dat het sprookje de een
voudige waarheid bleek te zijn. Dit is het
rustige besef, dat men na de lezing van
dit boek mei zich meedraagt: ons Huis is
op de rots gebouwd.
Een derde belang'/,ekkende Thijmfonds-
uitgave van dit laatste jaar is het leven
van Sint Thomas More, door dr. Th.
Schlichting te boek gesteld. Het leven der
heiligen te beschrijven is steeds een zware
taak, omdat het voortdurend de aandacht
vraagt voor de tweevoudige wereld, waarin
de heilige gelijktijdig zich beweegt, de we
reld van het goddelijke en de wereld van
het menschelijke, werelden, die voor den
heilige op zijn toppunt om zoo te zeggen
in elkander vloeien. Hoe bijzonder moeilijk
moet deze opgave dan wel zijn, waar het
gaat over een mensch als Thomas More,
wiens leven door zulk een bijna fabelach
tige veelzijdigheid gekenmerkt wordt,
„echtgenoot, vader, opvoeder, advocaat,
rechter, diplomaat, magistraat, humanist,
geschiedschrijver, apologeet, cultuurmensch,
vriend, religieus mensch, dader en duider",
(p. 207).
„Wanneer men zijn leven in détails na
gaat, zegt Schlichting in zijn inleiding,
krijgt men den overweldigenden indruk,
dat daar een meesterhand aan het werk
geweest is. Zoo als Thomas More geleefd
heeft, heeft bijna niemand geleefd. Elk de
tail van zijn leven is juist met die zorg
afgewerkt, die noodig is; niet te veel en
niet te weinig.
Als advocaat en handelsdiplomaat moet
hij natuurlijk een zeer berekenend man
geweest zijn, en toch maakt zijn leven den
indruk van volkomen spontaan te zijn. Wij
zien hem nu eens een Utopia schrijven, dan
een geschiedeniswerk ondernemen, dan
theologische boeken samenstellen, dan de
belangen van den Engelschen handel be
pleiten, dan den koning aangenaam onder
houden, klassieken vertalen. Dit laatste
doet hij als een bagatel, aan zijn marteldood
ontneemt hij eiken schijn van heldhaftig
heid, de opvoeding zijner kinderen is nooit
plechtig, zyn liefdadigheid is royaal en niet
al te critisch. zoodat hij den indruk maakt,
juist door zijn zelfbeheersching, dat hem
alles van zelf afgaat, hetgeen natuurlijk
onmogelijk is; maar hij is altijd vol dro
gen humor.
Het bepaalde soort heiligheid, dat hem
onderscheidt, is dan ook de discretie, de
juiste maat en de juiste tijd: hij doet pre
cies, wat hij op een bepaald oogenblik te
doen heeft, en met juist de vereischte
nauwkeurigheid.'Dat komt omdat hij zeld
zaam nederig is. Hij onderwerpt zich aan
de omstandigheden, dat is zijn plicht. Het
meeste wat hij in zijn leven deed, was te
gen zijn smaak. Hij hield van vrijheid, van
vrijen tijd, van omgang met vrienden en
van lectuur en gebed. Hij werd jurist te
gen zijn zin, trouwde voor de tweede maal
tegen zijn zin, werd hoveling en minister
tegen zijn zin, bestreed de ketters tegen
zijn zin en stierf den marteldood tegen zijn
zin. Hij was zoo nederig, dat hy dat gaar
ne bekende, en hij was zoo vroom, dat ny
dit alles blijmoedig deed", (p. 9 e.v.).
Schlichtings boek geeft een vlot en
boeiend relaas van dit veelzijdige leven;
het is wel zijn bijzondere verdienste, dat hij
juist deze geheel tot harmonie volgroeide
veelzijdigheid zoo overtuigend tot ons spre
ken doet. Hij toont ons More in heel de
edeli voornaamheid van zijn levenshou
ding, zijn onvermoeide werklust, zijn on
gedwongen hartelijkheid, zijn nederige be
scheidenheide zijn onwrikbare trouw. Al
die hoedanigheden grijpen zoo wonderlijk
in elkander, dat More het luistervolle voor
beeld wordt van den volmaakten, harmoni-
schen mensch, waaraan de wereld in de
meest uiteenloopende omstandigheden zich
spiegelen kan.
Dr. Schlichting is in zijn inleiding al te
bescheiden: hij bekent, dat hij in zijn op
gave niet geslaagd is; we constateeren
daartegenover met vreugde, dat het boek,
naar de bedoeling van den schrijver, een
sprankelende „meditatie over de juiste le
venswijze" geworden.is. Slechts enkele ma
len, voornamelijk in de eerste hoofdstuk
ken, heeft de drukke praktijk van den
grootstads-medicus aan de taalkundige ver
zorgdheid der zinnen wel eens afbreuk ge
daan.
Het laatste boek, ons door het Thijm
fonds geschonken, is een roman, „Fabriek",
van Adolf Mensch. Men vermoedt in dezen
auteursnaam al aanstonds een pseudoniem;
want heel het boek is een aangrijpend pro
test, een felle verzetpoging van den
„mensch" tegen het „onmenschelijke" le
ven, dat de Fabriek heeft voortgebracht.
Het leven der ontwortelden, der vertrap
ten, het gebroken leven der moderne sla
ven. Er wordt ons in dit boek getoond, hoe
er niet te achterhalen, sinistere grootmach
ten zijn, die altijd ontsnappen, als er sla
gen vallen, maar die het lot van duizen
den roekeloos in hun handen dragen. Het
lot, het brood, het leven. Het beetje zon
neschijn, dat deze levens nog kenden, waar
mee ze tevreden waren, zonder iets meer
te verlangen. De grootmachten van het
geld behoeven maar een streep met een
potlood te zetten: een onbarmhartige deur
wordt geopend en duizenden trekken wan
hopig de straat op. De bladen zullen het
dan vermelden: het aantal werkeloozen is
de vorige maand met zooveel duizend ge
stegen. Werkeloos zijn, dat beteekent ten
slotte steun trekken. Dat beteekent zich
nutteloos voelen, niet in staat de kost te
verdienen voor z'n vrouw en z'n kinderen.
Er zijn menschen, die daar de minachtende
naam van „kringetjes-spuwers" voor heb
ben uitgevonden.
Men moet dit boek lezen, om veel te lee-
ren begrijpen. Velen zullen erdoor geërgerd
worden, want er gebeuren krasse dingen:
een volk, dat zich bedrogen ziet, komt in
opstand: het neemt in z'n doodsnood z'n
toevlucht tot maatregelen, die in de offi-
cieele taal der regeeringen „illegaal" ge
noemd worden. Dat is natuurlijk niet goed
te keuren; het was veel beter, de men
schen tot onderwerping en berusting te
brengen. Ik weet dat wel en ten slotte zal
ieder verstandig mensch het beamen. Wat
zou het mooi zijn. al deze menschen tot
de vreugde van het in-Christus-verborgen
leven te kunnen brengen. Maar het is eig
gemakkelijk, daarover te redeneeren en
beschouwingen te houden in een prettig-
verwarmde kamer, terwijl op den gestel
den tijd de bel voor het eten zal luiden.
VIII (slot)
De nieuwe kerk was niet al te stevig ge
bouwd, werd 18S7 vernieuwd en opnieuw
opgebouwd tijdens den wereldoorlog.
A. N. DUINISVELD, Pr.
Ongeveer een jaar lang heeft men ten
gerieve van de bewoners van Wilsveen,
Meerpolder en Voorweg, de oude kerk nog
als bijkerkje gebruikt, maar bij gebrek aan
geldelijken steun werd weldra tot hare op
heffing overgegaan; het oude gebouwtje
werd verkocht en is in 1819 gesloopt.
In 1818 werd de buurtschap Wilsveen bij
de Statie Nootdorp gevoegd.
.Nog wijst een kleine hoogte in het ove
rigens lage polderland de oude plek van
Van Nispen's kerkje aan.
Later werd een zekere J. Groenewegen
de gebruiker van dezen grond; hy liet eens
de boterschaapjes, welke hij den pastoor
aanbood, met dit aardige versje vergezeld
gaan.
Eerwaarde Heer.
De grondstof waar dit zuivel
Zijn wezen uit ontstond,
Bestaat uit gras en planten
Van een ge wij den grond;
Van een onschatbaar plekje
Waar eenmaal 't Goddelijk Lam
Vereerd werd door den Christen
Die hier ter kerke kwam,
Een grond die deez' gemeente
Zoo menigmaal betrad,
En daar met vol betrouwen
Den Eeuwigen aanbad.
Ook gij, eerwaarde herder,
Ook gij hebt op dien grond
Weleer Gods woord verkondigd,
Toen hier de Kerk nog stond.
Thans is dit dierbaar plekje
Herschapen in een wei,
En door bijzonder toeval
Voor korten tijd aan mij.
Dit zijn de eerstelingen
Die ik er van geniet,
Die ik, eerwaarde herder,
U tot gebruik aanbied.
Intusschen was in 1818 de nieuwe kerk
in de kom van het dorp, op de plaats, waar
ook nu nog de katholieke kerk staat, ge
heel klaar gekomen
In zijn missieverslag van 1842 noemt
Gerving deze kerk „nova et ampla, sed in-
firmae structurae". Blijkbaar niet al te ste
vig gebouwd, moest er reeds in 1857 een
nieuwe kerk op dezelfde plaats worden
neergezet.
Voor den bouw van de kerk van 1818,
had men een schuld moeten maken van
30300 gulden; om deze te kunnen aflossen
werd van de katholieken, met goedvinden
van de Staten, een hoofdelijke omslag van
ongeveer 2000 gld. per jaar geheven, het
geen geen geringe moeilijkheden heeft op
geleverd.
Niet lang heeft pastoor Van Stockum
van zijn nieuwe kerk genoten, want in Fe
bruari 1819 werd hy verplaatst naar Lei
den, waar hij terstond eveneens aan den op
bouw begon eener nieuwe kerk; doch
reeds den 30sten April van datzelfde jaar
kwam hij te overlijden, slechts 43 jaar oud.
Hij werd begraven te Zoeterwoude den
3en Mei 1819.
Wij moeten ons eens in die andere levens
verplaatsen. In die huizen, waar veel grage
kindermondjes zijn, maar waar slechts een
schamel stuk brood op tafel verschijnt, het
allerhoognoodigste, teveel om van te ster
ven, maar zeker te weinig om van te leven,
te weinig voor kinderen om uit te groeien,
blozend en sterk, en aanpakkers, daad
krachtige menschen te worden.
Dit boek moet het ons scherp en klaar
voor oogen plaatsen, om het nooit meer te
vergeten: dat deze toestanden bestaan,
dat ze een niet weg te cijferen werkelijk
heid zyn in deze, ónze steden, een probleem
dat om een oplossing schreit, maar waar
voor ook w ij verantwoordelijkheid dra
gen.
Wij? Ik? Wat kan ik in 's hemels naam
doen?
Natuurlijk niet zooveel, dat weet ik wel
(al zullen er zijn, die wel veel kunnen
doen); maar als we allen het weinige, dat
we konden doen, in werkelijkheid d e-
d e n, wat zou er al aanstonds veel nood
verdwijnen. Want niet de groote dingen,
^ie we zouden willen doen, brengen de we
reld verder, maar de kleine dingen, die we
inderdaad tot werkelijkheid maken.
Het boek van Adolf Mensch kan daarom
een roeping vervullen. Het is een debuut
en de schrijver moet zich nog verder in
zijn vak bekwamen. Het boek is niet overal
voldragen, het verliest soms ineens z'n
rythme, wel bijzonder waar de duistere
machinaties van beursspeculanten en geld
magnaten beschreven worden. Daar ont
breekt vaak de adembeklemmende sfeer,
die de tafereelen uit het arbeidersleven
meestal onmiddellijk doet aanvaarden.
Maar alles te samen is dit toch een prach
tig boek. Het roept een wereld voor ons
op, het straalt van brandend medelijden en
mild begrijpen, het is een Christelijke apo
logie voor de „arme menschen". Adolf
mensch is iemand, van wien we nog veel
verwachten.
Dr. HENRI VAN ROOIJEN,
Zoeterwoude, 21 Dec. '37. Kruisheer.
1) Thijmalmanak 1937 ƒ1.90 en ƒ2.70.
Kees Meekel. -Bonte Schetsen
ƒ1.75 en 2.60. D r. Th. H. Schlich
ting. Sint Thomas -More ƒ1.75 en
2.60. Adolf Mensch. Fabriek
ƒ1.90 en ƒ2.75. Het Thijmfonds. Uitg. „Vox
Romana", Schiebroek btf Rotterdam.
In Zoetermeer was hij opgevolgd door
Michaël Antonius van Steenwijk.
Deze was 29 Januari 1786 te Haarlem ge
boren; had gestudeerd aan het seminarie te
Warmond, en was den 18den October 1808
priester gewijd. Hij was kapelaan geweest,
slechts korten tijd te Medemblik, en daar
na van 1808 Jot 1815 te Buitenveldert; ver
volgens pastoor te Wormer tot 1816, te
Heinkenszand en te Goes van 1818 tot 1819.
(16 Januari). Op 25 Januari 1836 werd hij
van Zoetermeer verplaatst naar de Statie
„Het Hert" te Amsterdam, waar hij den
30sten Juli 1853 overleed.
Als pastoor van Zgetermeer heeft Van
Steenwijk geijverd met de pen, als schrij
ver van stichtende en leerzame lectuur,
hetgeen zeldzaam was onder de priesters
in die dagen.
„Als blijk van welwillendheid en op
prijsstelling zijner letterkundige en ande
re verdiensten", ontving hij van Koning
Willem 1, in 1835, een gratificatie van' 300
gld.
Van Banning zegt van hem dat hij was
een uitmuntend schrijver; een beetje we-
reldsch; overigens goed." 1)
Onder zijn pastoraat werd aan de Statie
Zoetermeer van provinciewege, in 1825, een
toelage toegekend groot 2000 gulden. 2)
In 1827 werd door toedoen van Van
Steenwijk een eigen kerkhof aangelegd.
Na de benoeming van Van Steenwijk tot
pastoor te Amsterdam, werd hij te Zoe
termeer opgevolgd door Simon van der
Heijden.
Hij was geboren te Uden en werd in de
Hollandsche Missie opgenomen. Na zijn
priesterwijding op 18 October 1804, werd
hij kapelaan te Pijnacker en in hetzelfde
jaar te Amsterdam in „De Posthoorn". In
1811 werd hij pastoor te Rhoon; in 1819 te
Goes tot 1836, in welk jaar hij naar Zoe
termeer kwam. 3)
De Statie telde toen 735 communican
ten. In het Missieverslag van den aarts
priester Gerving var 1842 wordt het vol
gende over Zoetermeer gezegd:
„Het is een Statie die onder de beteren
terecht wordt geteld. Een voortreffelijke
pastorie: een ruime en nieuwe kerk, of
schoon niet stevig gebouwd. De admini
stratie gaat goed; er zijn echter nog schul
den. De pastoor, die geen kapelaan wil
hebben, doet tot nu toe, naar vermogen al
les ^lleen; het zou echter èn voor hem zelf
èn voor de gemeente voordeelig zijn, als
hij door iemand werd bijgestaan".
Tot 1846 bleef hij pastoör te Zoetermeer.
Den 7den September van dat jaar kreeg
hij om zijn leeftijd pensioen, en den 29sten
daarop vertrok hij naar Delft, waar hij op
5 September 1852 is gestorven.
Van staatswege werd hem in 1847 pen
sioen verleend ad 600 gld.
Zijn opvolger was Petrus van der Salm,
geboren te Zoeterwoude. Hij maakte zijn
lagere studiën aan de latijnsche school te
Gemert en werd in November 1825 priester
gewijd, Waarna hij benoemd werd tot kape
laan in Spierdijk, vervolgens te Noordwijk
tot 1830, te Rotterdam tot 1831, te Kralin
gen en Kethel van 1831 tot 1833. Op 14
October 1833 werd hij pastoor in 't Veld,
van waar hij in 1846 vertrok naar Zoeter
meer.
Als pastoor van 't Veld werd hy zeer
geprezen door den Aartspriester Gerving
in diens Missieverslag, om zijn ijver de
oude en versleten kerk door een nieuwe te
vervangen.
In 1846 kreeg de Statie tevens een vas
ten kapelaan. De eerste was Franciscus
Cornelius Schr ij venaar. Volgens „Kerke
lijk Nederland" 4) telde Zoetermeer in
1848, 776 communicanten.
De kerk, door pastoor Van Stockum in
1817 gèbouwd, werd door pastoor Van der
Salm vernieuwd. In 1857 begon op onge
veer dezelfde plaats de bouw, en het jaar
daarop was de nieuwe kerk voltooid, en
werd zij door Mgr. Van Vree geconsacreerd.
Het jaar daarop in 1858, werd een com
plex huizen, tegen over de kerk gelegen,
aangekocht, hetwelk in 1859 werd ver
bouwd tot een gesticht „St. Nicolaaszorg"
en een meisjesschool, waarvan de zusters
Franciscanessen van Oudenbosch de leiding
op zich namen.
In 1867 werd door baron Iwan Osij van
Zegwaart de eerste steen gelegd voor een
nieuwe pastorie.
In zijn laatste levensjaren woonde by
den pastoor in zijn neef Wilhelmus van der
Salm. eveneens te Zoeterwoude geboren,
den 14den Juli 1842.
Hij was priester gewijd te Haarlem op
15 Augustus 1867, een ziekelijke man, die
reeds 3 jaar later te Zoetermeer is gestor
ven, 21 Augusteus 1870, en daar als eerste
in 1 et nieuwe priestergraf is bijgezet. Het
volge/de jaar volgde hem zijn heeroom,
pastoor Van der Salm, 14 October 1871, die
eveneens te Zoetermeer werd begraven.
Petrus van der Hagen volgde hem op.
Hij was geboren 23 Maart 1822 te St. Oeden-
rode en werd priester gewijd in 1848, den
17den Juri. Achtereenvolgens was hij kape
laan te Wateringen tot 1851, te Roelof-
arendsveen tot 1852 en te Haarlem, S. Josef,
tot 13*9 Op 29 Juli 1859 werd hij pastoor
te Aananderveen en den 24sten October
1871 te Zoetermeer.
Bij ge.egenheid van zyn gouden priester
feest, 17 Juli 1898, ontving hij de onder
scheiding van ridder in de orde van Oranje-
Nassau.
Den 3den April 1901 overleed hij, en
werd in het priestergraf te Zoetermeer be
graven.
In het begin van zijn pastoraat in 1872
zag hy zich genoodzaakt het kerkhof te
vergrooten, terwyl hij in 1875 het gesticht
heeft verbouwd. Het voorste gedeelte, het
geen bestemd was geweest als een tehuis
voor ouden van dagen, werd tot meisjes
school uitgebreid.
In 1891 bouwde hy een parochiale jon
gensschool.
Op zeer gemoedelijke manier wist pas
toor Van der Hagen den schuldenlast, di*
op de kerk drukte, te verlichten.
Joannes Henricus Eeuwens, geboren te
Groesbeek, den 4den Februari 1843 en
priester gewijd op 15.Augustus 1870, werd
de opvolger van pastoor Van der Hagen.
Den llden April 1870 was hij, na demis
sie van Mgr. Zwijsen, Bisschop van 's-Her-
tcgenbosch, geïncardineerd in het Bisdom
Haarlem.
Achtereenvolgens was hij kapelaan te
Noordwijk, 25 Aug. 1870; assistent te Roe-
lofarendsveen, 1871; kapelaan in de „Post
hoorn" te Amsterdam, 1872; assistent te
Voorhout, 1878; kapelaan te Vlissingen,
1878; te Alkmaar S. Laurentius 1879, rector
in St. Bernardus te Amsterdam, 1885; pas
toor te Maassluis, 18 Februari 1889 en te
Zoetermeer, 13 April 1901.
Daar is hij overleden den 23sten Nov.
1912 en in het priestergraf begraven.
Zijn opvolger was Wouterus Jacobus van
Turnhout, te 's-Gravenhage geboren den
21sten Februari 1862. Hij werd priester ge
wijd op 15 Augustus 1889, en was kapelaan
te Oude Tonge (1889); assistent te IJmui-
den (1889); kapelaan te Zierikzee (1890);
te Spaarnwoude a/d Lie (1891); te Kra-
lingen (1892); te Naaldwijk (1896); te
Voorschoten (1898); te Roelofarendsveen
(1901), waar hy in 1905 deservitor was.
Den 29sten September van dat jaar werd
hij pastoor te Wormer, waar hij den 7den
December 1912 werd benoemd tot pastoor
te Zoetermeer.
Den 19den Juli vertrok hij naar Ouden
bosch, waar hij reeds het volgend jaar, 5
Juli 1931, is overleden. Hij werd te Ouden
bosch begraven.
Toen pastoor Van Turnhout te Zoeter
meer kwam, zag hy zich al spoedig ge
plaatst voor de noodzakelijkheid, of de
bestaande kerk te vergrooten of een groo-
tere nieuwe kerk te bouwen. Tot het laat
ste werd besloten.
Aanvankelijk wilde pastoor Van Turn
hout de oude kerk laten bestaan als Patro
naatshuis, en een nieuwe kerk bouwen in
den tuin, schuin achter de pastorie, maar
op aandringen van den architect, Jan Stuyt
die betoogde, dat de tijd, waarop men de
kerken'zoo ver mogelijk van den publieken
weg en verscholen in het hout bouwde,
voorby was, zag hij daarvan af. Achter
de pastorie werd een houten noodkerk ge
bouwd, die 4 Juni 1914 werd ingewijd, en
reeds den dag daarop werd begonnen met
de afbraak van de oude kerk.
Intusschen werd de bouw der nieuwe kerk
aangenomen door den aannemer J. W. van
der Schoot uit Tilburg, voor een bedrag van
67500 gulden. Het moet gezegd worden dat
men bij den bouw met zeer veel moeilijk
heden heeft te kampen gehad, niet in het
minst door het uitbreken van den wereld
oorlog. Telkens moest het werk worden
stopgezet wegens gebrek aan materialen,
en toen eindelijk de fundeering was klaar
gekomen, in November, moest men tot het
volgend voorjaar het werk geheel laten
rusten.
Op 17 Maart 1915 werd door pastoor Van
Turnhout zelf de eerste steen gelegd; de
deken, die de plechtigheid zou verrichten,
was plotseling ziek geworden. Den 4den
Nov. van dat jaar was de kerk gereed, en
werd zij door deken Mosmans ingezegend.
De consecratie geschiedde op 15 Mei 1916.
Bij de aannemingssom werd in totaal nog
bijna 4500 gulden bijbetaald, vooral ook
door de prijsstijging van de bouw
materialen.
De nieuwe kerk, een ruim en licht ge
bouw, bevat 856 zitplaatsen, terwijl de
oude kerk ongeveer voor 400 menschen
plaats bood.
In den loop der volgende jaren werd de
kerk gepolychromeerd door Frans Loots,
en wist pastoor Van Turnhout van zijn
parochianen verschillende sieraden voor
de nieuwe kerk te verkrijgen.
Antonius Joës Joseph Leusen, geboren
te Haarlem 23 Maart 1878 en priester ge
wijd op 16 Augustus 1903, is sinds 19 Juli
1930, pastoor te Zoetermeer. Hij was kape
laan te Alphen aan den Rijn tot 1907; te
Rijswijk tot 1912; en te Leiden (O.L.Vr.
Hem.). Den 25sten October 1920 kreeg hij
opdracht te Leiden een nieuwe parochie te
stichten. Hij bouwde er een nieuwe kerk
tei eere van Sint Joseph, waarvan hij de
eerste pastoor werd, van 6 October 1925
tot, 19 Juli 1930.
Te Zoetermeer heeft hij de pastorie de
hoognoodige restauratie doen ondergaan.
Zij werd van binnen geheel uitgebroken
en vernieuwd.
1) L.c. dl. LH, blz. 219.
2) Archief Aartsb. Utrecht: dl. XLIII,
bladz. 55.
3) Haarl. Bijdragen, dl. Ln, bladz. 222.
4) Jrg. 1848, bladz. 132.
FIETSRECHT
Ja zeker, want de wet eischt op de
fiets: Ie een wit achterspatbord,
2e een goedgekeurd rood achterlicht,
dat tevens: 3e als reflector dienst kan
doen. 't Is voor uw eigen veiligheid:
iorgt, dat uw fiets nog vandaag In
orde komt!