DE PAROCHIE-KERK VAN ZOETERMEER VRIJDAG 31 DECEMBER 1937 DE LEIDSCHE COURANT ACHTSTE BLAD. - PAG. 30 CULTUUR XVI. Vier Thijmfonds- boeken Het vorig jaar hebben we met bijzon dere voldoening het initiatief der stichters van het Thijmfonds begroet er tevens ver schillende uitgaven van dit Katholieke cul- front breedvoerig besproken. Uit de wijze, waarop, het laatste jaar vooral, de boeken van dit fonds elkander zijn opgevolgd, zou men geneigd zijn, te concludeeren, dat het een dergelijke Katholieke stichting in on zen tijd nog altijd zeer zwaar valt, zich economisch staande te houden. Misschien is de reden daarvan te zoeken in de posi tie, die de geestelijke vaders van het Thijm fonds doelbewust gekozen hebben. Mén wil n.l. cultureel-verantwoorde boeken geven, die naar inhoud en vorm aanvaardbaar zijn, maar waarmee men toch tot de bree- dere lagen van ons volk kan gaan. Het ge vaar is in zoo'n geval niet uitgesloten, dat de hoogere intellectueele groepeeringen het gebodene voor haren doen te simplistisch vinden, terwijl de minder ontwikkelde juist meent, dat het toch eigenlijk zijn be gripsvermogen te boven gaat, met het ge volg, dat de boeken, die met zooveel idea- listischen zin in 't licht gegeven werden, de doodsche rekken van het magazijn niet verlaten. We kunnen slechts zeggen, dat dit jammer zou zijn, vooral wanneer we eens nagaan, wat het Thijmfonds ons den laat- sten tijd geschonken heeft. Enkele weken terug bespraken we de fijnzinnige gave reeds, die in verband met de Vondel-her denking in de Thijmfonds-serie werd inge- lascht. Thans ligt er 'n viertal boeken voor ons, allen dit laatste jaar verschenen, die 'n helder bewijs zijn, hoeveel zuivere levens verrijking we van deze idealistische stich ting voor ons volk nog verwachten kun nen. Daar is allereerst de Thijmalmanak 1937. (Het is 'n verzuim van onzen kant, dat ze nu eerst de beurt der bespreking krijgt). Bij de beschouwing van den eersten jaar gang hebben we erop gewezen, hoe men bij de beoordeeling van een dergelijke uitgave verplicht is, rekening te houden met de be doelingen, welke bij de samenstelling heb ben voorgezeten. Niet ontoegankelijk voor den eenvoudige, maar cultureel verant woord, dat was hier het parool en we ge- looven, dat de samenstellers beter zelfs dan de vorige maal het juiste midden gevonden hebben en inderdaad een bundel in 't licht gaven, die zonder zouteloos of banaal te zijn, toch tot breede groepen van ons Roomsche volk kan spreken. Dat wil niet zeggen, dat hetgeen hier geboden werd, zonder eenige moeite verwerkt kan wor den; men houde ons ten goede, dat cul tuur, die geen moeite meer vragen zou, het recht op haar naam verspeelde. Wij moeten daarom de cultuur niet van haar merg berooven, het moet veeleer ons stre ven zijn, de menschen tot cultuur op te voeden. En dat niet, door met het maar- half-verantwoorde te beginnen: de eenige weg is, van meet-af-aan slechts het goede voor te zetten. Wederom biedt de Thijmalmanak een beeld van smaakvolle verscheidenheid. An- toon van Duinkerken opent met een ernstig woord over de actie „voor God", waarin waarheden staan, die de bitterheid en de heilzame kracht van goede medicijnen in zich vereenigen. Pater Maximilianus geeft commentaar op Vondel's eeuwfeest, terwijl porf. Veraart klare dingen zegt over het „plan van den arbeid". Er is vervolgens een intelligente studie van Herluf van Mer- let, waarin de figuren van Mussolini en het Duitsche driemanschap Hitier, Goe- ring en Goebbels verrassend scherp wor den gekarakteriseerd. Dan zijn er ook d£ kronieken weer (film, literatuur, muziek), en daarbij een kundig pleidooi van Jan Nieuwenhuis voor religieuze grafiek in het huisgezin, met doeltreffende illustraties ver lucht. Vervolgens een serie kortere vertel lingen, overwegend aan den luimigen kant, die hoogstaande, smakelijke ontspanning bieden. Sommige dezer schetsen vertooncn een opvallend filmisch karakter (aaneen schakeling van korte, suggestieve momen ten, waartusschen de lezer zelf de band moet ontdekken), misschien een teeken, dat ook de Nederlandsche letteren zich altijd ster ker in de richting van een filmische com positie bewegen. Ten slotte is er een aan tal verzen, van oudere en jongere dich ters, die allen hun plaats in dit geheel mo gen hebben. Het tweede boek, dat vandaag ter be spreking voorligt, is de reeks vertellingen van Kees Meekel, die hij onder den naam van „Bonte Schetsen" gebundeld heeft. Men zou ze niet beter kunnen teekenen, dan door te zeggen, dat ze Katholiek zijn. Ka tholiek, rond en af. Meekel is er de man niet naar, om zich te verdiepen in de on smakelijke problemen welke een ongezon de, moderne zielsontleding heeft opgeroe pen, maar wat hij schrijft hoort recht en krachtig naar een kern, waarin alle pro blemen zijn opgelost. Dit is een boek, waarin de Roomsche volksziel leeft, ruig en teeder, helder en onwrikbaar. Het wordt ons in dit boek zoo hartvervoerena helder: de uiterlijke vormen wisselen wel, maar het wezenlijke verandert niet. Een hoogmoedige wetenschap heeft jarenlang voorspeld, dat nu wel spoedig alles, wat het voorgeslacht ons leerde, als een sprookje zou worden opgeborgen. Het was inderdaad zoo liefelijk als een sprookje, deze onzicht bare wereld, waarin wij met God en Zijn engelen verkeeren mogen; maar het ver- rukkkelykste is: dat het sprookje de een voudige waarheid bleek te zijn. Dit is het rustige besef, dat men na de lezing van dit boek mei zich meedraagt: ons Huis is op de rots gebouwd. Een derde belang'/,ekkende Thijmfonds- uitgave van dit laatste jaar is het leven van Sint Thomas More, door dr. Th. Schlichting te boek gesteld. Het leven der heiligen te beschrijven is steeds een zware taak, omdat het voortdurend de aandacht vraagt voor de tweevoudige wereld, waarin de heilige gelijktijdig zich beweegt, de we reld van het goddelijke en de wereld van het menschelijke, werelden, die voor den heilige op zijn toppunt om zoo te zeggen in elkander vloeien. Hoe bijzonder moeilijk moet deze opgave dan wel zijn, waar het gaat over een mensch als Thomas More, wiens leven door zulk een bijna fabelach tige veelzijdigheid gekenmerkt wordt, „echtgenoot, vader, opvoeder, advocaat, rechter, diplomaat, magistraat, humanist, geschiedschrijver, apologeet, cultuurmensch, vriend, religieus mensch, dader en duider", (p. 207). „Wanneer men zijn leven in détails na gaat, zegt Schlichting in zijn inleiding, krijgt men den overweldigenden indruk, dat daar een meesterhand aan het werk geweest is. Zoo als Thomas More geleefd heeft, heeft bijna niemand geleefd. Elk de tail van zijn leven is juist met die zorg afgewerkt, die noodig is; niet te veel en niet te weinig. Als advocaat en handelsdiplomaat moet hij natuurlijk een zeer berekenend man geweest zijn, en toch maakt zijn leven den indruk van volkomen spontaan te zijn. Wij zien hem nu eens een Utopia schrijven, dan een geschiedeniswerk ondernemen, dan theologische boeken samenstellen, dan de belangen van den Engelschen handel be pleiten, dan den koning aangenaam onder houden, klassieken vertalen. Dit laatste doet hij als een bagatel, aan zijn marteldood ontneemt hij eiken schijn van heldhaftig heid, de opvoeding zijner kinderen is nooit plechtig, zyn liefdadigheid is royaal en niet al te critisch. zoodat hij den indruk maakt, juist door zijn zelfbeheersching, dat hem alles van zelf afgaat, hetgeen natuurlijk onmogelijk is; maar hij is altijd vol dro gen humor. Het bepaalde soort heiligheid, dat hem onderscheidt, is dan ook de discretie, de juiste maat en de juiste tijd: hij doet pre cies, wat hij op een bepaald oogenblik te doen heeft, en met juist de vereischte nauwkeurigheid.'Dat komt omdat hij zeld zaam nederig is. Hij onderwerpt zich aan de omstandigheden, dat is zijn plicht. Het meeste wat hij in zijn leven deed, was te gen zijn smaak. Hij hield van vrijheid, van vrijen tijd, van omgang met vrienden en van lectuur en gebed. Hij werd jurist te gen zijn zin, trouwde voor de tweede maal tegen zijn zin, werd hoveling en minister tegen zijn zin, bestreed de ketters tegen zijn zin en stierf den marteldood tegen zijn zin. Hij was zoo nederig, dat hy dat gaar ne bekende, en hij was zoo vroom, dat ny dit alles blijmoedig deed", (p. 9 e.v.). Schlichtings boek geeft een vlot en boeiend relaas van dit veelzijdige leven; het is wel zijn bijzondere verdienste, dat hij juist deze geheel tot harmonie volgroeide veelzijdigheid zoo overtuigend tot ons spre ken doet. Hij toont ons More in heel de edeli voornaamheid van zijn levenshou ding, zijn onvermoeide werklust, zijn on gedwongen hartelijkheid, zijn nederige be scheidenheide zijn onwrikbare trouw. Al die hoedanigheden grijpen zoo wonderlijk in elkander, dat More het luistervolle voor beeld wordt van den volmaakten, harmoni- schen mensch, waaraan de wereld in de meest uiteenloopende omstandigheden zich spiegelen kan. Dr. Schlichting is in zijn inleiding al te bescheiden: hij bekent, dat hij in zijn op gave niet geslaagd is; we constateeren daartegenover met vreugde, dat het boek, naar de bedoeling van den schrijver, een sprankelende „meditatie over de juiste le venswijze" geworden.is. Slechts enkele ma len, voornamelijk in de eerste hoofdstuk ken, heeft de drukke praktijk van den grootstads-medicus aan de taalkundige ver zorgdheid der zinnen wel eens afbreuk ge daan. Het laatste boek, ons door het Thijm fonds geschonken, is een roman, „Fabriek", van Adolf Mensch. Men vermoedt in dezen auteursnaam al aanstonds een pseudoniem; want heel het boek is een aangrijpend pro test, een felle verzetpoging van den „mensch" tegen het „onmenschelijke" le ven, dat de Fabriek heeft voortgebracht. Het leven der ontwortelden, der vertrap ten, het gebroken leven der moderne sla ven. Er wordt ons in dit boek getoond, hoe er niet te achterhalen, sinistere grootmach ten zijn, die altijd ontsnappen, als er sla gen vallen, maar die het lot van duizen den roekeloos in hun handen dragen. Het lot, het brood, het leven. Het beetje zon neschijn, dat deze levens nog kenden, waar mee ze tevreden waren, zonder iets meer te verlangen. De grootmachten van het geld behoeven maar een streep met een potlood te zetten: een onbarmhartige deur wordt geopend en duizenden trekken wan hopig de straat op. De bladen zullen het dan vermelden: het aantal werkeloozen is de vorige maand met zooveel duizend ge stegen. Werkeloos zijn, dat beteekent ten slotte steun trekken. Dat beteekent zich nutteloos voelen, niet in staat de kost te verdienen voor z'n vrouw en z'n kinderen. Er zijn menschen, die daar de minachtende naam van „kringetjes-spuwers" voor heb ben uitgevonden. Men moet dit boek lezen, om veel te lee- ren begrijpen. Velen zullen erdoor geërgerd worden, want er gebeuren krasse dingen: een volk, dat zich bedrogen ziet, komt in opstand: het neemt in z'n doodsnood z'n toevlucht tot maatregelen, die in de offi- cieele taal der regeeringen „illegaal" ge noemd worden. Dat is natuurlijk niet goed te keuren; het was veel beter, de men schen tot onderwerping en berusting te brengen. Ik weet dat wel en ten slotte zal ieder verstandig mensch het beamen. Wat zou het mooi zijn. al deze menschen tot de vreugde van het in-Christus-verborgen leven te kunnen brengen. Maar het is eig gemakkelijk, daarover te redeneeren en beschouwingen te houden in een prettig- verwarmde kamer, terwijl op den gestel den tijd de bel voor het eten zal luiden. VIII (slot) De nieuwe kerk was niet al te stevig ge bouwd, werd 18S7 vernieuwd en opnieuw opgebouwd tijdens den wereldoorlog. A. N. DUINISVELD, Pr. Ongeveer een jaar lang heeft men ten gerieve van de bewoners van Wilsveen, Meerpolder en Voorweg, de oude kerk nog als bijkerkje gebruikt, maar bij gebrek aan geldelijken steun werd weldra tot hare op heffing overgegaan; het oude gebouwtje werd verkocht en is in 1819 gesloopt. In 1818 werd de buurtschap Wilsveen bij de Statie Nootdorp gevoegd. .Nog wijst een kleine hoogte in het ove rigens lage polderland de oude plek van Van Nispen's kerkje aan. Later werd een zekere J. Groenewegen de gebruiker van dezen grond; hy liet eens de boterschaapjes, welke hij den pastoor aanbood, met dit aardige versje vergezeld gaan. Eerwaarde Heer. De grondstof waar dit zuivel Zijn wezen uit ontstond, Bestaat uit gras en planten Van een ge wij den grond; Van een onschatbaar plekje Waar eenmaal 't Goddelijk Lam Vereerd werd door den Christen Die hier ter kerke kwam, Een grond die deez' gemeente Zoo menigmaal betrad, En daar met vol betrouwen Den Eeuwigen aanbad. Ook gij, eerwaarde herder, Ook gij hebt op dien grond Weleer Gods woord verkondigd, Toen hier de Kerk nog stond. Thans is dit dierbaar plekje Herschapen in een wei, En door bijzonder toeval Voor korten tijd aan mij. Dit zijn de eerstelingen Die ik er van geniet, Die ik, eerwaarde herder, U tot gebruik aanbied. Intusschen was in 1818 de nieuwe kerk in de kom van het dorp, op de plaats, waar ook nu nog de katholieke kerk staat, ge heel klaar gekomen In zijn missieverslag van 1842 noemt Gerving deze kerk „nova et ampla, sed in- firmae structurae". Blijkbaar niet al te ste vig gebouwd, moest er reeds in 1857 een nieuwe kerk op dezelfde plaats worden neergezet. Voor den bouw van de kerk van 1818, had men een schuld moeten maken van 30300 gulden; om deze te kunnen aflossen werd van de katholieken, met goedvinden van de Staten, een hoofdelijke omslag van ongeveer 2000 gld. per jaar geheven, het geen geen geringe moeilijkheden heeft op geleverd. Niet lang heeft pastoor Van Stockum van zijn nieuwe kerk genoten, want in Fe bruari 1819 werd hy verplaatst naar Lei den, waar hij terstond eveneens aan den op bouw begon eener nieuwe kerk; doch reeds den 30sten April van datzelfde jaar kwam hij te overlijden, slechts 43 jaar oud. Hij werd begraven te Zoeterwoude den 3en Mei 1819. Wij moeten ons eens in die andere levens verplaatsen. In die huizen, waar veel grage kindermondjes zijn, maar waar slechts een schamel stuk brood op tafel verschijnt, het allerhoognoodigste, teveel om van te ster ven, maar zeker te weinig om van te leven, te weinig voor kinderen om uit te groeien, blozend en sterk, en aanpakkers, daad krachtige menschen te worden. Dit boek moet het ons scherp en klaar voor oogen plaatsen, om het nooit meer te vergeten: dat deze toestanden bestaan, dat ze een niet weg te cijferen werkelijk heid zyn in deze, ónze steden, een probleem dat om een oplossing schreit, maar waar voor ook w ij verantwoordelijkheid dra gen. Wij? Ik? Wat kan ik in 's hemels naam doen? Natuurlijk niet zooveel, dat weet ik wel (al zullen er zijn, die wel veel kunnen doen); maar als we allen het weinige, dat we konden doen, in werkelijkheid d e- d e n, wat zou er al aanstonds veel nood verdwijnen. Want niet de groote dingen, ^ie we zouden willen doen, brengen de we reld verder, maar de kleine dingen, die we inderdaad tot werkelijkheid maken. Het boek van Adolf Mensch kan daarom een roeping vervullen. Het is een debuut en de schrijver moet zich nog verder in zijn vak bekwamen. Het boek is niet overal voldragen, het verliest soms ineens z'n rythme, wel bijzonder waar de duistere machinaties van beursspeculanten en geld magnaten beschreven worden. Daar ont breekt vaak de adembeklemmende sfeer, die de tafereelen uit het arbeidersleven meestal onmiddellijk doet aanvaarden. Maar alles te samen is dit toch een prach tig boek. Het roept een wereld voor ons op, het straalt van brandend medelijden en mild begrijpen, het is een Christelijke apo logie voor de „arme menschen". Adolf mensch is iemand, van wien we nog veel verwachten. Dr. HENRI VAN ROOIJEN, Zoeterwoude, 21 Dec. '37. Kruisheer. 1) Thijmalmanak 1937 ƒ1.90 en ƒ2.70. Kees Meekel. -Bonte Schetsen ƒ1.75 en 2.60. D r. Th. H. Schlich ting. Sint Thomas -More ƒ1.75 en 2.60. Adolf Mensch. Fabriek ƒ1.90 en ƒ2.75. Het Thijmfonds. Uitg. „Vox Romana", Schiebroek btf Rotterdam. In Zoetermeer was hij opgevolgd door Michaël Antonius van Steenwijk. Deze was 29 Januari 1786 te Haarlem ge boren; had gestudeerd aan het seminarie te Warmond, en was den 18den October 1808 priester gewijd. Hij was kapelaan geweest, slechts korten tijd te Medemblik, en daar na van 1808 Jot 1815 te Buitenveldert; ver volgens pastoor te Wormer tot 1816, te Heinkenszand en te Goes van 1818 tot 1819. (16 Januari). Op 25 Januari 1836 werd hij van Zoetermeer verplaatst naar de Statie „Het Hert" te Amsterdam, waar hij den 30sten Juli 1853 overleed. Als pastoor van Zgetermeer heeft Van Steenwijk geijverd met de pen, als schrij ver van stichtende en leerzame lectuur, hetgeen zeldzaam was onder de priesters in die dagen. „Als blijk van welwillendheid en op prijsstelling zijner letterkundige en ande re verdiensten", ontving hij van Koning Willem 1, in 1835, een gratificatie van' 300 gld. Van Banning zegt van hem dat hij was een uitmuntend schrijver; een beetje we- reldsch; overigens goed." 1) Onder zijn pastoraat werd aan de Statie Zoetermeer van provinciewege, in 1825, een toelage toegekend groot 2000 gulden. 2) In 1827 werd door toedoen van Van Steenwijk een eigen kerkhof aangelegd. Na de benoeming van Van Steenwijk tot pastoor te Amsterdam, werd hij te Zoe termeer opgevolgd door Simon van der Heijden. Hij was geboren te Uden en werd in de Hollandsche Missie opgenomen. Na zijn priesterwijding op 18 October 1804, werd hij kapelaan te Pijnacker en in hetzelfde jaar te Amsterdam in „De Posthoorn". In 1811 werd hij pastoor te Rhoon; in 1819 te Goes tot 1836, in welk jaar hij naar Zoe termeer kwam. 3) De Statie telde toen 735 communican ten. In het Missieverslag van den aarts priester Gerving var 1842 wordt het vol gende over Zoetermeer gezegd: „Het is een Statie die onder de beteren terecht wordt geteld. Een voortreffelijke pastorie: een ruime en nieuwe kerk, of schoon niet stevig gebouwd. De admini stratie gaat goed; er zijn echter nog schul den. De pastoor, die geen kapelaan wil hebben, doet tot nu toe, naar vermogen al les ^lleen; het zou echter èn voor hem zelf èn voor de gemeente voordeelig zijn, als hij door iemand werd bijgestaan". Tot 1846 bleef hij pastoör te Zoetermeer. Den 7den September van dat jaar kreeg hij om zijn leeftijd pensioen, en den 29sten daarop vertrok hij naar Delft, waar hij op 5 September 1852 is gestorven. Van staatswege werd hem in 1847 pen sioen verleend ad 600 gld. Zijn opvolger was Petrus van der Salm, geboren te Zoeterwoude. Hij maakte zijn lagere studiën aan de latijnsche school te Gemert en werd in November 1825 priester gewijd, Waarna hij benoemd werd tot kape laan in Spierdijk, vervolgens te Noordwijk tot 1830, te Rotterdam tot 1831, te Kralin gen en Kethel van 1831 tot 1833. Op 14 October 1833 werd hij pastoor in 't Veld, van waar hij in 1846 vertrok naar Zoeter meer. Als pastoor van 't Veld werd hy zeer geprezen door den Aartspriester Gerving in diens Missieverslag, om zijn ijver de oude en versleten kerk door een nieuwe te vervangen. In 1846 kreeg de Statie tevens een vas ten kapelaan. De eerste was Franciscus Cornelius Schr ij venaar. Volgens „Kerke lijk Nederland" 4) telde Zoetermeer in 1848, 776 communicanten. De kerk, door pastoor Van Stockum in 1817 gèbouwd, werd door pastoor Van der Salm vernieuwd. In 1857 begon op onge veer dezelfde plaats de bouw, en het jaar daarop was de nieuwe kerk voltooid, en werd zij door Mgr. Van Vree geconsacreerd. Het jaar daarop in 1858, werd een com plex huizen, tegen over de kerk gelegen, aangekocht, hetwelk in 1859 werd ver bouwd tot een gesticht „St. Nicolaaszorg" en een meisjesschool, waarvan de zusters Franciscanessen van Oudenbosch de leiding op zich namen. In 1867 werd door baron Iwan Osij van Zegwaart de eerste steen gelegd voor een nieuwe pastorie. In zijn laatste levensjaren woonde by den pastoor in zijn neef Wilhelmus van der Salm. eveneens te Zoeterwoude geboren, den 14den Juli 1842. Hij was priester gewijd te Haarlem op 15 Augustus 1867, een ziekelijke man, die reeds 3 jaar later te Zoetermeer is gestor ven, 21 Augusteus 1870, en daar als eerste in 1 et nieuwe priestergraf is bijgezet. Het volge/de jaar volgde hem zijn heeroom, pastoor Van der Salm, 14 October 1871, die eveneens te Zoetermeer werd begraven. Petrus van der Hagen volgde hem op. Hij was geboren 23 Maart 1822 te St. Oeden- rode en werd priester gewijd in 1848, den 17den Juri. Achtereenvolgens was hij kape laan te Wateringen tot 1851, te Roelof- arendsveen tot 1852 en te Haarlem, S. Josef, tot 13*9 Op 29 Juli 1859 werd hij pastoor te Aananderveen en den 24sten October 1871 te Zoetermeer. Bij ge.egenheid van zyn gouden priester feest, 17 Juli 1898, ontving hij de onder scheiding van ridder in de orde van Oranje- Nassau. Den 3den April 1901 overleed hij, en werd in het priestergraf te Zoetermeer be graven. In het begin van zijn pastoraat in 1872 zag hy zich genoodzaakt het kerkhof te vergrooten, terwyl hij in 1875 het gesticht heeft verbouwd. Het voorste gedeelte, het geen bestemd was geweest als een tehuis voor ouden van dagen, werd tot meisjes school uitgebreid. In 1891 bouwde hy een parochiale jon gensschool. Op zeer gemoedelijke manier wist pas toor Van der Hagen den schuldenlast, di* op de kerk drukte, te verlichten. Joannes Henricus Eeuwens, geboren te Groesbeek, den 4den Februari 1843 en priester gewijd op 15.Augustus 1870, werd de opvolger van pastoor Van der Hagen. Den llden April 1870 was hij, na demis sie van Mgr. Zwijsen, Bisschop van 's-Her- tcgenbosch, geïncardineerd in het Bisdom Haarlem. Achtereenvolgens was hij kapelaan te Noordwijk, 25 Aug. 1870; assistent te Roe- lofarendsveen, 1871; kapelaan in de „Post hoorn" te Amsterdam, 1872; assistent te Voorhout, 1878; kapelaan te Vlissingen, 1878; te Alkmaar S. Laurentius 1879, rector in St. Bernardus te Amsterdam, 1885; pas toor te Maassluis, 18 Februari 1889 en te Zoetermeer, 13 April 1901. Daar is hij overleden den 23sten Nov. 1912 en in het priestergraf begraven. Zijn opvolger was Wouterus Jacobus van Turnhout, te 's-Gravenhage geboren den 21sten Februari 1862. Hij werd priester ge wijd op 15 Augustus 1889, en was kapelaan te Oude Tonge (1889); assistent te IJmui- den (1889); kapelaan te Zierikzee (1890); te Spaarnwoude a/d Lie (1891); te Kra- lingen (1892); te Naaldwijk (1896); te Voorschoten (1898); te Roelofarendsveen (1901), waar hy in 1905 deservitor was. Den 29sten September van dat jaar werd hij pastoor te Wormer, waar hij den 7den December 1912 werd benoemd tot pastoor te Zoetermeer. Den 19den Juli vertrok hij naar Ouden bosch, waar hij reeds het volgend jaar, 5 Juli 1931, is overleden. Hij werd te Ouden bosch begraven. Toen pastoor Van Turnhout te Zoeter meer kwam, zag hy zich al spoedig ge plaatst voor de noodzakelijkheid, of de bestaande kerk te vergrooten of een groo- tere nieuwe kerk te bouwen. Tot het laat ste werd besloten. Aanvankelijk wilde pastoor Van Turn hout de oude kerk laten bestaan als Patro naatshuis, en een nieuwe kerk bouwen in den tuin, schuin achter de pastorie, maar op aandringen van den architect, Jan Stuyt die betoogde, dat de tijd, waarop men de kerken'zoo ver mogelijk van den publieken weg en verscholen in het hout bouwde, voorby was, zag hij daarvan af. Achter de pastorie werd een houten noodkerk ge bouwd, die 4 Juni 1914 werd ingewijd, en reeds den dag daarop werd begonnen met de afbraak van de oude kerk. Intusschen werd de bouw der nieuwe kerk aangenomen door den aannemer J. W. van der Schoot uit Tilburg, voor een bedrag van 67500 gulden. Het moet gezegd worden dat men bij den bouw met zeer veel moeilijk heden heeft te kampen gehad, niet in het minst door het uitbreken van den wereld oorlog. Telkens moest het werk worden stopgezet wegens gebrek aan materialen, en toen eindelijk de fundeering was klaar gekomen, in November, moest men tot het volgend voorjaar het werk geheel laten rusten. Op 17 Maart 1915 werd door pastoor Van Turnhout zelf de eerste steen gelegd; de deken, die de plechtigheid zou verrichten, was plotseling ziek geworden. Den 4den Nov. van dat jaar was de kerk gereed, en werd zij door deken Mosmans ingezegend. De consecratie geschiedde op 15 Mei 1916. Bij de aannemingssom werd in totaal nog bijna 4500 gulden bijbetaald, vooral ook door de prijsstijging van de bouw materialen. De nieuwe kerk, een ruim en licht ge bouw, bevat 856 zitplaatsen, terwijl de oude kerk ongeveer voor 400 menschen plaats bood. In den loop der volgende jaren werd de kerk gepolychromeerd door Frans Loots, en wist pastoor Van Turnhout van zijn parochianen verschillende sieraden voor de nieuwe kerk te verkrijgen. Antonius Joës Joseph Leusen, geboren te Haarlem 23 Maart 1878 en priester ge wijd op 16 Augustus 1903, is sinds 19 Juli 1930, pastoor te Zoetermeer. Hij was kape laan te Alphen aan den Rijn tot 1907; te Rijswijk tot 1912; en te Leiden (O.L.Vr. Hem.). Den 25sten October 1920 kreeg hij opdracht te Leiden een nieuwe parochie te stichten. Hij bouwde er een nieuwe kerk tei eere van Sint Joseph, waarvan hij de eerste pastoor werd, van 6 October 1925 tot, 19 Juli 1930. Te Zoetermeer heeft hij de pastorie de hoognoodige restauratie doen ondergaan. Zij werd van binnen geheel uitgebroken en vernieuwd. 1) L.c. dl. LH, blz. 219. 2) Archief Aartsb. Utrecht: dl. XLIII, bladz. 55. 3) Haarl. Bijdragen, dl. Ln, bladz. 222. 4) Jrg. 1848, bladz. 132. FIETSRECHT Ja zeker, want de wet eischt op de fiets: Ie een wit achterspatbord, 2e een goedgekeurd rood achterlicht, dat tevens: 3e als reflector dienst kan doen. 't Is voor uw eigen veiligheid: iorgt, dat uw fiets nog vandaag In orde komt!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 30